Wetboek van Strafvordering
Wetboek van Strafvordering
| Publicatienummer: |
P.B. 2025, no. 60
|
| Categorie: |
Landsverordening
|
| Ministerie: |
Justitie |
| Datum ondertekening: |
26-05-2025 |
| Datum inwerktreding: |
Nog niet bekend
|
| Geregistreerd in: |
|
LANDSVERORDENING van de 26ste mei 2025 houdende vaststelling van een nieuw Wetboek van Strafvordering
| Datum inwerkingtreding |
Terugwerkende kracht tot en met |
Datum ingetrokken |
Betreft |
Vindplaats |
Zittingsjaar |
| bij landsverordening nader te bepalen tijdstip |
n.vt. |
n.v.t. |
Nieuwe regeling |
P.B. 2025, no. 60 |
2018-2019-148 |
Inhoudsopgave
Eerste boek – Strafvordering in het algemeen
Titel I – Algemene bepalingen
Titel II – Legaliteitsbeginsel
Titel III – Het openbaar ministerie en de bevoegdheid van de rechter
Titel IV – Rechterlijk bevel tot vervolging of verdere
vervolging van strafbare feiten
Titel V – Schorsing van de vervolging
Titel VI – Behandeling door de raadkamer
Titel VII – Strafvorderlijk kort geding
Titel VIII – Algemeen voorschrift met betrekking tot rechterlijke
beslissingen
Titel IX – Geheimhouding
Titel X – Beëdiging
Tweede boek – De verdachte, diens raadsman,
het slachtoffer en de deskundige
Titel I – De verdachte
Eerste afdeling – Begripsomschrijving
Tweede afdeling – Rechtskundige bijstand
Derde afdeling – Zwijgrecht
Vierde afdeling – Processtukken
Vijfde afdeling – Behandeling binnen redelijke termijn
Titel II – De raadsman
Eerste afdeling – Algemene bepalingen
Tweede afdeling – Keuze van de raadsman
Derde afdeling – Toevoeging van een raadsman
Paragraaf 1 – Algemene bepalingen
Paragraaf 2 – Vervanging van de toegevoegde raadsman
Paragraaf 3 – Beroep inzake toevoeging
Paragraaf 4 – Kennisgeving van de toevoeging
Paragraaf 5 – Beloning en vergoeding kosten
Vierde afdeling – Bevoegdheden van de raadsman betreffende
het verkeer met de verdachte en de kennisneming van
processtukken
Titel III – Het slachtoffer
Eerste afdeling – Definities
Tweede afdeling – Rechten van het slachtoffer
Derde afdeling – Schadevergoeding
Titel IV – De deskundige F
Derde boek – Enige bijzondere dwangmiddelen
Titel I – Algemeen
Titel II – Staandehouding en aanhouding
Titel III – Betreden van plaatsen ter aanhouding
Titel IV – Onderzoek aan lichaam en kleding
Titel V – Ophouding voor onderzoek
Titel VI – Mededeling van rechten bij ophouding voor onderzoek
Titelf VII – Inverzekeringstelling
Titel VIII – Voorlopige hechtenis
Eerste afdeling – Bewaring
Tweede afdeling – Gevangenhouding en gevangenneming
Tweede afdeling A – Termijnoverschrijding
Derde afdeling – Gevallen waarin voorlopige hechtenis is
toegestaan
Vierde afdeling – Gronden voor voorlopige hechtenis
Vijfde afdeling – Tenuitvoerlegging en opheffing van bevelen
tot voorlopige hechtenis
Zesde afdeling – Hoger beroep inzake bevelen tot voorlopige
hechtenis
Zevende afdeling – Voorlopige hechtenis bij en na eind-
uitspraken
Achtste afdeling – Het horen van de in voorlopige hechtenis
gestelde verdachte
Negende afdeling – Inhoud van de bevelen en hun betekening
Tiende afdeling – Schorsing en opschorting van de voorlopige
hechtenis
Titel IX – Inbeslagneming
Eerste afdeling – Algemene bepalingen
Tweede afdeling – Inbeslagneming door opsporings-
ambtenaren of bijzondere personen
Tweede afdeling A – De inbeslagneming op grond van
artikel 119a
Derde afdeling – Inbeslagneming door de rechter-commissaris
Vierde afdeling – Bewaring van inbeslaggenomen
voorwerpen
Vijfde afdeling – Teruggave van inbeslaggenomen
voorwerpen
Zesde afdeling
Zevende afdeling – Beklag over inbeslagneming
Titel X – Binnentreden in woningen
Titel XI – Betreden van enkele bijzondere plaatsen
Titel XII – Handhaving van de orde ter gelegenheid van ambtsverrichtingen
Titel XIII – Maatregelen ter gelegenheid van een schouw of een doorzoeking
Titel XIV – Doorzoeking ter vastlegging van gegevens en onderzoek
in een geautomatiseerd werk en onderzoek aan een voorwerp
waarin gegevens opgeslagen of beschikbaar zijn
Titel XV – Opneming ter observatie
Titel XVI – Strafrechtelijk financieel onderzoek
Titel XVII – Bijzondere bevoegdheden tot opsporing
Titel XVIII – Bijzondere bevoegdheden
Eerste afdeling – Planmatige observatie
Tweede afdeling – Infiltratie
Derde afdeling – Pseudokoop of -dienstverlening
Vierde afdeling – Stelselmatig inwinnen van informatie
Vijfde afdeling – Bevoegdheden in een besloten plaats
Zesde afdeling – Opnemen en onderzoek communicatie
Zevende afdeling – Vorderen van gegevens
Achtste afdeling – Heimelijk onderzoek in een geautomatiseerd werk
Negende afdeling – Steunbevoegdheden
Titel XIX – Bijstand aan opsporing door burgers
Eerste afdeling – Burgerpseudokoop of -dienstverlening en
inwinning van informatie
Tweede afdeling – Burgerinfiltratie
Titel XX – Doorlaten
Titel XXI – Verkennend onderzoek
Titel XXII – Onderzoek van voorwerpen, vervoermiddelen
en kleding bij aanwijzingen van terroristisch misdrijf
Vierde boek – Opsporingsonderzoek, onderzoek door de
rechter-commissaris en daarna te nemen beslissingen
Titel I – Het opsporingsonderzoek
Eerste afdeling – Algemene bepalingen
Tweede afdeling – Aangiften en klachten
Derde afdeling – Beslissing omtrent al dan niet vervolgen
Titel II – De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken
Eerste afdeling – Benoeming en ontslag
Tweede afdeling – Verrichtingen van de rechter-commissaris
in het algemeen
Titel III – Onderzoek door de rechter-commissaris
Eerste afdeling – Aanleiding tot het verrichten van
onderzoekshandelingen
Tweede afdeling – De onderzoekshandelingen
Tweede afdeling A – DNA
Tweede afdeling B – Vormverzuimen
Derde afdeling – Het verhoor van de verdachte
Vierde afdeling – Het verhoor van de getuige
Vijfde afdeling A – Bedreigde getuigen
Vijfde afdeling B – Toezeggingen aan getuigen
Vijfde afdeling C – Maatregelen tot bescherming van
getuigen
Vijfde afdeling D – Afgeschermde getuigen
Zesde afdeling – Deskundigen
Zevende afdeling – Beëindiging van het onderzoek
Titel IV – Beslissing omtrent al dan niet vervolging
Vijfde boek – De terechtzitting
Titel I – Het aanhangig maken van de zaak ter terechtzitting
in eerste aanleg
Titel II – Bezwaarschrift tegen de dagvaarding
Titel III – Het aanhangig maken van de zaak ter terechtzitting
in hoger beroep
Titel IV – Behandeling ter terechtzitting
Eerste afdeling – Algemene bepaling
Tweede afdeling – Onderzoek van de zaak op de
terechtzitting
Derde afdeling – Benadeelde partij
Vierde afdeling – Bewijs
Vijfde afdeling – Beraadslaging en uitspraak
Zesde afdeling – Zaken ad informandum
Zevende afdeling – Gevolgen van normschendingen
Titel V – Berechting van overtredingen in eerste aanleg
Zesde boek – Rechtsmiddelen
- Gewone Rechtsmiddelen
Titel I – Verzet tegen einduitspraken in eerste aanleg ter zake van overtreding
Titel II – Hoger beroep van vonnissen
Titel III – Hoger beroep van beschikkingen. Bezwaarschriften
Titel IV – Aanwenden van gewone rechtsmiddelen
Titel V – Intrekking en afstand van gewone rechtsmiddelen
- Buitengewone rechtsmiddelen
Titel VI – Herziening van vonnissen ten voordele
Titel VII – Herziening van vonnissen ten nadele
Zevende boek – Enige rechtspleging van bijzondere aard
Titel I – Strafvordering ter zake van ambtsmisdrijven
Titel II – Strafvordering in zaken betreffende jeugdige personen
Eerste afdeling – Algemene bepalingen
Tweede afdeling – Strafvordering in zaken betreffende personen,
die op het tijdstip waarop de vervolging tegen hen is
aangevangen, de leeftijd van achttien jaren nog
niet hebben bereikt
Titel III – Strafvordering ter zake van ontneming van
wederrechtelijk verkregen voordeel
Titel IV – Verschoning en wraking van rechters
Titel V – Vervolging en berechting van rechtspersonen en
andere samenwerkingsverbanden
Titel VI – Strafvordering op zee of in de lucht
Eerste afdeling – Algemeen
Tweede afdeling – Toepassing van enige bijzondere
dwangmiddelen
Derde afdeling – Verplichting van de schipper
Vierde afdeling – Schakelbepaling
Titel VII – Rechterlijke bevelen tot handhaving van de openbare
orde
Titel VIIa – Afzonderlijke vordering onttrekking aan het verkeer
Titel VIII – Internationale rechtshulp
Eerste afdeling – Verzoeken om internationale rechtshulp in strafzaken
Tweede afdeling – Verzoeken om rechtshulp gericht aan het buitenland
Derde afdeling – Verzoeken tot rechtshulp gericht aan het Land
Vierde afdeling – Internationale gemeenschappelijke
onderzoeksteams
Vijfde afdeling – Feiten begaan aan boord van
luchtvaartuigen
Titel IX – Overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
Eerste afdeling – Algemene bepalingen
Tweede afdeling A – Voorlopige maatregelen tot
vrijheidsontneming
Tweede afdeling B – Inbeslagneming
Derde afdeling – Procedure
Paragraaf 1 – Behandeling van buitenlandse verzoeken
tot tenuitvoerlegging
Paragraaf 2 – Behandeling van verzoeken van het Land
tot tenuitvoerlegging in het Land van in een vreemde staat
opgelegde sancties
Paragraaf 3 – Gerechtelijke procedure
Paragraaf 4 – Buitengerechtelijke procedure Geldboeten
Paragraaf 5 – Onmiddellijke tenuitvoerlegging
Paragraaf 6 – Tenuitvoerlegging van bij verstek gewezen
beslissingen
Vierde afdeling – Overdracht van de tenuitvoerlegging van
rechterlijke beslissingen van het Land
Paragraaf 1 – Van het Land uitgaande verzoeken
Paragraaf 2 – Tot het Land gerichte verzoeken
Paragraaf 3 – Overbrenging
Vijfde afdeling – Slotbepalingen
Titel X – Overdracht en overname van strafvervolging
Paragraaf 1 – Overdracht van strafvervolging
Paragraaf 2 – Overname van strafvervolging
Achtste boek – Tenuitvoerlegging en kosten
Titel I – Tenuitvoerlegging
Eerste afdeling – Algemene bepalingen
Tweede afdeling – Uitvoerbaarheid van beslissingen
Derde afdeling – Tenuitvoerlegging van bevelen tot
vrijheidsontneming en veroordelende vonnissen
Paragraaf 1 – Algemeen
Paragraaf 2 – Geldboete en schadevergoedingsmaatregel
Paragraaf 3 – Ontnemingsmaatregel
Paragraaf 4 – Transactie
Paragraaf 5 – Schikking
Vierde afdeling – Rechtsgeding tot herkenning van
veroordeelden of van andere gevonniste personen
Vijfde afdeling – Wijze van kennisgeving van gerechtelijke
mededelingen aan natuurlijke personen
Titel II – Kosten
Eerste afdeling – Schadecompensatie
Tweede afdeling – Procedure
Titel III – Slotbepaling
EERSTE BOEK
Strafvordering in het algemeen
TITEL I
Algemene bepalingen
Artikel 1
Voor de toepassing van deze landsverordening en de daarop berustende regelingen en uitvoeringsvoorschriften wordt verstaan onder:
aanbieder van een
communicatiedienst: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de uitoefening van een beroep of bedrijf aan de gebruikers van zijn dienst de mogelijkheid biedt te communiceren met behulp van een geautomatiseerd werk, of gegevens verwerkt of opslaat ten behoeve van een zodanige dienst of de gebruikers van die dienst;
afgeschermde getuige: een getuige ten aanzien van wie door de rechter op grond van artikel 261l bevel is gegeven dat ter gelegenheid van het verhoor van die getuige zijn identiteit verborgen wordt gehouden;
bedreigde getuige: een getuige ten aanzien van wie door de rechter op grond van artikel 261 bevel is gegeven dat ter gelegenheid van het verhoor van die getuige zijn identiteit verborgen wordt gehouden;
beschikking: de door de rechter niet op de terechtzitting gegeven beslissing;
commandant: de bevelhebber van een oorlogsschip of een militair luchtvaartuig van het Koninkrijk;
doorzoeking: elk onderzoek van een plaats op de aanwezigheid van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen of de aanhouding van personen dat verder gaat dan het zoekend rondkijken;
einduitspraak: de uitspraak tot verklaring van onbevoegdheid, niet-ontvankelijkheid, nietigheid van de dagvaarding of schorsing van de vervolging, alsmede die welke na afloop van het gehele onderzoek op de terechtzitting over de zaak wordt gedaan;
geautomatiseerd werk: een inrichting die bestemd is om langs elektronische weg gegevens op te slaan, te verwerken en over te dragen;
gebruiker van een
communicatiedienst: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die met de aanbieder van een communicatiedienst een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van die dienst of die feitelijk gebruik maakt van een zodanige dienst;
gegevens: iedere weergave van feiten, begrippen of instructies, op een overeengekomen wijze, geschikt voor overdracht, interpretatie of verwerking door personen of geautomatiseerde werken;
gezagvoerder van een
luchtvaartuig: elke gezagvoerder van een burgerlijk luchtvaartuig van het Land of degene die deze vervangt;
handtekening, dan wel
ondertekend of getekend: daaronder kan mede worden begrepen een op digitale of elektronische wijze gezette handtekening, bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te regelen.
