| Publicatienummer: | P.B. 2024, no. 76 (Geconsolideerde Tekst) |
| Categorie: | Geconsolideerde Tekst Landsbesluit, houdende algemene maatregelen |
| Ministerie: | Economische Ontwikkeling |
| Datum ondertekening: | 20-03-2024 |
| Datum inwerktreding: | 01-05-1953 |
| Geregistreerd in: |
Klapper Publicatieblad ( HOOFDSTUK V Openbare orde )
|
LANDSBESLUIT van de 20ste maart 2024, no. 24/596, houdende vaststelling van de geconsolideerde tekst van het Eilandsbesluit, houdende algemene maatregelen, van de 18de Maart, ter uitvoering van de artikelen 1, derde lid, 3, tweede lid, 4, eerste lid, sub a, 13, tweede lid, van de Bioscoopverordening Curaçao 1952 (Aankondigingsblad 1952, No. 5)
| Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum ingetrokken | Betreft | Vindplaats | Zittingsjaar |
| 01-05-1953 | n.v.t. | n.v.t. | Geconsolideerde tekst | P.B. 2024, no. 76 (GT) | n.v.t. |
Hoofdstuk I
Keuring en herkeuring
De commissie voor de keuring van films als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Bioscoopverordening Curaçao 1952 bestaat uit een voorzitter en tenminste tien leden, zomede zoveel plaatsvervangende leden als nodig geoordeeld wordt en een lid tevens secretaris.
1. De keuringen geschieden telkenmale door drie door de voorzitter aan te wijzen leden. In bijzondere gevallen kan de voorzitter hiervoor vijf leden aanwijzen.
2. Elke beslissing geschiedt bij meerderheid van stemmen.
3. Indien de voorzitter bij de keuring niet aanwezig is treedt als voorzitter op het in leeftijd oudste lid.
4. De voorzitter leidt de vergadering en stemt het laatst.
Zo spoedig mogelijk na de keuring doet de voorzitter van de commissie aan de aanvrager mededeling van de uitslag daarvan.
De uitslag van een keuring geldt voor de vertoning in alle bioscopen van Curaçao.
De Minister van Economische Ontwikkeling kan richtlijnen aangeven, welke bij de keuring gevolgd moeten worden.
De voorzitter vormt tezamen met een door hem aan te wijzen lid en het lid-secretaris de centrale commissie, welke tot taak heeft contact te onderhouden met de bioscoopexploitanten omtrent de samenstelling van programma’s, zorg te dragen voor de eenheid in het beleid van de keuringen, en de verzorging van aangelegenheden van huishoudelijke aard.
Nadere regelen nopens de vervulling van haar taak kunnen door de commissie worden vastgelegd bij een huishoudelijk reglement, dat aan de goedkeuring van de Minister van Economische Ontwikkeling wordt onderworpen.
De vergoeding van de leden van de commissie als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Bioscoopverordening Curaçao 1952 wordt vastgesteld op vijf gulden voor de voorzitter en vier gulden voor de leden per halve dag keuring.
De leden verstrekken aan de Minister van Economische Ontwikkeling alle inlichtingen, welke voor hetzelve in verband met de uitvoering van de Bioscoopverordening Curaçao 1952 van belang kunnen zijn.
Het volgende model wordt vastgesteld voor de vergunning, bedoeld in artikel 3 van de Bioscoopverordening Curaçao 1952:
VERGUNNING
De Minister van Economische Ontwikkeling,
Gelet op de bepalingen van de Bioscoopverordening Curaçao 1952 (Aankondigingsblad 1952 no. 5);
Verleent vergunning aan………………………………………………………………………………. wonende te …………………………………………………………………………………………..…
tot het geven van bioscoopvoorstellingen in het openbaar in ……………………………………. staande/gelegen……………………………….…………………………………………………….….
Onder de volgende voorwaarden:
De Minister van Economische Ontwikkeling
Naast de door de Minister van Economische Ontwikkeling eventueel gestelde voorwaarden is de Minister van Justitie bevoegd nadere voorwaarden te stellen teneinde een behoorlijke naleving van de Bioscoopverordening Curaçao 1952 en dit uitvoeringsbesluit te waarborgen.
