| Publicatienummer: | P.B. 2017, no. 67 (GT), zoals laatstelijk gewijzigd bij P.B. 2024, no. 103 |
| Categorie: | Geconsolideerde Tekst |
| Datum ondertekening: | 09-06-2017 |
| Datum inwerktreding: | 29-12-1994 |
| Geregistreerd in: |
Klapper Afkondigingsblad ( HOOFDSTUK VII Openbare gezondheid )
|
LANDSBESLUIT van de 9de juni 2017, no. 17/1429, houdende vaststelling van de geconsolideerde tekst van de Hinderverordening Curaçao 1994
| Datum Inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum ingetrokken | Betreft | Vindplaats | Zittingsjaar |
| 01-01-2025 (v.w.b. Art. I, ond. B, E, F, G – m.u.v. artt. 32c, 32d en 32x -, O, P, Q en art. IV) |
n.v.t. | n.v.t. | Toevoeging: Art. 1, lid 1; art. 4a; art. 6, lid 3 en 4; art. 15, lid 2; art. 18, lid 3; Hoofdstuk 3A;
Wijziging: Art. 3; art. 34; art. 36; art. 37; art. 38; art. 42; art. 43; art. 45; art. 46; art. 47; art. 50 |
P.B. 2024, no. 103 | 2023-2024-219 |
| 29-12-1994 | n.v.t. | n.v.t. | Geconsolideerde tekst | P.B. 2017, no. 67 (GT) | n.v.t.
|
| Begripsomschrijvingen | 1. In deze landsverordening wordt verstaan onder: a. “milieubelastende activiteiten”: elke door de mens ondernomen activiteit of handeling die, al dan niet gebonden aan een vaste plaats, een bedrijfsmatig karakter heeft of als zodanig kan worden aangemerkt, ten gevolge waarvan gevaar, schade of hinder aan het milieu kan ontstaan; b. “inrichting”: elke categorie milieubelastende activiteiten welke binnen een zekere begrenzing plegen te worden verricht. |
| Aanwijzing van activiteiten c.q. Inrichtingen |
2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden deze inrichtingen en andere milieubelastende activiteiten aangewezen. 3. Bij de aanwijzing van inrichtingen krachtens het tweede lid worden als één inrichting beschouwd de tot eenzelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur kan nadere regels stellen met betrekking tot hetgeen in deze landsverordening onder inrichting wordt verstaan. |
| Rechtspersonen, vennootschappen en andere verenigingen van personen |
Indien bij of krachtens enige bepaling van deze landsverordening een verplichting wordt opgelegd of een bevoegdheid wordt gegeven aan een rechtspersoon, een vennootschap of enige andere vereniging van personen, rust de verplichting op respectievelijk is de bevoegdheid tevens gegeven aan de bestuurders van de rechtspersoon, de vennootschap of de vereniging van personen. |
Hoofdstuk 2
Vergunningen
Afdeling 1
Algemeen
| Verbodsbepalingen:
vergunningsplicht |
1. Het is verboden zonder vergunning of in afwijking van de vergunning van de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur de in artikel 1 lid 2 bedoelde milieubelastende activiteiten aan te vangen, uit te voeren, uit te breiden of te wijzigen, dan wel, wanneer deze activiteiten inrichtingen betreffen, deze op te richten, in werking te hebben, uit te breiden of te wijzigen. |
| 2. Het is verboden zonder vergunning of in afwijking van de vergunning van de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur de gebezigde werkwijzen in het kader van de in het eerste lid bedoelde activiteiten te veranderen. | |
| 3. Een vergunning als bedoeld in het eerste en tweede lid is niet vereist voor uitbreidingen en wijzigingen van een activiteit of voor veranderingen van binnen het kader van een activiteit gebezigde werkwijzen waarvan redelijkerwijs moet worden aangenomen dat zij geen gevolgen dan wel uitsluitend gunstige gevolgen zullen hebben voor de belasting van het milieu ten gevolge van die activiteit. Een maand voordat bedoelde uitbreidingen en wijzigingen van een activiteit of verandering van werkwijzen plaatsvinden, dient de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur daarvan in kennis te worden gesteld. |
| Vrijstelling vergunningsplicht |
1. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden bepaald dat het in artikel 3, eerste en tweede lid, vervatte verbod niet geldt voor: a. aangewezen categorieën van activiteiten; b. aangewezen categorieën van wijzigingen of uitbreiding van activiteiten; c. aangewezen veranderingen van in het kader van activiteiten gebezigde werkwijzen. |
| 2. Bij het in het eerste lid genoemde landsbesluit kunnen regelen worden gesteld in het belang van de bescherming van het milieu. | |
| 3. Het in het eerste lid bedoelde landsbesluit kan tevens de verplichting inhouden te voldoen aan door de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur aan de vergunninghouder gestelde nadere eisen omtrent de onderwerpen die in het landsbesluit zijn geregeld. | |
| Kennisgevingsplicht | 4. Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid stelt de vergunninghouder de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur vooraf in kennis van een zodanig aanvangen, wijzigen, uitbreiden of veranderen van werkwijze. |
Afdeling 2
Beschikkingen op verzoek om een vergunning
| Vergunningverlenend gezag | Vergunningen als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, worden door of namens de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur verleend. |
| Verzoek om vergunning |
1. Het verzoek om vergunning wordt gericht tot de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur. |
| 2. Bij het verzoek om vergunning moeten de bescheiden worden overgelegd die bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden voorgeschreven. |
| Revisievergunning | 1. Wanneer een verzoek om vergunning wordt ingediend voor de uitbreiding of de wijziging van een activiteit waarvoor reeds één of meer vergunningen werden verleend, dan wel voor de verandering van een in het kader van een zodanige activiteit gebezigde werkwijze kan de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur eisen dat door de betrokkene een verzoek wordt ingediend voor een nieuwe, de gehele activiteit omvattende vergunning. |