Hof van Justitie of Hof: het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
hulpofficier van justitie
of hulpofficier: de in artikel 191 bedoelde opsporingsambtenaar;
inbeslagneming: het onder zich nemen of gaan houden van voorwerpen ten behoeve van de strafvordering;
installatie ter zee: elke installatie buiten het Land opgericht op de bodem van de territoriale zee of dat deel van de Caribische Zee of de Atlantische Oceaan, waarvan de grenzen samenvallen met die van het aan het Land toekomende gedeelte van het continentale plat;
jeugdreclassering: instelling belast met de taken van de reclassering voor jeugdigen, die onder welke naam dan ook functioneert;
justitiële inrichting: een inrichting van justitie, zoals een huis van bewaring, een gevangenis, een jeugdinrichting, een tbs-inrichting, een inrichting, bestemd voor observatie of voor strafrechtelijke opvang van verslaafden, onder welke benaming dan ook;
Land: onderscheidenlijk Aruba, Curaçao, Sint Maarten of het gebied van de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius gezamenlijk;
landsbesluit: in de gebieden van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba: Koninklijk Besluit;
landsbesluit, houdende
algemene maatregelen: in de gebieden van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba: algemene maatregel van bestuur;
landsverordening: -in de gebieden van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba: wet;
Minister: de Minister belast met justitie;
openbaar ministerie: zowel het gehele orgaan als diens officieren van justitie, advocaten-generaal of procureurs-generaal afzonderlijk;
opsporingsambtenaren: alle personen die overeenkomstig de artikelen 184 en 185 met de opsporing van strafbare feiten zijn belast, alsmede de leden van het openbaar ministerie, indien zij van hun opsporingsbevoegdheid gebruik maken;
opsporingsonderzoek: het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen;
opvarende: degene, niet zijnde de schipper, die zich aan boord van een schip van het Land bevindt, ook indien hij buiten het Land het schip gedurende de reis tijdelijk verlaat, alsmede degene, niet zijnde de schipper, die zich op een installatie ter zee bevindt;
ouders: de natuurlijke personen, die het ouderlijk gezag over de minderjarige uitoefenen;
persoon: zowel de natuurlijke als de rechtspersoon;
raadsman: de advocaat van een verdachte;
rechterlijke beslissing: zowel een beschikking als een uitspraak;
schepeling: ieder die zich als scheepsofficier of scheepsgezel aan boord van een schip van het Land bevindt;
schip van het Land: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1:209 van het Wetboek van Strafrecht;
schipper: de gezagvoerder van een schip van het Land of degene die deze vervangt, alsmede degene die de leiding heeft op een bij landsbesluit aangewezen installatie ter zee;
schriftelijk: daaronder wordt mede begrepen, in de gevallen waarin en de wijze waarop bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nader worden bepaald, elektronische post of andere digitale mogelijkheden.
teruggave van
inbeslaggenomen
voorwerpen: het verrichten van de in verband met de teruggave van het beslag vereiste formaliteiten;
uitspraak: de op de terechtzitting gegeven beslissing;
voogd: een persoon, zijnde een ander dan de ouder, die het gezag over een minderjarige uitoefent.
voorbereidend onderzoek: het onderzoek dat aan de behandeling ter terechtzitting voorafgaat;
voorlopige hechtenis: de vrijheidsontneming ingevolge een bevel tot bewaring, gevangenneming of gevangenhouding en de bevelen tot verlenging daarvan;
voorwerpen: alle zaken en alle vermogensrechten.
Artikel 2
- Waar van misdrijf in het algemeen of van een misdrijf in het bijzonder gesproken wordt, wordt daaronder mede begrepen medeplichtigheid aan, poging tot en voorbereiding van dat misdrijf.
- Onder eed wordt steeds mede begrepen de belofte.
- Onder staande houden wordt mede verstaan het doen halt houden van voertuigen en vaartuigen.
Artikel 3
- Een in dit wetboek vastgestelde termijn, niet zijnde een termijn van vrijheidsbeneming, eindigende op een zaterdag, zondag of een in het Land algemeen erkende feestdag, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
- Onder een maand wordt verstaan de tijd van dertig dagen, onder een dag de tijd van vierentwintig uren.
Artikel 4
- Tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn, behoudens het bepaalde in artikel 4a.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen voorschriften worden gesteld over de wijze waarop de processtukken worden samengesteld en ingericht.
- De officier van justitie is tijdens het voorbereidend onderzoek verantwoordelijk voor de samenstelling van de processtukken.
Artikel 4a
- De officier van justitie is bevoegd, indien hij dit met het oog op de in artikel 227d, eerste lid, vermelde belangen noodzakelijk acht, de voeging van bepaalde stukken of gedeelten daarvan bij de processtukken achterwege te laten. Hij behoeft daartoe een voorafgaande schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris. De vordering en de beschikking worden bij de processtukken gevoegd.
- De officier van justitie maakt van de toepassing van het eerste lid en, voor zover de in artikel 227d, eerste lid, vermelde belangen dat toelaten, van de redenen waarom, proces-verbaal op. Dit proces-verbaal wordt bij de processtukken gevoegd.
- Zolang de zaak niet is geëindigd, bewaart de officier van justitie de in het eerste lid bedoelde stukken.
Artikel 4b
- Onder de bevoegdheid tot kennisneming van processtukken wordt mede begrepen die tot het maken van aantekeningen daaruit.
- Onder de bevoegdheid tot kennisneming van processtukken wordt mede begrepen die tot kennisneming van stukken die op gegevensdragers zijn opgenomen en vastgelegd.
Artikel 5
- Het verhoren of ondervragen van personen ten behoeve van de strafvordering is gericht op het aan de dag brengen van de waarheid. Wanneer zij in verband met een beslissing krachtens dit wetboek in de gelegenheid worden gesteld opmerkingen te maken, worden zij gehoord.
- Wanneer is voorgeschreven, dat de verdachte wordt gehoord, gaat daaraan een behoorlijke oproeping vooraf. Van het horen kan slechts worden afgezien, indien de verdachte daarvan uitdrukkelijk afstand heeft gedaan, of indien hij, ondanks een behoorlijke oproeping, niet is verschenen.
Artikel 5a
- Waar de bevoegdheid wordt gegeven tot het horen, verhoren of ondervragen van personen, wordt daaronder mede begrepen horen, verhoren of ondervragen per telecommunicatie, waarbij een directe beeld- of geluidsverbinding tot stand komt tussen de betrokken personen.
- De voorzitter van het college, de rechter, de rechter-commissaris of de ambtenaar die met de leiding over het horen, verhoren of ondervragen is belast, beslist of van deze communicatie gebruik gemaakt wordt. Alvorens te beslissen wordt de te horen, verhoren of te ondervragen persoon of diens raadsman of advocaat en in voorkomende gevallen het openbaar ministerie, in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken over de toepassing daarvan.
- Tegen de beslissing om van deze communicatie gebruik te maken staat geen afzonderlijk rechtsmiddel open.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld over de nadere invulling van deze bevoegdheid alsmede over de technische eisen van die communicatie.
Artikel 6
Ontdekking op heterdaad heeft plaats, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is.
Artikel 7
Bij de beantwoording van de vraag of een zaak al dan niet is geëindigd, wordt het rechtsgevolg, bij artikel 282 aan het bekend worden van nieuwe bezwaren verbonden, buiten beschouwing gelaten.
Artikel 8
Het in deze titel bepaalde geldt niet, wanneer uit enige bepaling van dit wetboek een andere betekenis blijkt.
TITEL II
Legaliteitsbeginsel
Artikel 9
Strafvordering heeft alleen plaats in de gevallen en op de wijze bij landsverordening voorzien.
TITEL III
Het openbaar ministerie en de bevoegdheid van de rechter
Artikel 10
Het openbaar ministerie vervolgt de strafbare feiten in eerste aanleg bij de rechter in het Land, waarin het functioneert. In tweede aanleg wordt de zaak aangebracht bij het Hof van Justitie.
Artikel 11
- Indien door meerdere personen, al dan niet tezamen, verschillende strafbare feiten zijn begaan, die in zodanig verband tot elkaar staan dat de behandeling voor dezelfde rechter gewenst moet worden geacht, kunnen deze feiten tezamen door de rechter van een van de Landen worden berecht.
- In elke stand van het geding kan de rechter, nadat de zaak ter terechtzitting aanhangig is gemaakt, deze, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte, verwijzen naar de rechter van een ander Land.
Artikel 12
Strafbare feiten buiten het rechtsgebied van het Land aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig van het Land begaan, worden ter bepaling van de bevoegdheid van de rechter geacht te zijn begaan binnen het rechtsgebied van het Land.
Artikel 13
(geen tekst)
Artikel 14
De procureur-generaal houdt toezicht op een behoorlijke vervolging van strafbare feiten, en kan daartoe aan diens officier van justitie, hoofd van het parket, de nodige bevelen geven.
TITEL IV
Rechterlijk bevel tot vervolging of verdere vervolging van strafbare feiten
Artikel 15
- Wordt een strafbaar feit niet vervolgd of de vervolging niet voortgezet, dan kan de rechtstreeks belanghebbende daarover bij het Hof van Justitie schriftelijk beklag doen.
- Onder rechtstreeks belanghebbende wordt mede verstaan een rechtspersoon, die krachtens zijn doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een belang behartigt, dat door de beslissing tot niet vervolging rechtstreeks wordt getroffen.
- Wanneer op het gebied van de opsporing en de vervolging activiteiten niet of niet binnen een redelijke termijn hebben plaatsgevonden, wordt deze omstandigheid voor de toepassing van deze titel met een beslissing tot niet-vervolging gelijkgesteld.
