Landsverordening van de 25ste september 1961 nopens beëdiging en legitimatie van opsporingsambtenaren - Informashon tokante Gobièrnu di Kòrsou

Wet- en Regelgeving

Landsverordening van de 25ste september 1961 nopens beëdiging en legitimatie van opsporingsambtenaren

Publicatienummer: P.B. 2025, no. 122 (Geconsolideerde Tekst)
Categorie: Geconsolideerde Tekst Landsverordening
Ministerie: Justitie
Datum ondertekening: 25-07-2025
Datum inwerktreding: 01-03-1966
Geregistreerd in:
Klapper Publicatieblad ( HOOFDSTUK XV Justitie )


LANDSBESLUIT van de 25ste juli 2025, no. 25/1827, houdende vaststelling van de geconsolideerde tekst van de Landsverordening van de 25ste september 1961 nopens beëdiging en legitimatie van opsporingsambtenaren

Datum inwerkingtreding Terugwerkende kracht tot en met Datum ingetrokken Betreft Vindplaats Zittingsjaar
01-03-1966 m.u.v. van art. 2, lid 4 dat per 01-05-1966 inwerking is getreden     n.v.t.     n.v.t. Geconsolideerde tekst P.B. 2025, no. 122 (GT) n.v.t.

Artikel 1

De ambtenaren of personen, die krachtens de artikelen 184 en 185 van het Wetboek van Strafvordering, belast zijn met de opsporing van strafbare feiten en wier beëdiging als opsporingsambtenaar niet in enige andere wettelijke regeling is voorzien, leggen bij de aanvaarding van hun bediening in handen van de minister van Justitie of een door hem aan te wijzen ambtenaar de volgende eed of de met deze eed gelijkgestelde belofte af:

“Ik zweer (beloof), dat ik geen enkele gift, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel ook, zal aannemen van iemand die – naar ik kan weten of vermoeden – is of zal worden betrokken bij een rechtszaak, waarbij mijn ambtsverrichtingen te pas zouden kunnen komen; dat ik mijn post zal waarnemen met eerlijkheid, nauwgezetheid, onzijdigheid en zonder aanzien van personen en dat ik mij in de uitoefening van mijn bediening gedragen zal zoals het aan eerlijke ambtenaren, belast met het opsporen van strafbare feiten, betaamt. Zo waarlijk helpe mij God almachtig. (Dat beloof en verklaar ik).”

Artikel 2

  1. Aan de ambtenaren of personen, belast met de opsporing van strafbare feiten, wordt zo spoedig mogelijk een door of namens de Minister van Justitie ondertekend legitimatiebewijs uitgereikt.
  2. De vorm en de inrichting van het legitimatiebewijs worden bij regeling van de Minister van Justitie vastgesteld.
  3. De Minister van Justitie stelt bij regeling bepalingen vast betreffende de wijze van afgifte en administratie van de legitimatiebewijzen.
  4. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde ambtenaren en personen zijn verplicht hun legitimatiebewijs bij de uitoefening van hun opsporingstaak desgevraagd duidelijk zichtbaar te tonen.

Artikel 3

(vervallen)

Artikel 4

(vervallen)

Naar boven