| 2. Indien aan deze eis, die schriftelijk ter kennis van de betrokkene wordt gebracht, niet binnen een door de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur te stellen termijn wordt voldaan, verklaart de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek. | |
| 3. De nieuwe, de gehele activiteit omvattende vergunning mag het bedrijven van de activiteit, voor zover deze reeds door een of meer oudere vergunningen was toegestaan, niet onmogelijk maken of onnodig beperken. | |
| 4. Wanneer de nieuwe vergunning onherroepelijk is geworden, vervallen alle voorafgaande op de activiteit betrekking hebbende vergunningen. |
| Adviseurs | 1 Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden de diensten aangewezen die in de gelegenheid moeten worden gesteld om advies uit te brengen over het verzoek om vergunning. |
| 2. In het in het eerste lid bedoelde landbesluit worden voorts regels gesteld omtrent de wijze waarop en de termijnen waarbinnen de advisering moet plaatsvinden. |
| Ontvankelijkheid | 1. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur beslist binnen een maand na de datum van ontvangst van het verzoek over de ontvankelijkheid van het verzoek. |
| 2. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur verklaart het verzoek om vergunning niet-ontvankelijk in geval van: a. onvolledigheid van de in artikel 6, tweede lid, bedoelde gegevens; b. strijd met de voorschriften van een verkavelingsplan, als bedoeld in de artikelen 33 tot en met 40 en 43 van de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning Curaçao; c. strijd met een ontwikkelingsplan, al dan niet met bestemmingsvoorschriften, of met een voorbereidingsbesluit als bedoeld in de artikelen 33 tot en met 40 en 43 van de Eilandsverordening Ruimtelijke Ontwikkelingsplanning Curaçao; d. strijd met enige wettelijke bepaling. |
|
| 3. Niet-ontvankelijkheid ten gevolge van het verstrekken van onvolledige gegevens kan achterwege blijven indien naar het oordeel van de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur de verstrekte gegevens het ondanks hun onvolledigheid mogelijk maken te beoordelen of de aangevraagde beschikking al dan niet kan worden gegeven. | |
| 4. Wanneer met toepassing van het derde lid niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft, kan binnen een maand na datum van ontvangst van het verzoek door of vanwege de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur een termijn worden gesteld waarbinnen de ontbrekende gegevens alsnog moeten worden verstrekt. | |
| 5. Indien de verzoeker de ontbrekende gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn verstrekt, kan hij alsnog op de in het tweede lid sub a bedoelde grond niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek. | |
| 6. Een beschikking waarbij een verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard, is gemotiveerd. Een afschrift van de beschikking wordt aan de verzoeker en de betrokken diensten als bedoeld in artikel 8, eerste lid, toegezonden. | |
| 7. Indien de verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk is verklaard, blijft het verzoek buiten behandeling. |
De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur stelt zo spoedig mogelijk het ontwerp van de beschikking op.
| Ontwerpbeschikking | 1. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur zendt, tenzij toepassing is gegeven aan artikel 16, tweede lid, uiterlijk drie maanden na de datum van het verzoek een exemplaar van het ontwerp van de beschikking aan de verzoeker en de betrokken overheidsorganen. |
| Publicatie en ter inzagelegging |
2. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur maakt uiterlijk twee weken na de in het eerste lid bedoelde toezending het verzoek om vergunning, de naar aanleiding van dit verzoek uitgebrachte adviezen, het ontwerp van de beschikking en de daaraan te verbinden voorschriften gelijktijdig bekend door: a. kennisgeving in tenminste één in het Nederlands en één in het Papiamentu verschijnend dag- of nieuwsblad dat in Curaçao wordt verspreid; b. terinzagelegging van het verzoek, van de in artikel 6, tweede lid, bedoelde bescheiden en van het ontwerp van de door de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur te nemen beschikking en de daaraan te verbinden voorschriften voor een ieder op het kantoor van het desbetreffende organisatiedeel gedurende een maand. |
| 3. De verzoeker is verplicht het verzoek om vergunning bekend te maken op het terrein of aan het gebouw waar de milieubelastende activiteit zal worden verricht. Hij neemt daarbij de aanwijzingen gegeven door of vanwege de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur in acht. | |
| 4. De kosten van de bekendmaking zijn voor rekening van de verzoeker. |
In de kennisgeving als bedoeld in artikel 11, tweede lid, sub a, wordt tenminste vermeld:
a. de zakelijke inhoud van het verzoek;
b. het tijdstip waarop en de plaats waar een afschrift van het verzoek ter inzage wordt gelegd;
c. de termijn waarbinnen door een ieder bezwaar bij de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur kan worden ingebracht tegen het geven van de verzochte vergunning;
d. dat overeenkomstig artikel 14, tweede lid, degene die een bezwaarschrift indient, kan verzoeken zijn persoonlijke gegevens niet bekend te maken.
Indien in een stuk dat ingevolge deze landsverordening ter inzage wordt gelegd, gegevens voorkomen of uit zodanig stuk gegevens kunnen worden afgeleid waarvan de geheimhouding gerechtvaardigd is, kan de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van aanvrager toestaan dat deze ten behoeve van de bekendmaking een door de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur goedgekeurde tweede tekst overlegt waarin die gegevens niet voorkomen, onderscheidenlijk waaruit zij niet kunnen worden afgeleid. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur maakt van deze bevoegdheid slechts gebruik met betrekking tot bedrijfsgeheimen en beveiligingsgegevens.