Artikel 16
- De griffier van het Hof geeft de klager spoedig schriftelijk bericht van de ontvangst.
- Na ontvangst van het klaagschrift draagt het Hof de procureur-generaal op ten aanzien van de niet of niet verdere vervolging schriftelijk verslag te doen en de daartoe betrekkelijke stukken over te leggen.
Artikel 17
Is de klager kennelijk niet-ontvankelijk of het beklag kennelijk ongegrond, dan kan het Hof zonder nader onderzoek de klager niet-ontvankelijk of het beklag ongegrond verklaren.
Artikel 18
- Het Hof beslist niet alvorens de klager te hebben gehoord, althans behoorlijk daartoe te hebben opgeroepen, behoudens in het geval van artikel 17.
- Het oproepen van de klager kan ook achterwege blijven, wanneer door hem ter zake van hetzelfde feit reeds eerder beklag is gedaan, tenzij door de klager nieuwe omstandigheden zijn aangevoerd die, waren zij het Hof bekend geweest, tot een andere beslissing op dat eerdere beklag hadden kunnen leiden.
- Indien beklag is gedaan door meer dan twee personen, kan het Hof volstaan met het oproepen van de twee personen, wier namen en adressen als eerste in het klaagschrift zijn vermeld.
Artikel 19
- Het Hof kan de persoon wiens vervolging wordt verlangd oproepen teneinde hem in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken over het in het beklag gedane verzoek en de gronden waarop dat berust. De oproeping gaat vergezeld van een afschrift van het klaagschrift of bevat een aanduiding van het feit waarop het beklag betrekking heeft.
- Een bevel als bedoeld in artikel 25, eerste lid, wordt niet gegeven dan nadat de persoon wiens vervolging wordt verlangd door het Hof is gehoord, althans behoorlijk daartoe is opgeroepen.
Artikel 20
- De klager en de persoon wiens vervolging wordt verlangd, kunnen zich in raadkamer doen bijstaan door een advocaat. Zij kunnen zich doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. Van deze bevoegdheid, alsmede van de mogelijkheid om toevoeging van een advocaat te verzoeken, wordt hun in de oproeping mededeling gedaan.
- De voorzitter van het Hof staat, behoudens in het geval van artikel 17, de klager en de persoon wiens vervolging wordt verlangd, alsmede hun advocaten of gemachtigden toe van de op de zaak betrekking hebbende stukken kennis te nemen, indien daarom wordt verzocht. Kennisneming geschiedt op de wijze door de voorzitter te bepalen.
- 3. De voorzitter kan, ambtshalve of op de vordering van de procureur-generaal, in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing of vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, bepaalde stukken van kennisneming uitzonderen dan wel bepalen dat van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt verstrekt.
- De klager of de persoon wiens vervolging wordt verlangd, wordt indien van toepassing schriftelijk medegedeeld dat hem van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt verstrekt.
Artikel 21
De persoon wiens vervolging wordt verlangd, is niet verplicht op de vragen, hem in raadkamer gesteld, te antwoorden. Hiervan wordt hem, voordat hij wordt gehoord, mededeling gedaan. De mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.
Artikel 22
Wanneer de klager of de persoon wiens vervolging wordt verlangd in raadkamer wordt gehoord, nodigt het Hof de procureur-generaal uit daarbij tegenwoordig te zijn.
Artikel 23
Het horen van de klager en de persoon wiens vervolging wordt verlangd, kan ook aan een van de leden van het Hof worden opgedragen.
Artikel 24
De artikelen 38 tot en met 42 met betrekking tot de behandeling in raadkamer zijn op deze titel van toepassing.
Artikel 25
- Indien de klager ontvankelijk is en het Hof van oordeel is dat vervolging of verdere vervolging had moeten plaatshebben, beveelt het Hof dat de vervolging zal worden ingesteld of voortgezet ter zake van het feit waarop het beklag betrekking heeft of van het feit zoals het Hof dat in zijn bevel heeft omschreven.
- In alle andere gevallen wijst het Hof het beklag af.
- Het Hof kan het beklag ook afwijzen op gronden aan het algemeen belang ontleend.
- Alvorens te beslissen kan het Hof, indien het nader onderzoek wenselijk oordeelt, de stukken in handen van de officier van justitie stellen onder aanduiding van het onderwerp en de omvang van het onderzoek en, zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen.
Artikel 26
- Het Hof beslist zo spoedig mogelijk en bij een met redenen omklede beschikking.
- Van elke beschikking zendt de griffier onverwijld een afschrift aan de procureur-generaal, de klager, alsmede, indien de artikelen 19, eerste lid, en 25, eerste lid, toepassing hebben gevonden, aan de persoon wiens vervolging wordt verlangd.
Artikel 27
De leden van het Hof die over het beklag hebben geoordeeld, nemen noch in eerste aanleg, noch in hoger beroep, deel aan de berechting.
Artikel 28
- Bij toepassing van artikel 1:149 of 1:161 van het Wetboek van Strafrecht moet het beklag worden gedaan binnen drie maanden na de datum waarop de rechtstreeks belanghebbende met deze toepassing bekend is geworden.
- Het beklag kan ook na deze termijn worden gedaan, indien de verdachte niet aan de gestelde voorwaarden voldoet.
Artikel 28a
- Beklag is niet toegelaten ter zake van strafbare feiten waarvoor de verdachte buiten vervolging is gesteld of in geval een beschikking waarin verklaard wordt dat de zaak is geëindigd aan hem is betekend.
- Betreft het beklag een strafbaar feit waarvoor aan de verdachte een kennisgeving van niet-vervolging is betekend, dan moet het beklag worden gedaan binnen drie maanden nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de rechtstreekse belanghebbende met de kennisgeving bekend is geworden.
- Voorts is geen beklag mogelijk indien er sprake is van een onherroepelijke uitspraak als bedoeld in artikel 475; evenmin indien er sprake is van een geval als bedoeld in artikel 476.
Artikel 29
Wanneer het Hof ambtshalve van oordeel is, dat de vervolging van strafbare feiten behoort ingesteld of voortgezet te worden, vinden de bepalingen van deze titel zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing.
TITEL V
Schorsing van de vervolging
Artikel 30
- Indien de waardering van het ten laste gelegde feit afhangt van de beoordeling van een geschilpunt van burgerlijk recht, kan de rechter, in welke stand van de vervolging ook, de vervolging voor een bepaalde tijd schorsen teneinde de uitspraak van de burgerlijke rechter over het geschilpunt af te wachten.
- De schorsing kan telkens voor een bepaalde tijd worden verlengd en te allen tijde worden opgeheven.
Artikel 31
- In zaken betreffende minderjarige verdachten kan de vervolging worden geschorst, indien, gelijktijdig met de vervolging, aanhangig is:
a. ten aanzien van beide of een van de ouders een verzoek of vordering tot ontheffing of tot ontzetting van het ouderlijk gezag;
b. ten aanzien van de voogd een verzoek tot ontzetting van de voogdij;
c. over de verdachte een verzoek of een vordering tot ondertoezichtstelling.
De schorsing duurt voort totdat de beslissing daarop onherroepelijk zal zijn geworden.
- In zodanig geval wordt de schorsing geacht plaats te vinden wegens het bestaan van een geschilpunt van burgerlijk recht.
Artikel 32
Na het uitbrengen van de dagvaarding ter terechtzitting kan de verdachte de schorsing wegens het bestaan van een geschilpunt van burgerlijk recht enkel verzoeken, hetzij bij het bezwaarschrift dat tegen die dagvaarding kan worden ingediend, hetzij op de terechtzitting.
Artikel 33
- Indien de verdachte na het begaan van het strafbare feit in een toestand is komen te verkeren dat hij niet meer in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, schorst de rechter, in welke stand van de vervolging ook, de vervolging.
- Zodra van het herstel van de verdachte is gebleken, wordt de schorsing opgeheven.
Artikel 34
- Bij schorsing van de vervolging kan de rechter, ambtshalve of op de vordering van het openbaar ministerie, niettemin spoedeisende maatregelen bevelen.
- Hij kan gelasten dat de schorsing zich niet zal uitstrekken tot hetgeen de voorlopige hechtenis betreft.
Artikel 35
Alvorens omtrent de schorsing te beslissen, kan de rechter getuigen en deskundigen ondervragen.
Artikel 36
De beslissingen omtrent de schorsing worden genomen hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie, hetzij op het verzoek van de verdachte of zijn raadsman, door de rechter voor wie de zaak wordt vervolgd of zal worden vervolgd, of voor wie de zaak het laatst is vervolgd.
Artikel 37
Tegen beslissingen omtrent de schorsing staat het openbaar ministerie binnen drie dagen daarna en de verdachte binnen drie dagen na de betekening hoger beroep open bij het Hof van Justitie.
TITEL VI
Behandeling door de raadkamer
Artikel 38
- In alle gevallen waarin niet de beslissing door de rechter op de terechtzitting is voorgeschreven of aldaar ambtshalve wordt genomen, geschieden onderzoek en beslissing door de raadkamer. Echter geschieden op de terechtzitting onderzoek en beslissing omtrent alle vorderingen, verzoeken of voordrachten aldaar gedaan.
- De raadkamer bij het Hof van Justitie is op straffe van nietigheid samengesteld uit drie leden. In eerste aanleg treedt de raadkamer enkelvoudig op. In dat geval vinden de bepalingen van deze titel overeenkomstig toepassing.
- Indien door de raadkamer een beslissing moet worden gegeven na de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting, is zij zoveel mogelijk samengesteld uit de leden die de zaak op de terechtzitting hebben behandeld.
- De rechter die als rechter-commissaris in de zaak enig onderzoek heeft verricht neemt aan onderzoek en beslissing door de raadkamer slechts deel met de instemming van het openbaar ministerie en de verdachte.
Artikel 39
- De behandeling door de raadkamer vindt, tenzij anders is voorgeschreven, niet in het openbaar plaats.
- Indien behandeling in het openbaar is voorgeschreven, kan de raadkamer gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren bevelen in het belang van de goede zeden, de openbare orde, de veiligheid van het Land, alsmede indien de belangen van bij de zaak betrokkenen dit eisen, dan wel indien openbaarheid naar het oordeel van de raadkamer het belang van de goede rechtspleging ernstig zou schaden.
- Een bevel als bedoeld in het tweede lid wordt door de raadkamer ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie dan wel op verzoek van de verdachte of andere procesdeelnemers gegeven, na de verschenen procesdeelnemers hieromtrent te hebben gehoord. Indien een van de procesdeelnemers de gebezigde voertaal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem door een tolk in een voor hem begrijpelijke taal mededeling gedaan van het verhandelde.
- Tot bijwoning van de niet-openbare behandeling kan de voorzitter bijzondere toegang verlenen.
Artikel 40
- De raadkamer is bevoegd de nodige bevelen te geven, opdat het onderzoek dat aan haar beslissing vooraf moet gaan, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek zal plaatsvinden.
- Door de raadkamer worden het openbaar ministerie, de verdachte en andere procesdeelnemers gehoord of verhoord, althans hiertoe behoorlijk opgeroepen, tenzij anders is voorgeschreven. De raadkamer kan zich door de rechter-commissaris, die in de zaak betrokken is geweest, schriftelijk of mondeling doen inlichten.
- De verdachte en andere procesdeelnemers kunnen zich bij de behandeling door de raadkamer door een raadsman of advocaat doen bijstaan.
- Het openbaar ministerie legt aan de raadkamer de op de zaak betrekking hebbende stukken over. De raadkamer is bevoegd de overlegging van processtukken en stukken van overtuiging te bevelen. De verdachte en andere procesdeelnemers zijn, evenals hun raadsman of advocaat, bevoegd van de inhoud van deze stukken kennis te nemen.
- Het tweede tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing, voor zover het belang van het onderzoek hierdoor ernstig wordt geschaad.