Hoofdstuk II
Veiligheids- en gezondheidseisen waaraan de plaats waar bioscoopvoorstellingen worden gegeven zal moeten voldoen
De projectiecabine moet geheel brandvrij zijn en van gewapend beton vervaardigd. De projectiecabine moet voortdurend worden geventileerd door middel van een op de buitenlucht uitkomende brandvrije koker van 30 m² terwijl 2 luchtkokers, ieder van 5 dm² moeten worden aangebracht, waarvan één eindigt bij de afdekking van de cabine en één 10 cm boven de vloer. Deze luchtkokers dienen eveneens in de buitenlucht uit te komen (buitendaks). De boven de filmapparaten aangebrachte ventilatiekokers moeten buitendaks eindigen. De projectiecabine moet 2 uitgangen hebben, waardoor het personeel bij brand steeds veilig kan ontvluchten. Deze uitgangen mogen niet direct in verbinding staan met de zaal bestemd voor het publiek. Bij de cabine behoort een voorportaal te zijn, dat van de cabine is gescheiden door middel van een zelfsluitende, brandvrijbeklede deur.
Bij bioscoopvoorstellingen, waarbij nitro-celluloze films worden gebruikt, moeten de projectietoestellen steeds in de cabine worden opgesteld.
In de wand tussen de cabine en de zaal mogen zich niet meer dan 4 openingen voor projectie en waarneming bevinden, waarvan de hoogte en breedte niet meer dan 15 cm mag bedragen. De openingen moeten met een glasplaat van ten minste 10 mm dikte zijn gedicht, terwijl zij bovendien moeten kunnen worden afgesloten door een brandvrij schuifje of klepje, aan een stuk film of schietkatoen op zodanige wijze bevestigd, dat, indien in de cabine brand mocht ontstaan, de schuifjes of klepjes de openingen automatisch afsluiten.
In de projectiecabine mogen niet meer elektrische geleidingen e.d. aanwezig zijn dan die, welke nodig zijn voor het in- en buitenwerking stellen van de projectietoestellen en van de verlichting van de cabine, alsmede de schakelaar voor het aan- en uitdraaien van het zaallicht; alle overige elektrische geleidingen e.d. moeten buiten de cabine zijn aangebracht.
De elektrische installatie in de cabine moet voldoen aan de van overheidswege vastgestelde voorschriften en dient zodanig te zijn uitgevoerd, dat bij brand in de cabine het zaallicht daarvan geen nadeel kan ondervinden. Deze installatie moet waterdicht zijn uitgevoerd, terwijl de elektrische gloeilampen en lamphouders geheel moeten zijn omsloten door dichtsluitende schutglazen.
In de cabine mogen geen andere filmrollen aanwezig zijn, dan die op de projectietoestellen en op het terugspoelapparaat, dat in de cabine moet worden opgesteld. De overige filmrollen moeten bewaard worden in gesloten metalen dozen, terwijl deze dozen weer opgeborgen moeten zijn in een brandvrije kast met zelfsluitende deur, staande buiten de cabine (b.v. in het voorportaal). In deze kast mogen echter nimmer meer filmrollen worden opgeslagen dan benodigd voor het geven van voorstellingen gedurende twee dagen. De bij het projectietoestel behorende filmtrommels, waarin de, af- en opwikkeling van de films plaats heeft moeten in de zijwanden openingen hebben, groot genoeg, om bij het ontbranden van de filmrollen, deze met een open vlam te doen verbranden.
De projectietoestellen moeten, voordat zij in gebruik worden genomen, door of vanwege de commandant van de brandweer zijn goedgekeurd.
Tijdens de voorstellingen moeten steeds twee personen, bekend met het bedienen van de toestellen, in de cabine aanwezig zijn, terwijl het in bedrijf zijnde toestel steeds onder direct en volledig toezicht moet staan.
De operateurs moeten in het bezit zijn van een door of vanwege de commandant van de brandweer afgegeven bewijs, dat zij als zodanig mogen optreden.