| Bezwaren | 1. Gedurende de in artikel 11, tweede lid, sub b, bedoelde termijn kan een ieder bezwaren tegen het verlenen van de aangevraagde vergunning inbrengen bij de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur. |
| Geheimhouding gegevens |
2. De persoonlijke gegevens van degene die een bezwaarschrift heeft ingediend worden, indien deze daarom verzoekt, niet bekend gemaakt. |
| Criteria voor de beoordeling | 1. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur betrekt bij de beslissing op het verzoek om vergunning in ieder geval: a. de bestaande toestand van het milieu, voor zover de activiteit daarvoor gevolgen kan hebben; b. de gevolgen voor het milieu, die de activiteit kan veroorzaken; c. de redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu met betrekking tot de activiteit; d. de effecten van milieubelastende activiteiten die reeds in het vestigings- en operatiegebied plaatsvinden. |
| 2. Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, neemt de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur eveneens de grens- en richtwaarden, bedoeld in Hoofdstuk 3A, Afdeling 3 in acht. |
| Termijn voor het van de beslissing; inhoud van het besluit; vergadering |
1. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur beschikt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen zes maanden op het verzoek om vergunning. De beschikking vermeldt hetgeen is overwogen omtrent de ingebrachte bezwaren en vermeldt de gronden waarop zij is gegeven. |
| 2. De in het eerste lid vermelde termijn kan door de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur binnen een maand na de datum van ontvangst van het verzoek om vergunning worden verlengd bij een met redenen omklede beschikking met een daarbij te bepalen termijn, indien het verzoek een zeer ingewikkeld onderwerp betreft. |
1. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur zendt een exemplaar van de in artikel 16, eerste lid bedoelde beschikking aan de verzoeker.
2. Uiterlijk twee weken na de in het eerste lid bedoelde toezending wordt door de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur de beschikking bekendgemaakt door:
a. terinzagelegging van een afschrift van de beschikking op het kantoor van het desbetreffende organisatiedeel;
b. kennisgeving van de beschikking aan degenen die bezwaren hebben ingediend.
3. Bij de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, onder b wordt tevens het tijdstip waarop een afschrift van de beschikking ter inzage is gelegd, alsmede de uren waarop en de plaats waar dit ter inzage ligt, vermeld.
4. Aan belanghebbenden wordt op verzoek een afschrift van de beschikking afgegeven tegen betaling van de kosten.
5. Artikel 13 is van overeenkomstige toepassing op de exemplaren van de beschikking waarvan derden mogen kennisnemen.
| Weigering van de vergunning | 1. De vergunning kan slechts worden geweigerd in het belang van de bescherming van het milieu. |
| 2. De vergunning wordt in ieder geval geweigerd indien verlening daarvan niet in overeenstemming zou zijn met hetgeen overeenkomstig artikel 15, door de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur in acht moet worden genomen. | |
| 3. In afwijking van het tweede lid, kan de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur bij overschrijding van een in Hoofdstuk 3A bedoelde grenswaarde de vergunning alsnog verlenen, indien de overschrijding zodanig gering is dat het effect op de luchtkwaliteit in de praktijk niet met zekerheid is vast te stellen, of indien de luchtkwaliteit door de te vergunnen activiteit per saldo niet verslechtert. |
| Tenaamstelling; van de vergunning deel uitmakende stukken |
1. Wanneer een vergunning wordt verleend, geldt zij zowel voor de vergunninghouder als voor zijn rechtverkrijgenden. |
| 2. Zowel de rechtverkrijgende als zijn rechtsvoorganger stellen de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur onverwijld in kennis van elke wijziging in de tenaamstelling van de vergunning. | |
| 3. Aan het voor de verzoeker bestemde afschrift van de vergunning wordt een afschrift gehecht van elk der in artikel 6 bedoelde bescheiden. |
| Vergunning met voorschriften; nadere eisen |
1. Aan de vergunning worden voorschriften verbonden die nodig zijn in het belang van de bescherming van het milieu. De voorschriften kunnen inhouden: a. de verplichting om de aangegeven middelen ter voorkoming of beperking van belasting van het milieu aan te wenden; b. de verplichting om met middelen ter keuze van de vergunninghouder de aangegeven doeleinden te verwezenlijken ter behartiging van het in de aanhef bedoelde belang. |
| 2. Aan de vergunning kunnen tevens voorschriften worden verbonden, inhoudende: a. de verplichting metingen op een bij het voorschrift aangegeven wijze te verrichten ter bepaling van de mate van gevaar, schade of hinder ten gevolge van milieubelastende activiteiten; b. de verplichting om de uitkomsten van de onder a vermelde metingen ter beschikking te stellen van de bij het voorschrift aan te wijzen overheidsdiensten. |
|
| 3. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regelen worden gesteld omtrent de wijze waarop aan de in het tweede lid, sub a en b, bedoelde verplichtingen moet worden voldaan alsmede omtrent de vergoeding van het deel van de daaruit voor de vergunninghouder voortvloeiende kosten dat redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven. | |
| 4. De aan de vergunning verbonden voorschriften kunnen de verplichting inhouden te voldoen aan nadere eisen die door de in de vergunning aan te wijzen overheidsdiensten worden gesteld. In de beschikking waarbij zodanige eisen worden gesteld of gewijzigd, wordt tevens een termijn vastgesteld waarbinnen aan de nadere eisen moet zijn voldaan. | |
| 5. Aan de vergunning kan voorts het voorschrift worden verbonden dat de vergunninghouder verplicht is aan alle in zijn bedrijf werkzame personen een schriftelijke instructie te verstrekken ter vermijding van gedragingen hunnerzijds die tot gevolg kunnen hebben dat de vergunninghouder de milieubelastende activiteit aanvangt of uitvoert anders dan overeenkomstig de vergunning of dat de aan de vergunning verbonden voorschriften worden overtreden. |
| Vergunning voor bepaalde tijd | Indien over de te verwachten belasting van het milieu van een voorgenomen bedrijfsmatige activiteit of een voorgenomen verandering van een gebezigde werkwijze niet met voldoende zekerheid kan worden geoordeeld of indien uit de aard van de activiteit het tijdelijk karakter ervan voortvloeit dan wel indien het verzoek om vergunning daartoe strekt, kan de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur de vergunning verlenen voor een bepaalde termijn. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur kan deze termijn ambtshalve dan wel op verzoek van de vergunninghouder verlengen. De termijn kan, al dan niet verlengd, de duur van vijf jaren niet te boven gaan. |
Afdeling 3
Wijziging of intrekking van vergunning
| Toevoegen, wijzigen, intrekken van voorschriften | 1. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur kan bij een met redenen omklede beschikking en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 23, 24 en 25: a. aan een vergunning alsnog voorschriften verbinden of nieuwe voorschriften toevoegen; b. de aan de vergunning verbonden voorschriften wijzigen of intrekken. |
| 2. De beschikkingen bedoeld in het eerste lid, kunnen ambtshalve dan wel op verzoek van een belanghebbende, niet zijnde de vergunninghouder, worden genomen in het belang van de bescherming van het milieu. In de beschikking wordt een termijn van ten hoogste een jaar gesteld waarbinnen aan de opgelegde vergunningvoorschriften moet zijn voldaan. De beschikking bepaalt tevens het tijdstip waarop de maatregel van kracht wordt. | |
| 3. Een beschikking als bedoeld in het eerste lid wordt op verzoek van de vergunninghouder slechts genomen indien het belang van bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet. |
Indien de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur voornemens is toepassing te geven aan artikel 22, eerste lid, geeft het van dat voornemen schriftelijk kennis aan degene tot wie de te geven beschikking zal zijn gericht, onder vermelding van tenminste een korte redengeving en van de zakelijke inhoud van de voorgenomen toepassing van bedoelde bepaling.