- Het horen of verhoren, bedoeld in het tweede lid, kan ook aan een van de leden of plaatsvervangende leden van het Hof van Justitie of aan rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg in het Land waar de te horen persoon zich bevindt, worden opgedragen. Indien het horen of verhoren dient te geschieden elders in het Koninkrijk waar de te horen of te verhoren persoon zich bevindt, kan de raadkamer het horen of verhoren opdragen aan de aldaar bevoegde rechter-commissaris. Artikel 42 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 41
- De beschikking van de raadkamer is met redenen omkleed. Indien openbare behandeling door de raadkamer is voorgeschreven, wordt zij in het openbaar uitgesproken.
- De beschikking vermeldt de namen van de leden van de raadkamer, door wie en de dag waarop zij is gewezen. Zij wordt ondertekend door de voorzitter en de griffier die bij de behandeling tegenwoordig is geweest.
- Bij ontstentenis van de voorzitter tekent een lid van de raadkamer. Indien de griffier niet tot ondertekening in staat is wordt daarvan in de beschikking melding gemaakt.
- De beschikking wordt, tenzij anders is voorgeschreven, onverwijld toegezonden aan de verdachte en andere procesdeelnemers. De procesdeelnemer, die de Nederlandse taal, waarin de beschikking is gesteld, niet of onvoldoende beheerst wordt in een voor hem begrijpelijke taal mededeling gedaan van de aard en inhoud van de beslissing.
- Het vereiste van de onverwijlde toezending, bedoeld in het vierde lid, geldt niet, indien op grond van artikel 40, vijfde lid, van het oproepen van de verdachte of andere procesdeelnemers is afgezien. Toezending vindt plaats, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat.
Artikel 42
- Van het onderzoek van de raadkamer wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt, behelzende de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en van hetgeen bij dat onderzoek is voorgevallen.
- Indien de officier van justitie, de verdachte, getuige of deskundige of de raadsman of advocaat verlangt dat enige opgave in de eigen woorden zal worden opgenomen, geschiedt dat voor zover de opgave redelijke grenzen niet overschrijdt, zoveel mogelijk.
- Het proces-verbaal wordt door de voorzitter of door een van de andere leden van de raadkamer en de griffier vastgesteld en zo spoedig mogelijk na afloop van het onderzoek ondertekend. Voor zover de rechter of de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijn medewerking en wordt van zijn verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt.
- Het wordt met de beschikking en de verdere tijdens het onderzoek in raadkamer in het geding gebrachte stukken bij de processtukken gevoegd.
TITEL VII
Strafvorderlijk kort geding
Artikel 43
- In alle gevallen waarin het belang van een goede strafrechtsbedeling, het executeren van straffen en maatregelen daaronder mede begrepen, een voorziening dringend noodzakelijk maakt en daaromtrent in geen wettelijke regeling is voorzien, kan een verzoek om zodanige voorziening in een strafvorderlijk kort geding worden gedaan door de verdachte of degene die daarbij een rechtstreeks hem bepaaldelijk aangaand belang heeft.
- Op gelijke wijze komt het openbaar ministerie de bevoegdheid toe een zodanige voorziening te vorderen.
- Het geding wordt aangebracht bij de rechter van het Gerecht in eerste Aanleg.
- Het verzoek of de vordering wordt met redenen omkleed. Is de rechter aanstonds van oordeel dat degene die het verzoek of de vordering heeft gedaan niet-ontvankelijk is of dat elke redelijke grond aan het verzoek of de vordering ontbreekt, dan wijst hij zonder nader onderzoek en met eenvoudige redengeving de gevraagde voorziening af.
- De voorziening kan zowel een gebod als een verbod bevatten, ook met betrekking tot gedragingen in de toekomst.
- De beschikking wordt zo spoedig mogelijk gegeven als door het belang van het geding wordt gevorderd.
- Voor zover de beschikking een veroordeling inhoudt, kan worden bepaald dat, indien zo lang of zo dikwijls de veroordeelde aan die veroordeling niet voldoet, door hem zal zijn verbeurd een bij de beschikking vast te stellen geldsom, dwangsom genaamd. De dwangsom, eenmaal verbeurd, komt ten volle toe aan degene die de veroordeling heeft verkregen. Deze kan de dwangsom tenuitvoerleggen krachtens de titel waarbij zij is vastgesteld. Wordt de dwangsom niet voldaan, dan kan de rechter op de vordering van het openbaar ministerie de gijzeling van de veroordeelde bevelen gedurende een door hem te bepalen termijn.
- De rechter is bevoegd om tenuitvoerlegging van zijn beschikking te bevelen bij voorraad, niettegenstaande hoger beroep.
- Tegen de beschikking staat voor de verzoeker en de veroordeelde binnen drie dagen hoger beroep open bij het Hof van Justitie.
- De artikelen 38 tot en met 42 vinden zoveel mogelijk overeenkomstige toepassing. Ten aanzien van de rechtstreeks belanghebbende vindt artikel 44 overeenkomstig toepassing.
- Tijdens de behandeling van het verzoek of de vordering kunnen aan de hierboven bedoelde procedure niet meer rechten worden ontleend dan de stand van de strafvorderlijke procedure toelaat.
TITEL VIII
Algemeen voorschrift met betrekking tot rechterlijke beslissingen
Artikel 44
Alle rechterlijke beslissingen op grond van dit wetboek worden, tenzij daarvoor een bijzondere regeling geldt, binnen een zo kort mogelijke termijn genomen, zijn met redenen omkleed, en worden ten spoedigste schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie, dat onverwijld voor betekening aan de verdachte zorg draagt. Op de dag dat de beslissing schriftelijk ter kennis is gebracht, respectievelijk betekend is, vangt de termijn aan waarbinnen enig rechtsmiddel is opengesteld.
TITEL IX
Geheimhouding
Artikel 45
Een ieder, die betrokken is bij de uitvoering van dit wetboek en daarbij de beschikking krijgt over gegevens, waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijze moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht geldt, is verplicht tot geheimhouding daarvan, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hem tot bekendmaking verplicht of uit zijn taak bij de uitvoering van dit wetboek de noodzaak tot bekendmaking voortvloeit.
TITEL X
Beëdiging
Artikel 46
- Hij, die ingevolge de bepalingen van dit wetboek mondeling een eed of belofte moet afleggen, zal:
a. indien hij een eed aflegt, onder het opsteken van de twee voorste vingers van zijn rechterhand, uitspreken de woorden: “Zo waarlijk helpe mij God Almachtig”;
b. indien hij een belofte aflegt, uitspreken de woorden: “Dat beloof ik”.
- Degene, in wiens handen de eed wordt afgelegd, houdt de betrokkene de volgende bij diens hoedanigheid passende verklaring voor:
a. ten aanzien van de getuige: dat hij de waarheid en niets dan de waarheid zal verklaren;
b. ten aanzien van de deskundige: dat hij naar waarheid en zijn geweten zal verklaren.
c. ten aanzien van de tolk: dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen.
- Hij, die aan zijn godsdienstige gezindheid de plicht ontleent de eed op andere wijze af te leggen, kan dat op die wijze doen. De eed kan ook worden afgelegd in de taal, die de betrokkene gewoon is te spreken.
- Hij, die ten gevolge van een lichaams- of spraakgebrek de eed niet op de bij het eerste en derde lid bepaalde wijze kan afleggen, zal de eed afleggen op een wijze, zoveel mogelijk in overeenstemming met het in die artikelleden voorgeschrevene, te bepalen door degene in wiens handen de eed wordt afgelegd.
- In plaats van de eed kan ter keuze van de betrokkene de belofte worden afgelegd.
TWEEDE BOEK
De verdachte, diens raadsman, het slachtoffer en de deskundige
TITEL I
De verdachte
Eerste afdeling
Begripsomschrijving
Artikel 47
- Als verdachte wordt aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit.
- Gedurende de vervolging wordt als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht.
- De verdachte die de gebezigde voertaal niet of onvoldoende beheerst, is bevoegd zich te laten bijstaan door een tolk.
- De aan de verdachte toekomende rechten komen tevens toe aan de veroordeelde tegen wie een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld of te wiens aanzien op een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht niet onherroepelijk is beslist.
Tweede afdeling
Bijstand
Artikel 48
- De aangehouden verdachte heeft het recht zich, overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek, door een of meer door of namens hem gekozen raadslieden of door een ingevolge de artikelen 61 tot en met 68 toegevoegde raadsman te doen bijstaan. Het voorgaande is niet van toepassing bij het verhoor ter plaatse van de staande gehouden verdachte van een verkeersovertreding.
- Zodra de verdachte rechtens de vrijheid is ontnomen, wordt de raadsman daarvan onverwijld op de hoogte gesteld. In het proces-verbaal wordt hiervan melding gemaakt.
- De verdachte wordt, telkens wanneer hij dit verzoekt, zo veel mogelijk de gelegenheid verschaft om zich met zijn raadsman in verbinding te stellen. Zo nodig kan ten behoeve van de contacten met zijn raadsman een beroep worden gedaan op bijstand van een tolk. De raadsman is verantwoordelijk voor het oproepen van een tolk.
- De raadsman is bevoegd tot bijwoning van onderzoekshandelingen. Daartoe worden in ieder geval gerekend:
– meervoudige confrontaties, tijdens welke de verdachte naast andere personen staat om door getuigen te worden geïdentificeerd;
– confrontaties tijdens welke een verdachte met een of meer getuigen wordt samengebracht wanneer onder deze getuigen onenigheid bestaat over belangrijke feiten of aangelegenheden;
– reconstructies van de plaats van een delict in aanwezigheid van de verdachte, teneinde beter te begrijpen hoe en onder welke omstandigheden het misdrijf is gepleegd.
- De verdachte kan vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in het eerste lid, tenzij in dit wetboek anders is bepaald.
- Wanneer de rechter of opsporingsambtenaar blijkt dat de verdachte de in het vijfde lid bedoelde afstand van recht wil doen, licht deze hem in over de gevolgen daarvan en deelt deze hem mee dat hij van zijn beslissing kan terugkomen. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de inrichting van en de orde tijdens de hierboven bedoelde handelingen waarbij de raadsman aanwezig is.
Artikel 48a
- Het eerste verhoor kan slechts dan een aanvang nemen nadat de verdachte gelegenheid heeft gehad zijn raadsman te consulteren, tenzij het onderzoek geen uitstel gedoogt, of de komst van de raadsman in redelijkheid niet kan worden afgewacht.
- De verdachte, die de gevolgen van een eventuele afstand niet of onvoldoende kan overzien of een verdachte van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld, kan geen afstand doen van het in het eerste lid bedoelde recht. De overige verdachten kunnen vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van dit recht nadat zij zijn ingelicht over de gevolgen daarvan en na de mededeling dat zij van hun beslissing kunnen terugkomen. Van deze afstand wordt proces-verbaal opgemaakt.
Artikel 48b
- De raadsman is bevoegd bij de verhoren door een opsporingsambtenaar aanwezig te zijn. Hij wordt daartoe op verzoek van de verdachte uitgenodigd. Wanneer de raadsman bij het verhoor aanwezig is, wordt daarvan in het proces-verbaal van verhoor melding gemaakt.
- De verdachte, die de gevolgen van een eventuele afstand niet of onvoldoende kan overzien, kan geen afstand doen van het in het eerste lid bedoelde aanwezigheidsrecht. De overige verdachten kunnen vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van dit aanwezigheidsrecht nadat zij zijn ingelicht over de gevolgen daarvan en na de mededeling dat zij van hun beslissing kunnen terugkomen. Van deze afstand wordt proces-verbaal opgemaakt.
- De raadsman, die bij het verhoor aanwezig is, kan daarbij vragen stellen, verduidelijking vragen en verklaringen afleggen, doch onthoudt zich van alles wat de strekking heeft het verhoor te beïnvloeden. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de inrichting van en de orde tijdens het verhoor waarbij ook de raadsman aanwezig is.