Voor de bedienende operateur moet bij een in bedrijf zijnde apparaat onder alle omstandigheden terzijde van het toestel een vrije ruimte van tenminste 1,20 m en achter het toestel een vrije doorloop van tenminste 1 m breedte zijn.
In de cabine mag buiten de operateur en zijn helper tijdens de voorstelling niemand anders aanwezig zijn. Deze bepaling geldt niet voor het toezichthoudend politie- en brandweerpersoneel.
Roken in de cabine en het daarin aanwezig zijn van lucifers, lichtbrandbare vloeistoffen en kledingstukken is verboden.
In de cabine moet steeds een goedwerkend brandblusapparaat aanwezig zijn dat door of vanwege de commandant van de brandweer is goedgekeurd. Alle in de cabine en in het voorportaal aanwezige veiligheidsinrichtingen moeten doorlopend in goede staat verkeren en daarop worden gecontroleerd. In het voorportaal moet een brandkraan met een daarop aangesloten brandslang met straalpijp zijn geplaatst.
De deur van het voorportaal moet naar buiten draaiend zijn.
De verdeling van de zitplaatsen in de zaal, waarin het publiek wordt toegelaten, moet beantwoorden aan door de commandant van de brandweer te stellen eisen. Een plattegrondtekening van de zaal c.a. moet bij de commandant van de brandweer worden ingeleverd. Op deze plattegrondtekening dienen, behalve de zitplaatsen, mede voorkomen de toegangen, uitgangen en nooduitgangen, de cabine met onderruimte, het toneel, alle licht- en luchtopeningen, waterleiding met brandkranen, elektrische licht- en krachtgeleidingen met hun schakelborden enz.
De zitplaatsen moeten in rijen aan elkaar zijn verbonden en elke rij moet stevig aan de vloer zijn bevestigd. Losse stoelen mogen niet worden bijgeplaatst, ook niet voor personeel. Nimmer mag meer publiek worden toegelaten, dan waarvoor blijkens de onder 15 genoemde plattegrondtekening zitplaatsen beschikbaar zijn.
Alle uitgangen en nooddeuren mogen gedurende de aanwezigheid van het publiek slechts zodanig gesloten zijn, dat zij ogenblikkelijk ter volle breedte naar buiten geopend kunnen worden. Alle paden, uitgangen en toegangen daartoe moeten steeds geheel vrij van alle belemmeringen worden gehouden; eventuele aanwezige afsluithekken of rolluiken voor de uitgangen of nooduitgangen moeten gedurende de aanwezigheid van publiek in geheel geopende toestand met ketting en slot zijn vastgezet. Alle nooddeuren moeten voorzien zijn van een panieksluiting.
Vanaf een halfuur vóórdat het publiek wordt toegelaten totdat het gebouw ontruimd is, moeten alle nooduitgangen op plaatsen, door de commandant van de brandweer aan te wijzen, voorzien worden van een noodverlichting, die onafhankelijk van de stroombron van de normale verlichting branden, terwijl ook aan de buitenzijde van het gebouw, boven de nooddeuren op deze noodverlichting aangesloten lichtpunten dienen te zijn aangebracht. Buitendien moet een paniekverlichting worden aangebracht, die geheel onafhankelijk van de normale stroombron van de elektrische verlichting brandt op een spanning van tenminste 24 volt, welke automatisch ingeschakeld wordt, zodra de normale verlichting uitvalt. De voor deze paniekverlichting bestemde lichtpunten moeten op door de commandant van de brandweer aan te wijzen punten in en buiten het gebouw worden aangebracht.
In het gebouw mogen geen vluchtige stoffen gebruikt worden.
Alle in het gebouw aanwezige of te gebruiken decors, het projectiedoek, alsmede alle aangebrachte of aan te brengen versieringen moeten moeilijk brandbaar zijn en als zodanig door de commandant van de brandweer zijn goedgekeurd, terwijl al hetgeen hij voor de brandveiligheid gevaarlijk acht, onmiddellijk moet worden verwijderd.
Tijdens de voorstellingen moet een voldoende luchtverversing in de voor het publiek toegankelijke lokaliteiten worden onderhouden ter beoordeling van de Minister van Economische Ontwikkeling.
(vervallen)
***