De beschikkingen bedoeld in artikel 22, eerste lid, worden na de schriftelijke kennisgeving van het voornemen zo spoedig mogelijk gegeven met inachtneming van een termijn van een maand.
1. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur zendt een exemplaar van de beschikking aan degene tot wie deze is gericht.
2. Uiterlijk twee weken na de in het eerste lid bedoelde toezending maakt de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur de beschikking bekend door:
a. terinzagelegging van een afschrift van de beschikking op het kantoor van het desbetreffende organisatieonderdeel en één of meer andere, nader te bepalen plaatsen;
b. kennisgeving van de beschikking aan degenen die bezwaren hebben ingebracht tegen het verlenen van de vergunning.
| Sanering door intrekking van de vergunning | 1. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur kan een vergunning ambtshalve of op verzoek van een belanghebbende geheel of gedeeltelijk intrekken indien ten gevolge van een milieubelastende activiteit in ontoelaatbare mate het milieu wordt belast en wijziging of aanvulling van de aan de vergunning verbonden voorschriften geen oplossing biedt. |
| 2. Indien de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur voornemens is tot intrekking van de vergunning over te gaan, geeft de minister van dat voornemen schriftelijk kennis aan de vergunninghouder onder vermelding van de redenen van de voorgenomen intrekking. | |
| 3. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur kan, indien de minister toepassing geeft aan het in het eerste lid bepaalde, de vergunninghouder een schadevergoeding naar billijkheid toekennen. |
| Beschikking tot intrekking of weigering tot intrekking | De beschikking tot gehele of gedeeltelijke intrekking of tot weigering van intrekking wordt zo spoedig mogelijk gegeven. Deze bevat de gronden waarop zij berust en in geval van intrekking van de beschikking tevens het tijdstip waarop de intrekking van kracht wordt. |
1. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur zendt een exemplaar van de beschikking tot gehele of gedeeltelijke intrekking of tot weigering van intrekking aan de vergunninghouder en aan de belanghebbende die om de intrekking heeft verzocht.
2. Uiterlijk twee weken na de in het eerste lid bedoelde toezending wordt een afschrift van de beschikking gedurende een maand ter inzage gelegd op het kantoor van het desbetreffende organisatieonderdeel. De terinzagelegging wordt bekend gemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 11.
| Vervallen der vergunning | 1. Tenzij anders bepaald in deze landsverordening vervalt de vergunning: a. wanneer de milieubelastende activiteit niet binnen drie jaren na het onherroepelijk worden van de vergunning geheel of gedeeltelijk is aangevangen en wordt verricht, tenzij toepassing is gegeven aan het tweede lid; b. wanneer de plaats waar de activiteit wordt verricht, is verwoest of wanneer de activiteit gedurende drie achtereenvolgende jaren niet is verricht. |
| 2. Indien kan worden verwacht dat de activiteit niet binnen de in het eerste lid bedoelde termijn kan worden aangegeven, kan in de vergunning een andere termijn worden vastgesteld. | |
| 3. Wanneer een activiteit geheel of gedeeltelijk gedurende drie achtereenvolgende jaren niet is verricht, vervalt de vergunning geheel respectievelijk voor dat gedeelte. | |
| 4. De vergunning vervalt eveneens wanneer de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard van de vergunning geen gebruik meer te willen maken. |
| Kennisgeving van beëindiging van milieubelastende activiteiten | Bij beëindiging van de milieubelastende activiteit of van een werkwijze, als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, en artikel 4, eerste lid, stelt de vergunninghouder de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur onverwijld hiervan in kennis. |
Hoofdstuk 3
Milieu-effectrapportage
| Milieu-effectrapportage | 1. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden de activiteiten aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en bij de voorbereiding waarvan een milieu-effectrapport moet worden gemaakt. |
| 2. Tot de activiteit, bedoeld in het eerste lid, kunnen mede activiteiten behoren die in samenhang met andere activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. | |
| 3. Bij het landsbesluit bedoeld in het eerste lid, kan worden bepaald dat de aanwijzing van een activiteit slechts geldt in daarbij aangewezen gevallen. | |
| 4. Bij of krachtens het landsbesluit, bedoeld in het eerste lid, wordt het tijdstip bepaald met ingang waarvan de in het eerste lid bedoelde verplichting ingaat. |
| Ontheffing voor het maken van een milieu-effectrapport | 1. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur kan ontheffing verlenen van de verplichting tot het maken van een milieu-effectrapport indien: a. degene die de activiteit onderneemt, daarmee een activiteit herhaalt of voortzet ten aanzien waarvan reeds eerder een milieu-effectrapport is gemaakt en een nieuw milieu-effectrapport redelijkerwijs geen nieuwe gegevens over mogelijke nadelige gevolgen van de te ondernemen activiteit voor het milieu kan bevatten; b. met betrekking tot dezelfde activiteit reeds eerder een milieu-effectrapport als bedoeld in artikel 31 is gemaakt en een nieuw milieu-effectrapport redelijkerwijs geen nieuwe gegevens over mogelijke nadelige gevolgen van die activiteit voor het milieu kan bevatten. |
| 2. Een ontheffing krachtens het eerste lid kan worden verleend op schriftelijk verzoek van degene die de activiteit onderneemt of van de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur. |
Hoofdstuk 3A
Luchtkwaliteit
Afdeling 1
Algemeen
Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. Acht-uurgemiddelde concentratie: concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht, gemiddeld over acht uren, uitgedrukt in microgram per m3 lucht;
b. alarmdrempel: luchtkwaliteit waarbij het waarschuwen van de bevolking noodzakelijk is teneinde risico’s voor de gezondheid van de mens in geval van een kortstondige overschrijding te beperken;
c. daggemiddelde concentratie: concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht, gemiddeld over het tijdvak van 0:00 uur tot 24:00 uur Atlantische standaard tijd, uitgedrukt in microgram per m3 lucht;
d. grenswaarde: een bij algemeen verbindend voorschrift vastgesteld kwaliteitsniveau van de concentratie van verontreinigende stoffen, met als doel schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu als geheel te vermijden, te voorkomen of te verminderen, dat binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt en, wanneer het eenmaal is bereikt, niet meer mag worden overschreden;
e. immissie: concentratie van een verontreinigende stof op leefniveau;
f. jaargemiddelde concentratie: concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht, gemiddeld in een kalenderjaar, uitgedrukt in microgram per m3 lucht;
g. luchtkwaliteit: de mate waarin verontreinigende stoffen in de buitenlucht voorkomen;
h. luchtkwaliteitsbeoordeling: meting, berekening, voorspelling, dan wel raming van de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht ten einde te bepalen of aan een grens- of richtwaarde is voldaan;
i. meet- en beoordelingspunt: een door middel van coördinaten aangewezen en feitelijk publiek toegankelijke locatie waar luchtkwaliteitsbeoordelingen plaatsvinden;
j. richtwaarde: een bij algemeen verbindend voorschrift vastgesteld kwaliteitsniveau van de concentratie van verontreinigende stoffen, met het doel om schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu als geheel te vermijden, te voorkomen of te verminderen en dat voor zover mogelijk binnen een bepaalde termijn moet worden bereikt;
k. uurgemiddelde concentratie: concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht, gemiddeld over een heel uur, uitgedrukt in microgram per m3 lucht;
l. verontreinigende stof: een stof die zich als gevolg van menselijke activiteiten in het milieu op het leefniveau bevindt en die schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid of het milieu als geheel kan hebben.
Verontreinigende stoffen
Als verontreinigende stoffen worden aangemerkt:
a. Zwaveldioxide (SO2);
b. Fijnstof (PM10);
c. Fijnstof (PM2,5);
d. Stikstofdioxide (NO2);
e. Benzeen (C6H6);
f. Lood (Pb);
g. Nikkel (Ni);
h. Cadmium (Cd);
i. Arseen (As);
j. Vanadium (V);
k. Benzo(a)pyreen (B(a)P);
l. Koolstofmonoxide (CO);
m. Ozon (O3);
n. Waterstofsulfide (H2S).
Afdeling 2
Beoordeling van de luchtkwaliteit
Afdeling 3
Algemene Luchtkwaliteitsnormen
Grens-en richtwaarden zwaveldioxide (SO2)
1. Voor de concentratie van zwaveldioxide (SO2) in de buitenlucht gelden de volgende grenswaarden:
a. 50 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie;
b. 125 microgram per m3 als daggemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vier maal per kalenderjaar mag worden overschreden;
c. 350 microgram per m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vierentwintig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
2. Voor de concentratie van zwaveldioxide (SO2) in de buitenlucht gelden de volgende richtwaarden, die met ingang van 2035 voor zover mogelijk moeten worden bereikt:
a. 20 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie;
b. 40 microgram per m3 als daggemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vier maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
3. Voor de concentratie van zwaveldioxide (SO2) in de buitenlucht geldt een alarmdrempel van 500 microgram per m3 als uurgemiddelde.
4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, wordt de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie gedurende de eerste vijf kalenderjaren na inwerkingtreding van deze landsverordening gesteld op 70 microgram per m3.
Grenswaarden fijnstof (PM10)
1. Voor de concentratie van fijnstof (PM10) in de buitenlucht gelden de volgende grenswaarden:
a. 50 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie;
b. 50 microgram per m3 als daggemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal vijfendertig maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
2. Voor de concentratie van fijnstof (PM10) in de buitenlucht geldt een alarmdrempel van 300 microgram per m3 als daggemiddelde concentratie.
Grenswaarde fijnstof (PM2,5)
Voor de concentratie van fijnstof (PM2,5) in de buitenlucht geldt de grenswaarde van 25 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie.
Grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2)
1. Voor de concentratie van stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht gelden de grenswaarden van:
a. 40 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie;
b. 200 microgram per m3 als uurgemiddelde concentratie, waarbij geldt dat deze maximaal achttien maal per kalenderjaar mag worden overschreden.
2. Voor de concentratie van stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht geldt een alarmdrempel van 1000 microgram per m3 als uurgemiddelde.
Grens- en richtwaarden benzeen (C6H6)
1. Voor de concentratie van benzeen (C6H6) in de buitenlucht geldt de grenswaarde van 5 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie.
2. Voor de concentratie van benzeen in de buitenlucht geldt de richtwaarde van 1 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie die voor zover mogelijk moet worden bereikt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze landsverordening.