Artikel 48c
- De hulpofficier kan beslissen dat:
a. de aangehouden verdachte, zonder dat deze in de gelegenheid wordt gesteld zijn in artikel 48, eerste lid, bedoelde recht uit te oefenen, terstond na zijn aanhouding ter plaatse wordt verhoord,
b. met het in artikel 48b bedoelde verhoor wordt begonnen zonder dat een raadsman beschikbaar is,
c. met het in artikel 48b bedoelde verhoor wordt begonnen of dit verhoor wordt voortgezet zonder dat de aangehouden verdachte gelegenheid wordt geboden voor het in artikel 48a bedoelde onderhoud, of
d. de raadsman niet tot het in artikel 48b bedoelde verhoor wordt toegelaten.
- De in het eerste lid bedoelde beslissingen kunnen alleen worden genomen voor zover en voor zolang als dit wordt gerechtvaardigd door de dringende noodzaak om:
a, ernstige negatieve gevolgen voor het leven, de vrijheid of de fysieke integriteit van een persoon te voorkomen of
b. te voorkomen dat aanzienlijke schade aan het onderzoek wordt toegebracht.
- De beslissing, bedoeld in het eerste lid, onder b., c. of d., kan door de hulpofficier van justitie alleen met toestemming van de officier van justitie worden genomen.
- De beslissing en de gronden waarop deze berust, worden in het proces-verbaal opgenomen.
Artikel 49
In alle gevallen waarin de verdachte overeenkomstig de bepalingen van dit wetboek wordt gehoord, is hij bevoegd zich door een raadsman te doen bijstaan. Deze wordt in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken. Gelijke bevoegdheid komt hem toe, wanneer de verdachte niet in staat is in persoon te worden gehoord.
Artikel 49a
- In alle gevallen waarin een verdachte die de gebezigde voertaal niet of onvoldoende beheerst wordt gehoord of verhoord, wordt de bijstand van een tolk ingeroepen.
- De tolk wordt opgeroepen door de horende of verhorende ambtenaar, tenzij anders bij landsverordening bepaald. Tijdens het voorbereidende onderzoek kan de tolk mondeling worden opgeroepen. In alle andere gevallen geschiedt de oproeping schriftelijk.
- Van de bijstand van een tolk wordt mededeling gedaan in het proces-verbaal.
Derde afdeling
Zwijgrecht
Artikel 50
- De verdachte heeft het recht zich van antwoorden te onthouden. Voor een verhoor wordt de verdachte meegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden. Deze mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.
- In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt verhoord, onthoudt de verhorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen, waarvan niet kan worden gezegd dat zij in vrijheid is afgelegd.
- De verklaringen van de verdachte, bepaaldelijk die welke een bekentenis van schuld inhouden, worden in het proces-verbaal van het verhoor zoveel mogelijk in zijn eigen woorden opgenomen.
Vierde afdeling
Processtukken
Artikel 50a
- De verdachte kan de officier van justitie verzoeken door hem aangeduide processen-verbaal of andere voorwerpen die hij van belang acht voor de beoordeling van de zaak bij de processtukken te voegen. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan en is met redenen omkleed.
- Met het oog op de onderbouwing van zijn verzoek kan de verdachte de officier van justitie toestemming verzoeken om kennis te nemen van de stukken, bedoeld in het eerste lid.
- Indien de officier van justitie in gebreke blijft te beslissen over het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter-commissaris een termijn worden gesteld binnen welke een beslissing wordt genomen. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en de verdachte.
- De officier van justitie kan het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 227d, eerste lid, vermelde belangen. Hij behoeft daartoe een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris.
Artikel 51
- De kennisneming van de processtukken wordt de verdachte op diens verzoek tijdens het voorbereidende onderzoek verleend door de officier van justitie. De kennisneming wordt de verdachte in elk geval toegestaan vanaf het eerste verhoor na aanhouding.
- Niettemin kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit vordert, de verdachte de kennisneming van bepaalde processtukken onthouden. Daartoe bestaat slechts dan grond, voor zover het belang dat de verdachte bij kennisneming heeft, niet opweegt tegen het belang op grond waarvan de kennisneming wordt onthouden.
- De verdachte wordt in het geval, bedoeld in het tweede lid, onder opgave van redenen schriftelijk meegedeeld dat de hem ter inzage gegeven stukken niet volledig zijn. De verdachte kan binnen veertien dagen na dagtekening van deze mededeling en daarna telkens na periodes van dertig dagen, een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris. Alvorens te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en de verdachte.
- Indien de officier van justitie in gebreke blijft de kennisneming te verlenen, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter-commissaris een termijn worden gesteld binnen welke de kennisneming van processtukken wordt verleend. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en de verdachte.
Artikel 52
Tijdens het voorbereidend onderzoek mag aan de verdachte niet worden onthouden de kennisneming van:
a. de processen-verbaal van zijn verhoren;
b. de processen-verbaal betreffende verhoren of handelingen van onderzoek, waarbij hij of zijn raadsman de bevoegdheid heeft gehad tegenwoordig te zijn, tenzij en voor zover uit het proces-verbaal blijkt van enige omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, en in verband daarmee een bevel als bedoeld in artikel 70, tweede lid, is gegeven;
c. de overige processen-verbaal van verhoren, voor zover hem de inhoud daarvan is medegedeeld.
Artikel 53
- De verdachte kan van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ten parkette of ter griffie afschrift krijgen; doch het onderzoek mag daardoor niet worden opgehouden.
- In het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de opsporing en vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, kan de officier van justitie bepalen dat van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt verstrekt. Indien tijdens het onderzoek ter terechtzitting nog stukken bij de processtukken worden gevoegd, kan het gerecht in feitelijke aanleg waarvoor de zaak wordt vervolgd ambtshalve, op vordering van de officier van justitie, op verzoek van de verdachte of van de benadeelde partij overeenkomstig de voorgaande volzin beslissen.
- De verdachte wordt in het geval, bedoeld in het tweede lid, eerste volzin, schriftelijk medegedeeld dat hem van bepaalde stukken of gedeelten daarvan geen afschrift wordt verstrekt.
- De verdachte kan binnen veertien dagen na dagtekening van de mededeling, bedoeld in het derde lid, daartegen een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris. Alvorens te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en de verdachte.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van afschriften en uittreksels en over de wijze waarop de kennisneming van processtukken plaatsvindt.
Artikel 53a
Aan de verdachte, die de Nederlandse taal, waarin de processtukken zijn gesteld, niet of onvoldoende beheerst, wordt op zijn verzoek, in een voor hem begrijpelijke taal, naar redelijkheid en billijkheid, mededeling gedaan van de inhoud van die stukken.
Artikel 53b
- De kennisneming van geen enkel processtuk in de oorspronkelijke staat of in afschrift mag, behoudens het bepaalde in artikel 4a en 54, de verdachte worden onthouden, zodra de verdachte voor een inhoudelijke behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg is gedagvaard of opgeroepen. In dit geval worden de beslissingen betreffende de kennisneming van processtukken gegeven door de rechter, die over de zaak oordeelt of het laatst heeft geoordeeld.
- Wanneer enig onderzoek niet tot een vervolging heeft geleid of zal leiden, kan de verdachte of de gewezen verdachte de kennisneming van de processtukken niet meer worden onthouden, tenzij dwingende aan het algemene belang van de strafvordering te ontlenen gronden zich daartegen verzetten. De artikelen 51 tot en met 53 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 54
- Kennisneming van processtukken, die zijn opgemaakt met betrekking tot de persoonlijkheid of de zielstoestand van de verdachte, kan hem alleen dan geheel of gedeeltelijk worden onthouden, indien de rapporteur verklaart, dat kennisneming bepaaldelijk niet in het belang van de verdachte moet worden aangemerkt en voorts dat er geen mogelijkheden aanwezig worden geacht de kennisneming onder begeleiding van een deskundige te doen plaatsvinden. Daaromtrent beslist het Gerecht waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst werd vervolgd dan wel, indien geen vervolging heeft plaatsgehad of deze nog niet is ingesteld, de rechter-commissaris.
- Ingeval de verdachte kennisneming op de voet van het bepaalde in het eerste lid geheel of gedeeltelijk niet wordt toegestaan, kan de kennisneming nochtans wel aan de raadsman worden toegestaan.
Vijfde afdeling
Behandeling binnen redelijke termijn
Artikel 55
- De verdachte heeft recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn.
- De termijn vangt aan op het moment dat de verdachte had verwacht en redelijkerwijze had kunnen verwachten, dat zijn zaak strafrechtelijk zou worden vervolgd.
- Een termijn, waardoor de verdachte langer dan in het algemeen wenselijk is onder de dreiging van een vervolging of van de voortzetting daarvan heeft moeten leven, wordt als onredelijk aangemerkt, tenzij bijzondere omstandigheden het tijdsverloop kunnen rechtvaardigen.
- Indien de verdachte de bevoegdheid, hem bij artikel 56, derde lid, toegekend, onbenut heeft gelaten, kan hij zich later niet meer op de onredelijkheid van een termijn beroepen, tenzij door het tijdsverloop de kwaliteit van de strafrechtspleging zodanig is aangetast, dat de rechter ook ambtshalve gronden aanwezig acht om het tijdsverloop te beoordelen en daaraan gevolgen te verbinden.
Artikel 56
- De rechter-commissaris waakt tegen nodeloze vertraging van het voorbereidend onderzoek. Wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, draagt hij in het bijzonder ervoor zorg, dat de zaak met de meest mogelijke spoed wordt voortgezet.
- Wanneer het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, wordt het toezicht op nodeloze vertraging uitgeoefend door de rechter, die over de zaak ter terechtzitting oordeelt, of door het Hof van Justitie, nadat hoger beroep is ingesteld.
- De bevoegde rechter kan, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bevelen dat het onderzoek binnen een uiterste termijn wordt voortgezet dan wel wordt beëindigd. Hij kan zich daartoe de nodige processtukken doen overleggen. Nadat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, komen deze bevoegdheden de rechter ook ambtshalve toe.
- Indien een eenmaal aangevangen vervolging niet wordt voortgezet, kan de rechter tevens verklaren dat de zaak geëindigd is.
- De verdachte wordt gehoord.
- Een beslissing als bedoeld in het derde of vierde lid kan tot een uiterste termijn worden aangehouden, indien het openbaar ministerie aannemelijk maakt, dat het onderzoek alsnog zal worden voortgezet dan wel verdere vervolging zal plaatsvinden.
- Wanneer de zaak ter terechtzitting in hoger beroep aanhangig is gemaakt, vindt ten aanzien van het Hof van Justitie artikel 38, derde lid, geen toepassing.
TITEL II
De raadsman
Eerste afdeling
Algemene bepalingen
Artikel 57
- Als raadslieden worden toegelaten advocaten, die bij het Hof van Justitie zijn ingeschreven.
- In bijzondere gevallen kan het Hof van Justitie op verzoek van de verdachte aan een advocaat, die niet bij het Hof van Justitie is ingeschreven, toestaan als raadsman op te treden, doch slechts onder verantwoordelijkheid van een zich daartoe bereid verklarend, wel ingeschreven advocaat.
- Meerdere verdachten, die geen tegenstrijdige belangen hebben, kunnen door dezelfde raadsman worden bijgestaan.
Artikel 58
- De raadsman geeft van zijn optreden onverwijld kennis aan de griffier van de instantie waar de zaak zal worden behandeld.
- Bevoegdheden die bij of krachtens dit wetboek uitdrukkelijk aan de verdachte zijn toegekend, kunnen door diens raadsman worden uitgeoefend, indien deze door de verdachte is gemachtigd en de aard van de bevoegdheid zich daartegen niet verzet.
- Machtiging door de verdachte zal worden aangenomen, wanneer de raadsman verklaart dat dit het geval is.
- Van alle stukken die ingevolge dit wetboek ter kennis van de verdachte worden gebracht ontvangt de raadsman onverwijld afschrift.
Tweede afdeling
Keuze van de raadsman
Artikel 59
- De verdachte is te allen tijde bevoegd een of meer raadslieden te kiezen.
- Tot de keuze van een of meer raadslieden is ook de wettige vertegenwoordiger van de verdachte bevoegd.
- Is de verdachte verhinderd van zijn wil te dien aanzien te doen blijken en heeft hij geen wettige vertegenwoordiger, dan is zijn echtgenoot, levensgezel of de meest gerede van zijn bloed- of aanverwanten, tot de vierde graad ingesloten, tot die keuze bevoegd.