Grenswaarde lood (Pb)
Voor de concentratie van lood (Pb) in de buitenlucht geldt de grenswaarde van 0,5 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie.
Richtwaarde nikkel (Ni):
Voor de concentratie van nikkel (Ni) in de buitenlucht geldt de richtwaarde van 0,02 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie die voor zover mogelijk moet worden bereikt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze landsverordening.
Richtwaarde cadmium (Cd)
Voor de concentratie van cadmium (Cd) in de buitenlucht geldt de richtwaarde van 5 nanogram per m3 als jaargemiddelde concentratie die voor zover mogelijk moet worden bereikt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze landsverordening.
Richtwaarde arseen (As)
Voor de concentratie van arseen (As) in de buitenlucht geldt de richtwaarde van 6 nanogram per m3 als jaargemiddelde concentratie die voor zover mogelijk moet worden bereikt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze landsverordening.
Richtwaarde vanadium (V)
Voor de concentratie vanadium (V) in de buitenlucht geldt de richtwaarde van 1 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie die voor zover mogelijk moet worden bereikt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze landsverordening.
Richtwaarde benzo(a)pyreen (B(a)P)
Voor de concentratie van benzo(a)pyreen (B(a)P) in de buitenlucht geldt de richtwaarde van 1 microgram per m3 als jaargemiddelde concentratie die voor zover mogelijk moet worden bereikt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze landsverordening.
Grenswaarde voor koolstofmonoxide (CO)
Voor de concentratie van koolstofmonoxide (CO) in de buitenlucht geldt de grenswaarde van 10.000 microgram per m3 als acht-uurgemiddelde concentratie.
Grenswaarde voor ozon (O3)
Voor de concentratie van ozon (O3) in de buitenlucht geldt de grenswaarde van 100 microgram per m3 als acht-uurgemiddelde concentratie.
Richtwaarde waterstofsulfide (H2S)
Voor de concentratie van waterstofsulfide (H2S) in de buitenlucht geldt de richtwaarde van 45 microgram per m3 als daggemiddelde concentratie die voor zover mogelijk moet worden bereikt binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze landsverordening.
Bijdragen natuurlijke bronnen
Bij de beoordeling, bedoeld in artikel 15, tweede lid, kan de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur rekening houden met de bijdrage van natuurlijke bronnen, indien:
a. de bijdrage van de natuurlijke bronnen niet kan worden beheerst;
b. de bijdrage van de natuurlijke bronnen nauwkeurig kan worden bepaald; of
c. de bijdrage van de natuurlijke bronnen een directe relatie heeft tot de te toetsen grenswaarde.
Afdeling 4
Informatie- en rapportageverplichtingen
Informatie aan het publiek
1. De basisinformatie van de luchtkwaliteit en de resultaten van de luchtkwaliteitsbeoordeling, metingen en berekeningen van de verontreinigende stoffen in de buitenlucht worden bekend gemaakt op elektronische wijze.
2. De basisinformatie, bedoeld in het eerste lid, vermeldt in ieder geval:
a. het meet- en beoordelingspunt;
b. een weergave van het actuele kwaliteitsniveau van de buitenlucht;
c. een beschrijving van het ontstaan van concentraties van de verontreinigende stoffen in de buitenlucht;
d. mogelijke risico’s voor de gezondheid bij blootstelling aan de verhoogde concentratie verontreinigende stoffen.
Rapportage
Onverminderd het bepaalde in artikel 32t en artikel 32v stelt de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur uiterlijk op 1 mei van elk kalenderjaar een rapport op van de beoordeling van de luchtkwaliteit van het voorgaande kalenderjaar. Het rapport wordt gepubliceerd in de Landscourant en bekendgemaakt op een andere, elektronische wijze
Kennisgeving bij overschrijding van grenswaarden
1. Indien een grenswaarde wordt overschreden, stelt de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur de bevolking zo spoedig mogelijk op elektronische wijze in kennis van de actuele kwaliteitsniveaus van verontreinigende stoffen in de buitenlucht en vermeldt in ieder geval:
a. het meet- en beoordelingspunt waar de grenswaarde is overschreden;
b. een beschrijving van de oorzaak van de overschrijding van de grenswaarde en de stoffen in de buitenlucht die luchtverontreiniging veroorzaken;
c. een weergave van het actuele kwaliteitsniveau van de stoffen en een toelichting daarop;
d. een prognose van de kwaliteitsniveau voor het volgende kwartaal;
e. een beschrijving van de bevolkingsgroep waarvoor blootstelling aan verhoogde concentratie van de verontreinigende stof in de buitenlucht risico’s kan inhouden voor de gezondheid, alsmede van de te verwachten symptomen en de door die bevolkingsgroep te treffen voorzorgmaatregelen;
f. een verwijzing naar de Uitvoeringsorganisatie Geneeskunde en Gezondheidszaken en Uitvoeringsorganisatie Milieu en Natuurbeheer als bronnen van nadere informatie over de luchtverontreiniging of de risico’s voor de gezondheid en het milieu;
g. indien van toepassing, gegevens over de belangrijkste bronnen die bijdragen aan de luchtverontreiniging en aanbevelingen voor maatregelen om de immissies van verontreinigende stoffen te verminderen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien naar redelijke verwachting het risico bestaat dat de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht de grenswaarde zal overschrijden.
Aanpassing grens- en richtwaarden
1. Indien wetenschappelijke inzichten ertoe nopen en het belang van het milieu en de volksgezondheid zich er niet tegen verzetten, kunnen de grens- en richtwaarden bedoeld in dit hoofdstuk worden gewijzigd bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen landsbesluit, houdende algemene maatregelen, wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Landscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van de minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de Staten overgelegd.
Hoofdstuk 4
Financiële zekerheid
| Financiële Zekerheid | 1. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden bepaald dat ter bestrijding van kosten die moeten worden gemaakt ter verzekering van een stipte naleving van hetgeen bij of krachtens deze landsverordening is bepaald, financiële zekerheid wordt gesteld door de verzoeker van de vergunning. Deze zekerheid dient mede: a. ter verzekering van een verantwoorde beëindiging van de exploitatie van een vergunning, een activiteit of een werkwijze; b. ter dekking van financiële aansprakelijkheid voor schade die voortvloeit uit door de activiteit veroorzaakte nadelige gevolgen voor het milieu. De grootte van de financiële zekerheid wordt bepaald door de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur en kan jaarlijks worden aangepast. |
| 2. Aan de ingevolge het eerste lid opgelegde verplichting kan ook worden voldaan door het sluiten en instandhouden van een verzekering ter dekking van de in het eerste lid bedoelde risico’s. | |
| 3. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden de milieubelastende activiteiten aangegeven ten aanzien waarvan het in het eerste lid bepaalde van toepassing is. | |
| 4. Indien de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur een financiële zekerheid heeft vastgesteld, wordt de vergunning niet afgegeven alvorens de financiële zekerheid is gesteld dan wel een verzekering is afgesloten ter dekking van de in het eerste lid bedoelde risico’s. | |
| 5. In geval de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur een gestelde financiële zekerheid heeft aangesproken, kan het bevel worden gegeven om binnen een door de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur vast te stellen termijn de financiële zekerheid aan te vullen tot het oorspronkelijke bedrag. | |
| 6. Bij beëindiging van de exploitatie van de vergunning of een ingevolge artikel 4 verrichte activiteit of een gebezigde werkwijze bepaalt de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur het tijdstip waarop de financiële zekerheid kan vervallen. |
Hoofdstuk 5
Administratieve sancties
| Stopzetting | 1. Indien wordt gehandeld in strijd met: a. de verboden genoemd in artikel 3, eerste en tweede lid; b. de verleende vergunning; c. de krachtens artikel 4, tweede en derde lid, gegeven regelen en nadere eisen; kan de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur de overtreder ambtshalve of op verzoek van iedere belanghebbende bevelen de verboden activiteiten geheel of gedeeltelijk stop te zetten. |
| 2. De beschikking houdende een bevel tot stopzetting bevat het tijdstip waarop de stopzetting van kracht wordt. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur kan bepalen dat het bevel tot stopzetting terstond van kracht wordt. Het is niet toegestaan de verboden activiteiten voort te zetten zolang de beschikking tot stopzetting van kracht is. | |
| 3. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur zendt een exemplaar van de beschikking, die het heeft genomen, aan de vergunninghouder en aan degene die om de maatregel heeft verzocht. | |
| 4. In geval van toepassing van het eerste lid kan de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur de overtreder in de gelegenheid stellen te voldoen aan de bepalingen die bij of krachtens deze landsverordening zijn gesteld. | |
| 5. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur trekt het bevel tot stopzetting in, indien is voldaan aan de bepalingen die bij of krachtens deze landsverordening zijn gesteld. | |
| 6. De vergunninghouder kan onder vermelding van redenen de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur schriftelijk verzoeken het bevel tot stopzetting in te trekken. Is de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur binnen een maand nadat het verzoek is ontvangen niet tot intrekking van het bevel overgegaan, dan wordt de minister geacht die intrekking te hebben geweigerd. | |
| 7. Zolang de beschikking waarbij een bevel tot stopzetting is gegeven, van kracht is, kan de plaats waar de verboden activiteit plaatsvindt, worden verzegeld en hetgeen zich daarin bevindt worden verzegeld of verwijderd op kosten van de overtreder. |
Wanneer ingevolge artikel 34 de verboden activiteit geheel of gedeeltelijk is stopgezet en deze stopzetting zes achtereenvolgende maanden heeft geduurd, vervalt de vergunning geheel, respectievelijk voor dat gedeelte.
| Bestuursdwang | 1. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur kan op kosten van de overtreder doen wegnemen, beletten, verrichten of in de vorige toestand herstellen hetgeen is of wordt gehouden, gemaakt, gesteld, ondernomen, nagelaten, beschadigd of weggenomen in strijd met een bij of krachtens deze landsverordening vastgestelde regeling of gegeven bevel dan wel met een voorschrift, verbonden aan een krachtens deze landsverordening verleende vergunning. |
| 2. Behoudens in spoedeisende gevallen maakt de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur van de in het eerste lid gegeven bevoegdheid geen gebruik zonder de belanghebbende schriftelijk te hebben gewaarschuwd en hem in de gelegenheid te hebben gesteld binnen een daartoe te bepalen termijn alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. |
| Dwangsom | 1. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur kan, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, bepalen dat de overtreder een door de minister vastgestelde dwangsom verbeurt voor elke dag dat de overtreding voortduurt. Het vastgestelde bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het gelaedeerde belang en de beoogde werking van het opleggen van de dwangsom. |
| 2. De beschikking waarbij een dwangsom is opgelegd, bevat het tijdstip waarop zij van kracht wordt. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur kan daarin de overtreder in de gelegenheid stellen om aan de overtreding een einde te maken. | |
| 3. De Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur kan de verschuldigde dwangsom bij dwangbevel invorderen. Alle daaruit voortvloeiende kosten zijn voor rekening van de overtreder. |
Hoofdstuk 6
Administratief beroep
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
Hoofdstuk 7
Toezicht en opsporing
| Toezicht op de naleving: bevoegdheden |
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze landsverordening bepaalde en de opsporing van de daar strafbaar gestelde feiten zijn, behalve de personen, vermeld in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering, belast de door de Minister van Gezondheid, Milieu en Natuur aangewezen ambtenaren en personen. |