- De ingevolge het tweede of derde lid gekozen of de ingevolge de artikelen 61 tot en met 68 toegevoegde raadsman treedt af, zodra de verdachte zelf een raadsman heeft gekozen.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden geregeld, op welke wijze van een keuze ingevolge het eerste, tweede of derde lid dient te blijken.
Artikel 60
- De gekozen raadsman geeft, zolang het voorbereidend onderzoek duurt, van zijn optreden als zodanig schriftelijk kennis aan de officier van justitie en aan de in de zaak betrokken hulpofficier. Gelijke kennisgeving geschiedt als de raadsman niet meer voor een bepaalde verdachte optreedt.
- Indien hij een gekozen of toegevoegde raadsman vervangt, geeft hij ook daarvan overeenkomstig het eerste lid kennis aan de daar bedoelde personen en aan de vervangen raadsman.
- Door deze mededeling neemt de werkzaamheid van de vervangen toegevoegde of vroeger gekozen raadsman een einde. De raadsman, die niet langer voor een verdachte optreedt, is verplicht het volledige dossier onverwijld aan de opvolgende raadsman ter beschikking te stellen.
- Indien ingevolge de artikelen 221 tot en met 223 onderzoekshandelingen worden verricht, geeft de gekozen raadsman van zijn optreden bovendien schriftelijk kennis aan de betrokken rechter-commissaris.
Derde afdeling
Toevoeging van een raadsman
Paragraaf 1
Algemene bepalingen
Artikel 61
- Tenzij in dit wetboek anders is bepaald, geschiedt toevoeging van een raadsman door de instantie, daartoe bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangewezen. Bij of krachtens dit landsbesluit worden regels gesteld omtrent de taakuitoefening van de instantie.
- De toevoeging geschiedt zoveel mogelijk in overeenstemming met de voorkeur van de verdachte.
Artikel 62
- Aan iedere verdachte, die op verdenking van een misdrijf, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, van zijn vrijheid is beroofd, wordt kosteloos een raadsman toegevoegd, tenzij hij uitdrukkelijk heeft verklaard van het recht op toevoeging afstand te doen. De officier van justitie of de hulpofficier van justitie licht in voorkomende gevallen de instantie, die met de toevoeging is belast, onverwijld in.
- Een toevoeging ingevolge het eerste lid blijft van kracht gedurende de eerste aanleg en hoger beroep tenzij de verdachte niet on- of minvermogend blijkt in de zin van de in het Land geldende toepasselijke regeling. Hierbij wordt het voorbereidend onderzoek geacht deel uit te maken van de eerste aanleg.
- Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de toevoeging aan de van hun vrijheid beroofde verdachten.
Artikel 63
- Indien een verdachte van een misdrijf niet in verband daarmede van zijn vrijheid is beroofd en voldoende is gebleken, dat hij onvermogend is, wordt hem op diens verzoek kosteloos een raadsman toegevoegd voordat hij wordt verhoord.
- Wanneer zich in de omstandigheden van de verdachte zodanige wijzigingen mochten voordoen dat op grond daarvan, naar het oordeel van de instantie die met de toevoeging is belast, aannemelijk kan worden geacht dat de verdachte in staat is de kosten van een raadsman zelf te dragen, wordt de kosteloze toevoeging beëindigd.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gegeven omtrent de wijze waarop het onvermogen moet worden gestaafd.
- Omtrent zijn bevoegdheid om toevoeging van een raadsman te verzoeken wordt de verdachte van een misdrijf ingelicht voorafgaand aan het eerste verhoor. Bovendien wordt de verdachte over dit recht zo veel mogelijk ingelicht door vermelding daarvan op te betekenen gerechtelijke stukken.
- Indien het vermoeden bestaat dat bij de verdachte van een misdrijf gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing van de geestesvermogens aanwezig is en dat hij ten gevolge daarvan niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen, wordt hem, indien hij nog geen raadsman heeft en een vervolging ter zake van het misdrijf tegen hem is aangevangen, tijdens het voorbereidend onderzoek door de rechter-commissaris ambtshalve een raadsman toegevoegd.
- Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen kunnen nadere bepalingen omtrent de in het vierde lid bedoelde inlichtingen worden vastgesteld. Daarbij kunnen tevens voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop het verzoek om toevoeging behoort te worden gedaan.
Artikel 64
- Een toevoeging heeft slechts plaats, indien de verdachte geen raadsman heeft.
- Elke toevoeging geldt zowel voor de eerste aanleg als voor het hoger beroep. Hierbij wordt het voorbereidend onderzoek geacht deel uit te maken van de eerste aanleg.
Paragraaf 2
Vervanging van de toegevoegde raadsman
Artikel 65
- Bij verhindering of ontstentenis van de toegevoegde raadsman wordt de verdachte een andere raadsman toegevoegd. De toegevoegde raadsman geeft van zijn verhindering of ontstentenis kennis aan de instantie die met de toevoeging is belast.
- Op verzoek van de toegevoegde raadsman of van de verdachte kan een andere raadsman worden toegevoegd. Indien de verdachte rechtens zijn vrijheid is ontnomen, wordt diens verzoek door de officier van justitie zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht van de instantie die met de toevoeging is belast.
- De raadsman, die niet langer voor een verdachte optreedt, is verplicht het volledige dossier onverwijld aan de opvolgende raadsman ter beschikking te stellen.
Artikel 66
De toegevoegde raadsman kan de waarneming van bepaalde verrichtingen namens hem door een andere advocaat doen geschieden, mits hij of die ander daarvan schriftelijk kennis geeft aan de officier van justitie en, voor zover nodig, aan de hulpofficier van justitie tijdens het voorbereidend onderzoek of, indien de zaak ter terechtzitting aanhangig is gemaakt, aan de bevoegde rechter.
Paragraaf 3
Beroep inzake toevoeging
Artikel 67
- De verdachte kan tijdens het voorbereidend onderzoek de rechter-commissaris of indien de zaak ter terechtzitting aanhangig is gemaakt, de bevoegde rechter om toevoeging van een raadsman verzoeken:
a. indien hij binnen vierentwintig uren na het tijdstip waarop ingevolge artikel 62 toevoeging had moeten plaatshebben, nog geen raadsman heeft;
b. indien zijn verzoek, bedoeld in de artikelen 63, eerste lid, en 65, tweede lid, niet is ingewilligd;
c. indien de toevoeging, bedoeld in artikel 63, vijfde lid, niet heeft plaats gevonden;
d. indien hem bij verhindering of ontstentenis van de toegevoegde raadsman geen andere raadsman is toegevoegd;
e. indien de toevoeging op grond van artikel 63, tweede lid, is beëindigd.
- Op het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt zo spoedig mogelijk beslist. De verdachte wordt, tenzij het verzoek aanstonds wordt ingewilligd, op het verzoek gehoord.
Paragraaf 4
Kennisgeving van de toevoeging
Artikel 68
- Van elke toevoeging en van elke wijziging daarin wordt onverwijld, kennis gegeven aan de officier van justitie, de raadsman, de verdachte en bovendien, in geval deze uit hoofde van de artikelen 221 tot en met 223 onderzoekshandelingen verricht, aan de rechter-commissaris, alsmede, indien de verdachte in een justitiële inrichting verblijft, aan de directeur van die inrichting. Bovendien is het eerste lid van artikel 58 van toepassing.
- Bij landbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regelingen worden gegeven over de wijze waarop die kennisgeving plaatsvindt.
Paragraaf 5
Beloning en vergoeding kosten
Artikel 69
- Middelen voor de beloning van de bijstand door toegevoegde raadslieden alsmede voor de vergoeding van door hen noodzakelijk gemaakte onkosten worden door het Land beschikbaar gesteld.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen hieromtrent nadere regelingen worden gegeven.
Vierde afdeling
Bevoegdheden van de raadsman betreffende het verkeer met de verdachte en de kennisneming van processtukken
Artikel 70
- De raadsman heeft vrije toegang tot de verdachte wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, kan hem buiten aanwezigheid van anderen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud kennis wordt genomen, een en ander onder het vereiste toezicht, met inachtneming van de huishoudelijke reglementen, zulks onverminderd hetgeen door de wettelijke bepalingen wordt gevorderd, en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.
- Indien uit bepaalde omstandigheden een ernstig vermoeden voortvloeit dat het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte hetzij zal strekken om de verdachte bekend te maken met enige omstandigheid, waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, hetzij wordt misbruikt voor pogingen om de waarheidsvinding te belemmeren, kan tijdens het voorbereidend onderzoek de officier van justitie telkens aan de bevoegde autoriteiten bevelen, dat de raadsman geen toegang tot de verdachte zal hebben of deze niet alleen zal mogen spreken en dat brieven of andere stukken, tussen raadsman en verdachte gewisseld, niet zullen worden uitgereikt. Het bevel omschrijft de bepaalde omstandigheden in de voorgaande volzin bedoeld; het beperkt de vrijheid van verkeer tussen raadsman en verdachte niet meer en wordt voor niet langer gegeven dan door die omstandigheden wordt gevorderd, en is in elk geval slechts gedurende ten hoogste zes dagen van kracht. Het bevel kan worden verlengd. Van het bevel geschiedt telkens onverwijld schriftelijke mededeling aan de raadsman en aan de verdachte.
- De raadsman kan tegen het bevel of de verlenging daarvan binnen drie dagen na die mededeling een bezwaarschrift indienen bij het Hof van Justitie. De artikelen 38 tot en met 42 zijn van toepassing. Het Hof kan bij zijn beslissing het bevel opheffen, wijzigen of aanvullen.
- Alle belemmeringen van het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte, die ingevolge een van de voorgaande leden bevolen zijn, nemen een einde zodra de dagvaarding of oproeping ter terechtzitting in eerste aanleg voor een inhoudelijke behandeling is betekend.
- Ingeval een bevel als bedoeld in het tweede lid is gegeven, brengt de officier van justitie dit onverwijld ter kennis van de rechter-commissaris. Deze voegt onverwijld een raadsman aan de verdachte toe.
- De krachtens het vijfde lid toegevoegde raadsman treedt, zolang het bevel van kracht is en voor zover het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte daardoor wordt beperkt, als zodanig op.
TITEL III
Het slachtoffer
Eerste afdeling
Definities
Artikel 70a
- In deze titel wordt verstaan onder:
a. Slachtoffer:
1°. degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Met het slachtoffer wordt gelijkgesteld de rechtspersoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden;
2°. nabestaande: familieleden van een persoon wiens overlijden rechtstreeks veroorzaakt is door een strafbaar feit.
b. Familieleden:
de echtgenoot of levensgezel van het slachtoffer, de bloedverwanten in rechte lijn, de bloedverwanten in de zijlijn tot en met de vierde graad en de personen die van het slachtoffer afhankelijk zijn.
c. Minderjarig slachtoffer:
elk slachtoffer dat jonger is dan achttien jaar.
d. Herstelrecht:
het in staat stellen van het slachtoffer en de verdachte of de veroordeelde, indien zij er vrijwillig mee instemmen, actief deel te nemen aan een proces dat gericht is op het oplossen van de gevolgen van het strafbare feit, met de hulp van een onpartijdige derde.
2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen in het belang van een goede procesorde regels worden gesteld betreffende:
a. het beperken van het aantal familieleden, dat aanspraak kan maken op de in deze titel opgenomen rechten, daarbij telkens rekening houdend met de specifieke omstandigheden, en
b. het bepalen welk slachtoffer als bedoeld in het eerste lid, onderdeel 2°, voorrang krijgen bij de uitoefening van de in deze titel opgenomen rechten.
Tweede afdeling
Rechten van het slachtoffer
Artikel 70aa
- De officier van justitie draagt zorg voor een correcte bejegening van het slachtoffer.
- De ambtenaar van de politie, de officier van justitie of andere opsporingsambtenaren dragen zorg voor verwijzing van het slachtoffer naar een instelling voor slachtofferhulp waar zij toegang hebben tot informatie, advies en ondersteuning.
- Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen voorschriften worden gegeven betreffende:
a. de toegang van slachtoffers en hun familieleden tot instellingen voor slachtofferhulp, de voorwaarden voor deze toegang, alsmede de financiering, organisatie en werkzaamheden van instellingen voor slachtofferhulp;
b. een individuele beoordeling waaraan het slachtoffer tijdig wordt onderworpen om specifieke beschermingsbehoeften te onderkennen en om te bepalen of en in welke mate het slachtoffer, in het bijzonder tijdens het voorbereidend onderzoek en het onderzoek ter terechtzitting, van bijzondere maatregelen gebruik moet kunnen maken;
c. maatregelen tot bescherming van slachtoffers, waaronder in het bijzonder minderjarige slachtoffers, en hun familieleden;
d. voorschriften omvattende de plicht om het kind of zijn wettelijk vertegenwoordiger te informeren over alle rechten en maatregelen die specifiek verband houden met het kind.
Artikel 70ab
- De ambtenaar van de politie, de officier of andere opsporingsambtenaren dragen er zorg voor dat het slachtoffer bij zijn eerste contact met de betrokken opsporingsambtenaar onverwijld de informatie wordt verstrekt teneinde hem in staat te stellen toegang te krijgen tot de rechten die hem toekomen.
- Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld betreffende de inhoud, het aanbieden en verstrekken van informatie, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 70ac
- De officier van justitie draagt er zorg voor dat het slachtoffer onverwijld in kennis wordt gesteld van zijn recht om voldoende informatie te ontvangen over de aanvang en voortgang van de zaak, naar aanleiding van een tegen het slachtoffer begaan strafbaar feit. Het slachtoffer wordt in het bijzonder in kennis gesteld van zijn recht om informatie te ontvangen over:
a. het afzien van een opsporingsonderzoek of het beëindigen daarvan;
b. het niet vervolgen van een strafbaar feit;
c. het inzenden van een proces-verbaal tegen de verdachte;
d. de aanvang en voortzetting van de vervolging alsook de aanbieding van een transactie;
e. de aard van het aan de verdachte ten laste gelegde;
f. de plaats, de datum en het tijdstip van de terechtzitting;
g. de einduitspraak in de strafzaak tegen de verdachte;
h. het instellen of uitblijven van hoger beroep.
- Aan het slachtoffer dat daarom verzoekt wordt mededeling gedaan van de aanvang en voortgang in de zaak als bedoeld in het eerste lid. In het bijzonder wordt door de ambtenaar van politie, of de andere opsporingsambtenaar, ten minste mededeling gedaan van de informatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a., en wordt door de officier van justitie ten minste mededeling gedaan van de informatie als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel b. tot en met h. van het eerste lid.
- Het slachtoffer ontvangt op zijn verzoek, bedoeld in het tweede lid voldoende informatie om te beslissen of hij beklag zal doen bij het Hof als bedoeld in artikel 15. De mededelingen betreffende de informatie, bedoeld in het eerste lid, onder a. en b., omvatten naast de beslissing ten minste de motivering of een samenvatting van de motivering van de betrokken beslissing.
- De officier van justitie doet het slachtoffer op zijn verzoek onverwijld mededeling van de invrijheidstelling of ontsnapping van de verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, of van de veroordeelde.
- De officier van justitie doet het slachtoffer op zijn verzoek mededeling van de maatregelen die voor zijn bescherming zijn genomen indien de verdachte, die zich in voorlopige hechtenis bevindt, of de veroordeelde in vrijheid wordt gesteld of is ontsnapt.
- Indien een aanwijsbaar risico bestaat dat de verdachte of de veroordeelde als gevolg van de mededeling, bedoeld in het vierde en vijfde lid onevenredig veel schade wordt berokkend, dan blijft elke mededeling achterwege.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld inzake het recht van het slachtoffer om informatie te ontvangen over de zaak en inzake het doen van mededeling aan het slachtoffer over de zaak.
Artikel 70b
- Op verzoek van het slachtoffer wordt door de officier van justitie toestemming verleend om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn.
- Het slachtoffer kan aan de officier van justitie verzoeken stukken die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte aan het dossier toe te voegen.
- De officier van justitie kan het voegen van stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 227d, eerste lid, vermelde belangen.
- Voor de toepassing van het derde lid behoeft de officier van justitie een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris. De officier van justitie doet schriftelijk mededeling van zijn beslissing aan het slachtoffer.
- De wijze waarop de kennisneming van de processtukken geschiedt, kan worden geregeld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
- Het slachtoffer kan van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ter griffie afschrift krijgen tegen een in het landsbesluit, bedoeld in het vijfde lid, bepaalde vergoeding. Artikel 53, tweede tot met het vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
- Tijdens het onderzoek op de terechtzitting wordt de in het eerste lid bedoelde toestemming niet door de officier van justitie, doch door het Gerecht in eerste aanleg of het Hof, waarvoor de zaak wordt vervolgd, verleend.
Artikel 70c
- Het slachtoffer kan zich doen bijstaan tijdens het voorbereidend onderzoek en op de terechtzitting.
- Het slachtoffer kan zich doen bijstaan door een advocaat, door zijn wettelijk vertegenwoordiger en tevens door een persoon naar keuze.
- Het slachtoffer kan zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe uitdrukkelijk gevolmachtigd te zijn, of door een gemachtigde die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft.
- De politie, de officier van justitie, de rechter-commissaris of de rechter kan de bijstand aan een slachtoffer door zijn wettelijk vertegenwoordiger of door een persoon naar keuze, dan wel de vertegenwoordiging van het slachtoffer door een wettelijk vertegenwoordiger of gemachtigde, weigeren in het belang van het onderzoek of het belang van het slachtoffer. Deze weigering wordt gemotiveerd.
- Indien het slachtoffer de gebezigde voertaal niet of niet voldoende beheerst, kan hij zich laten bijstaan door een tolk.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld inzake de bijstand door een tolk, alsmede inzake de ondersteuning van het slachtoffer bij het begrijpen en bij het zelf worden begrepen bij zijn noodzakelijke contacten met de politie, het openbaar ministerie en de rechter.
Artikel 70ca
Aan het slachtoffer, dat de taal waarin de informatie, waarop het recht heeft, is gesteld niet of onvoldoende beheerst, wordt op zijn verzoek in een voor hem begrijpelijke taal naar redelijkheid en billijkheid mededeling gedaan van de inhoud van die informatie.
Artikel 70d
De artikelen 70a tot en met 70ca, met uitzondering van artikel 70aa, derde lid, onder b., zijn van overeenkomstige toepassing op personen als bedoeld in artikel 70f, derde lid.
Artikel 70e
- Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het ten laste gelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een ander misdrijf betreffen, bij welke het slachtoffer een ernstig belang heeft een dergelijke verklaring te doen. Van het voornemen tot het uitoefenen van het spreekrecht geven degenen die daartoe gerechtigd zijn, voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk kennis aan de officier van justitie opdat deze hen tijdig kan oproepen.
- Het slachtoffer kan op de terechtzitting een verklaring afleggen.
- Het spreekrecht kan ook worden uitgeoefend door de vader of moeder van een minderjarig slachtoffer die een nauwe band met het slachtoffer heeft of door een persoon die dat slachtoffer als behorende tot zijn gezin, verzorgt en opvoedt en in een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Van het spreekrecht kan gezamenlijk of elk afzonderlijk gebruik worden gemaakt. De voorzitter kan het spreekrecht ambtshalve of op vordering van de officier van justitie beperken of ontzeggen wegens strijd met het belang van het minderjarig slachtoffer.
- Indien meer dan drie nabestaanden hebben meegedeeld dat zij van hun spreekrecht gebruik willen maken, en zij het onderling niet eens kunnen worden over wie van hen het woord zal voeren, beslist de voorzitter welke drie personen van het spreekrecht gebruik kunnen maken. De beslissing van de voorzitter laat onverlet dat de echtgenoot of levensgezel het woord kunnen voeren ter uitoefening van het spreekrecht.
- Tot de slachtoffers die van het spreekrecht gebruik kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Dit geldt ook voor de minderjarige die die leeftijd nog niet heeft bereikt en die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake.
- Indien het slachtoffer de leeftijd van twaalf jaren nog niet heeft bereikt, kan het spreekrecht worden uitgeoefend door zijn wettelijke vertegenwoordigers. De wettelijke vertegenwoordigers kunnen daarbij ook verklaren over de gevolgen die de strafbare feiten, genoemd in het eerste lid, bij hen zelf teweeg hebben gebracht. De voorzitter kan, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, beslissen dat het spreekrecht niet wordt uitgeoefend door de wettelijke vertegenwoordiger wegens strijd met het belang van de minderjarige.
- Voor het slachtoffer dat feitelijk niet bij machte is het spreekrecht uit te oefenen, kan het spreekrecht over de gevolgen van het strafbaar feit door welke deze is getroffen, worden uitgeoefend door de echtgenoot of levensgezel en één van de andere familieleden van het slachtoffer, bedoeld in artikel 70a, eerste lid, onder b.
- De personen, bedoeld in het tweede, derde, vijfde, zesde of zevende lid kunnen de voorzitter verzoeken of het hun toegekende spreekrecht mag worden uitgeoefend door hun advocaat of een daartoe bijzondere gemachtigde.
Derde afdeling
Schadevergoeding
Artikel 70f
- Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces. De vordering dient naar het oordeel van de rechter van zodanige aard te zijn, dat zij zich leent voor een beslissing in de strafzaak.
- Tot deze vordering kan zij voorts door de rechter worden toegelaten ingeval een niet ten laste gelegd strafbaar feit als bedoeld in artikel 412 bij het onderzoek ter terechtzitting ter sprake komt en dit feit in beginsel bij de strafbepaling in aanmerking kan worden genomen.
- Indien de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen ter zake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de daar bedoelde vorderingen.
- De in het eerste, tweede en derde lid bedoelde personen kunnen zich eveneens voor een deel van hun vordering voegen.
- Zij die om in een burgerlijk geding in rechte te verschijnen, bijstand behoeven of vertegenwoordigd moeten worden, hebben om zich overeenkomstig het eerste lid te voegen, in het strafproces de bijstand of vertegenwoordiging eveneens nodig. Een machtiging van de rechter in eerste aanleg voor een voogd als bedoeld in artikel 349, eerste lid, boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is voor die vertegenwoordiger niet vereist. Ten aanzien van de verdachte zijn de bepalingen betreffende bijstand of vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, niet van toepassing.
Artikel 70g
- Bij de mededeling op grond van artikel 70ac, tweede lid, dat vervolging tegen een verdachte wordt ingesteld, zendt de officier van justitie een formulier voor voeging toe. Voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt de voeging door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Deze opgave vindt schriftelijk plaats door middel van een door de Minister vastgesteld formulier en bevat de naam, voornamen, geboortedatum en woon- en verblijfplaats van de benadeelde partij.
- De officier van justitie doet van de voeging zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de verdachte en, in het in het vierde lid bedoelde geval, aan diens ouders of voogd.
- Ter terechtzitting geschiedt de voeging door de opgave, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, bij de rechter uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig artikel 353 het woord te voeren. Deze opgave kan ook mondeling worden gedaan.
- 4. Indien de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op een als een doen te beschouwen gedraging van een verdachte die ten tijde van de gedraging de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, wordt zij geacht te zijn gericht tegen diens ouders of voogd.
Artikel 70h
- Het openbaar ministerie bevordert dat de politie in een zo vroeg mogelijk stadium het slachtoffer en de verdachte mededeling doet van de mogelijkheden tot herstelrechtvoorzieningen waaronder bemiddeling.
- Indien een bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte tot een overeenkomst heeft geleid, houdt de rechter, indien hij een straf en maatregel oplegt, daarmee rekening.
- Het openbaar ministerie bevordert bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte of veroordeelde, nadat het zich ervan heeft vergewist dat dit de instemming heeft van het slachtoffer.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld betreffende herstelrechtvoorzieningen waaronder bemiddeling tussen het slachtoffer en de verdachte of tussen het slachtoffer en de veroordeelde.
TITEL IV
De deskundige
Artikel 70i
- De rechter kan een deskundige benoemen met een opdracht tot het geven van informatie over of het doen van onderzoek op een terrein, waarvan hij specifieke of bijzondere kennis bezit.