| 2. De in het vorige lid bedoelde personen zijn, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, bevoegd: a. inzage te verlangen en afschrift te nemen van boeken, geautomatiseerde gegevensbestanden en andere zakelijke bescheiden; b. met hun apparatuur alle plaatsen, met uitzondering van woningen te betreden; zo nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm; c. zich te laten vergezellen door personen die daartoe door hen zijn aangewezen; d. stoffen aan opneming en onderzoek te onderwerpen en daarvan monsters te nemen; de genomen monsters worden, voor zover dat redelijkerwijs kan worden verlangd, op diens verzoek aan de rechthebbende teruggegeven; e. de lading van vervoermiddelen te onderzoeken; zij kunnen daartoe van de bestuurders vorderen dat deze hun vervoermiddel tot stilstand brengen en naar een door hen aangewezen plaats overbrengen. |
|
| 3. Ze zijn te allen tijde bevoegd in beslag te nemen alles, wat dienen kan tot bewijs van de overtreding of het misdrijf. |
| Plicht tot medewerking | Ieder is verplicht aan de in artikel 42 bedoelde personen desgevraagd alle medewerking te verlenen en alle inlichtingen te verstrekken die zij redelijkerwijs bij de uitvoering van de hen op grond van deze landsverordening opgedragen taak behoeven. |
| Plicht tot geheimhouding | Iedereen aan wie ter zake van de uitvoering van deze landsverordening een toezichthoudende taak of enige andere taak is opgedragen of opgedragen geweest, is verplicht tot geheimhouding van hetgeen uit dien hoofde te zijner kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt. |
| Binnentreden van woningen en bedrijven | 1. Zij die met de opsporing van de bij deze landsverordening strafbaar gestelde feiten zijn belast, hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen waarvan naar hun redelijk oordeel de binnentreding voor de vervulling van de aan hen ingevolge deze landsverordening opgedragen taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm. |
| 2. In woningen treden zij tegen de wil van de bewoner niet binnen dan op schriftelijke last van de Procureur-Generaal, de Officier van Justitie of van een Hulpofficier van Justitie, dan wel in het bijzijn van een Rechter of de Commissaris van Politie. | |
| 3. Van dit binnentreden, wordt binnen tweemaal vierentwintig uur proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal wordt gezonden naar de Officier van Justitie. Daarin wordt mede melding gemaakt van het tijdstip van binnentreding en van het beoogde doel. | |
| 4. Zij die krachtens dit artikel een woning binnentreden, zijn bevoegd zich van door hen aangewezen personen te laten vergezellen. In dit geval wordt hiervan in het proces-verbaal melding gemaakt. | |
| 5. Zij die krachtens dit artikel een bedrijf binnentreden, zijn verplicht tot geheimhouding van hetgeen hen omtrent de daarin uitgevoerde activiteiten bekend is geworden, voor zover dit niet in strijd is met de bepalingen van deze of van een andere wettelijke regeling. |
Hoofdstuk 8
Strafbepalingen
Strafsancties
1. Een gedraging in strijd met:
a. het in artikel 3, eerste en tweede lid, gestelde verbod; of
b. de krachtens artikel 4, tweede lid of artikel 4a vastgestelde regelen of de in verband met artikel 4, derde lid, gestelde nadere eisen;
wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie.
2. Een gedraging in strijd met:
a. een krachtens artikel 22 aan een vergunning verbonden voorschrift; of
b. een krachtens artikel 34, tweede lid, gegeven bevel;
wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de zesde categorie.
3. Hij die overgaat tot beëindiging van een milieubelastende activiteit of van een werkwijze, als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, en artikel 4, eerste lid, zonder te voldoen aan de in artikel 30 neergelegde verplichting, terwijl de beëindiging geschiedt op voor het milieu onverantwoordelijke of nadelige wijze, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de zesde categorie.
4. Indien tijdens het plegen van een in het eerste, tweede of derde lid bedoeld strafbaar feit nog geen jaar is verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een gelijksoortige overtreding dan wel een gelijksoortig misdrijf onherroepelijk is geworden of vrijwillig is voldaan aan de voorwaarde door de bevoegde ambtenaar van het Openbaar Ministerie krachtens artikel 1:149 van het Wetboek van Strafrecht gesteld, worden de in het eerste en tweede lid van dit artikel geldboetes verhoogd met tot dubbele van de daarbij gestelde maxima.
Strafsancties
1. Een gedraging in strijd met:
a. het bepaalde in artikel 3, derde lid, laatste volzin;
b. het bepaalde in artikel 4, vierde lid;
c. een krachtens artikel 20, eerste, tweede of vijfde lid verbonden voorschrift;
d. de krachtens artikel 20, derde lid, vastgestelde regelen of de in verband met artikel 20, vierde lid, gestelde nadere eisen; of
e. de ingevolge artikel 43 opgelegde verplichting;
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar, hetzij geldboete van de vijfde categorie, hetzij met beide straffen.
2. Artikel 46, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
| Misdrijven, overtredingen |
De in artikel 46, eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven; die bedoeld in artikel 47, eerste lid, zijn overtredingen. |
1. De rechter kan voorwerpen die door middel van het plegen van de strafbare feiten vermeld in de artikelen 46, eerste en tweede lid, en 47, eerste lid, zijn verkregen en van de voorwerpen waarmede bovenbedoelde strafbare feiten zijn gepleegd, verbeurd verklaren voor zover deze de veroordeelde toebehoren.
2. Ingeval de strafbare feiten, vermeld in de artikelen 46, eerste en tweede lid, en 47, eerste lid, zijn gepleegd, kan de rechter tevens de straf opleggen dat de rechterlijke uitspraak openbaar wordt gemaakt.
Hoofdstuk 9
Overgangs- en slotbepalingen
Overgangsbepaling
Onverminderd het bepaalde in artikel 22 en artikel 26 blijven vergunningen, als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Hinderverordening Curaçao die zijn verleend voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen E, F en G van de Landsverordening Luchtkwaliteitseisen Curaçao en de daaraan verbonden vergunningsvoorschriften luiden, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van de genoemde onderdelen van artikel I van de Landsverordening Luchtkwaliteitseisen Curaçao.
(vervallen)
1. Deze landsverordening kan worden aangehaald als: Hinderverordening Curaçao.
2. (vervallen)
3. (vervallen)