- Bij de benoeming worden de opdracht die ten behoeve van het onderzoek in de strafzaak moet worden vervuld en de termijn binnen welke de deskundige het schriftelijk verslag uitbrengt, vermeld.
- Aan de deskundige wordt tevens opgedragen naar waarheid en geweten verslag uit te brengen.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de kwalificaties waarover bepaalde deskundigen moeten beschikken, van de wijze waarop in de overige gevallen de specifieke deskundigheid van personen kan worden bepaald of getoetst en van de wijze waarop een deskundige wordt benoemd.
Artikel 70j
- Ieder die tot deskundige is benoemd, is verplicht de door de rechter opgedragen diensten te bewijzen.
- De rechter kan de deskundige geheimhouding opleggen.
- De deskundige kan zich verschonen in de gevallen, bedoeld in de artikelen 251 tot en met 253.
- De deskundige ontvangt een vergoeding van het Land op de wijze, die bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden bepaald. De rechter-commissaris kan, onverminderd artikel 648, beslissen dat een deskundige die onderzoek op verzoek van de verdachte heeft uitgevoerd dat in het belang van het onderzoek is gebleken, een vergoeding van het Land ontvangt. Deze vergoeding bedraagt niet meer dan die welke de op vordering van de officier van justitie benoemde deskundige ontvangt.
Artikel 70k
- De deskundige brengt aan zijn opdrachtgever een met redenen omkleed verslag uit. Hij geeft daarbij zo mogelijk aan welke methode hij heeft toegepast, in welke mate deze methode en de resultaten daarvan betrouwbaar kunnen worden geacht en welke bekwaamheid hij heeft bij de toepassing van de methode.
- Het verslag wordt schriftelijk uitgebracht, tenzij de rechter bepaalt dat dit mondeling kan geschieden.
- De deskundige verklaart het verslag naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld. Het verslag is gebaseerd op wat zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is.
Artikel 70l
- De rechter kan de deskundige ambtshalve ondervragen, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte. De rechter kan zijn dagvaarding bevelen. Ten aanzien van de deskundige en zijn ondervraging vinden de artikelen 246 en 247 overeenkomstige toepassing.
- De deskundige wordt bij zijn ondervraging op de terechtzitting beëdigd dat hij naar waarheid en zijn geweten zal verklaren.
- Ten aanzien van de deskundige wordt geen bevel tot gijzeling verleend.
DERDE BOEK
Enige bijzondere dwangmiddelen
TITEL I
Algemeen
Artikel 71
Bij de toepassing van elk dwangmiddel gelden, behalve de overige in dit wetboek gestelde eisen, bovendien als algemene voorwaarden:
a. dat de toepassing van het dwangmiddel, na afweging van de in het geding zijnde belangen, niet onredelijk is;
b. dat de bevoegdheid een dwangmiddel toe te passen niet voor een ander doel wordt aangewend dan waarvoor zij is verleend;
c. dat het doel van het dwangmiddel niet op andere, meer doelmatige en minder ingrijpende wijze kan worden bereikt, en;
d. dat de ernst van de door het dwangmiddel te veroorzaken inbreuk redelijkerwijze door de ernst van het strafbare feit wordt gerechtvaardigd.
TITEL II
Staandehouding en aanhouding
Artikel 72
- Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd van de verdachte een opgave van zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, adres waarop hij in de bevolkingsadministratie staat ingeschreven en woon- of verblijfplaats te vorderen en hem daartoe staande te houden. De verdachte is verplicht aan de vordering te voldoen.
- De opsporingsambtenaar is tevens bevoegd getuigen naar de in het eerste lid bedoelde gegevens te vragen.
Artikel 73
- In geval van ontdekking op heterdaad van enig strafbaar feit is ieder bevoegd de verdachte aan te houden.
- Geschiedt de aanhouding door een opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene zonder uitstel naar een plaats van onderzoek en terstond daarna voor een officier van justitie of een hulpofficier wordt geleid.
- Geschiedt de aanhouding door de officier van justitie of een hulpofficier dan geleidt deze de aangehoudene zonder uitstel naar een plaats van onderzoek; hij kan ook de aanhouding of voorgeleiding van de verdachte bevelen.
- Geschiedt de aanhouding door een ander, dan levert deze de aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan deze van mogelijk inbeslaggenomen voorwerpen, die dan handelt overeenkomstig de bepaling van het tweede lid. In geval van overlevering aan de officier van justitie of de hulpofficier is het derde lid van toepassing.
Artikel 74
- Ook buiten het geval van ontdekking op heterdaad is de officier van justitie bevoegd de verdachte van enig strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, of van het strafbare feit omschreven in artikel 3:17 van het Wetboek van Strafrecht, aan te houden en zonder uitstel naar een plaats van onderzoek te geleiden; hij kan ook de aanhouding of voorgeleiding van de verdachte bevelen.
- Kan het optreden van de officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt gelijke bevoegdheid toe aan de hulpofficier van justitie. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan de officier van justitie.
- Kan ook het optreden van een hulpofficier niet worden afgewacht, dan is elke opsporingsambtenaar bevoegd de verdachte aan te houden, onder de verplichting zorg te dragen dat hij onverwijld voor de officier van justitie of de hulpofficier wordt geleid. Op de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid, is de tweede volzin van het tweede lid van toepassing.
- Een bevoegdheid tot aanhouding buiten het geval van ontdekking op heterdaad komt toe aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat die op door het volkenrecht toegelaten wijze grensoverschrijdend het achtervolgingsrecht in het Land uitoefent onder de verplichting ten aanzien van de aangehoudene te handelen als in het derde lid omschreven.
Artikel 75
De hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid, geeft van de aanhouding uiterlijk binnen vierentwintig uren schriftelijk of mondeling kennis aan de officier van justitie.
TITEL III
Betreden van plaatsen ter aanhouding
Artikel 76
- In geval van ontdekking op heterdaad van een misdrijf kan ieder, ter aanhouding van de verdachte, elke plaats betreden, met uitzondering van een woning tot het binnentreden waarvan de bewoner geen uitdrukkelijke toestemming heeft gegeven, en van de plaatsen in artikel 164 genoemd, op de tijden in dat artikel aangegeven.
- Zowel in geval van ontdekking op heterdaad als buiten dat geval kan iedere opsporingsambtenaar, ter aanhouding van de verdachte, elke plaats betreden. De artikelen 155 tot en met 164 zijn van toepassing.
- Een opsporingsambtenaar die overeenkomstig het tweede lid een plaats heeft betreden, kan in afwachting van de komst van de ambtenaar die bevoegd is ter aanhouding de plaats te doorzoeken, de maatregelen nemen, die redelijkerwijze nodig zijn om te voorkomen, dat de verdachte zich aan zijn aanhouding onttrekt.
Artikel 77
- In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de officier van justitie ter aanhouding van de verdachte elke plaats doorzoeken.
- Bij ringed noodzakelijkheid en indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, kan een hulpofficier van justitie deze bevoegdheid uitoefenen. Hij stelt in dat geval de officier van justitie onverwijld van de doorzoeking op de hoogte.
- Het doorzoeken van plaatsen geschiedt onder leiding van de officier van justitie of, in geval van toepassing van het tweede lid, onder leiding van de hulpofficier van justitie.
- De artikelen 155 tot en met 164 zijn van toepassing.
TITEL IV
Onderzoek aan lichaam en kleding
Artikel 78
- De officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, kan, bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen deze, in het belang van het onderzoek bepalen dat deze aan zijn lichaam of aan zijn kleding zal worden onderzocht. De overige opsporingsambtenaren zijn bevoegd de aangehoudene, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, aan zijn kleding te onderzoeken.
- De officier van justitie kan bij het bestaan van ernstige bezwaren tegen de verdachte, in het belang van het onderzoek bepalen dat deze in zijn lichaam wordt onderzocht. Onder onderzoek in het lichaam wordt verstaan: het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam, röntgenonderzoek, echografie en het inwendig manueel onderzoek van de openingen en holten van het lichaam. Het onderzoek in het lichaam wordt verricht door een arts. Deze is bevoegd daartoe hulpmiddelen te gebruiken. Het onderzoek wordt niet ten uitvoer gelegd indien zulks om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.
- De in het eerste en tweede lid bedoelde onderzoeken worden op een besloten plaats en voor zover mogelijk door personen van hetzelfde geslacht als de verdachte verricht.
- De opsporingsambtenaar is bevoegd de staande gehouden of aangehouden verdachte ter vaststelling van zijn identiteit aan zijn kleding te onderzoeken, alsmede voorwerpen, die hij bij zich draagt of met zich voert te onderzoeken, een en ander slechts voor zover noodzakelijk is voor de vaststelling van zijn identiteit.
- De opsporingsambtenaar is bevoegd om, bij de uitvoering van het onderzoek, bedoeld in het eerste en vierde lid, gebruik te maken van detectieapparatuur of andere hulpmiddelen.
- Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van uitvoering van een onderzoek, bedoeld in dit artikel.
Artikel 79
- De officier van justitie kan, in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, in het belang van het onderzoek bevelen dat een onderzoek aan beschikbaar celmateriaal plaatsvindt, dat gericht is op het vaststellen van uiterlijke kenmerken van de onbekende verdachte of het onbekende slachtoffer. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld ter zake van de wijze van uitvoering van het onderzoek.
- De officier van justitie benoemt een deskundige met de opdracht een onderzoek te verrichten als bedoeld in het eerste lid. De deskundige brengt aan de officier van justitie een met redenen omkleed verslag uit. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen laboratoria worden aangewezen, waaraan de deskundigen verbonden dienen te zijn.
TITEL V
Ophouding voor onderzoek
Artikel 80
- Als de aangehouden verdachte naar een plaats van onderzoek is geleid, mag hij met het oog op het onderzoek niet langer dan negen uren worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen tien uur ‘s avonds en acht uur ‘s morgens niet wordt meegerekend. De hulpofficier van justitie kan bepalen, dat het onderzoek, indien het belang van de zaak dat bepaaldelijk vordert, aaneensluitend na tien uur ‘s avonds wordt voortgezet dan wel een aanvang neemt. Indien de verdachte bij dat onderzoek na tien uur ‘s avonds fysiek betrokken is, wordt de duur van het onderzoek op de negen uren in mindering gebracht.
- De termijn vangt aan op het tijdstip dat de verdachte op de plaats van onderzoek is aangekomen.
- Is de verdachte niet in staat het onderzoek te ondergaan, dan vangt de termijn aan op het tijdstip dat hij daartoe wel in staat is.
- Indien de ophouding met het oog op het vaststellen van de identiteit plaatsvindt, kan ten aanzien van een verdachte ten aanzien van wie een verdenking bestaat ter zake van een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten de in het eerste lid genoemde termijn van negen uren, op bevel van de officier van justitie eenmaal met ten hoogste zes uren worden verlengd.
- Ophouding als bedoeld in het eerste en vierde lid vindt plaats in het belang van het onderzoek, waaronder mede wordt verstaan het belang van het aan de verdachte in persoon uitreiken van mededelingen over de strafzaak. Tijdens het ophouden voor onderzoek dient de verdachte te worden verhoord.
- Het bevel tot verlenging is gedagtekend en ondertekend. Het bevel geeft een korte omschrijving van het strafbare feit ten aanzien waarvan een verdenking bestaat en de feiten of omstandigheden waarop de verdenking is gegrond. De verdachte wordt in het bevel met name of, wanneer zijn naam onbekend is, zo duidelijk mogelijk aangewezen. Een afschrift van het bevel wordt hem onverwijld uitgereikt. Indien de verdachte de Nederlandse taal, waarin het bevel is gesteld, niet of onvoldoende beheerst, wordt hem de inhoud van het bevel in een voor hem begrijpelijke taal medegedeeld.
- Indien het onderzoeksbelang nog slechts bestaat uit het uitreiken aan de verdachte in persoon van een mededeling over de strafzaak, wordt deze mededeling onverwijld uitgereikt en de verdachte daarna in vrijheid gesteld. De tijd tussen tien uur ’s avonds en acht uur ’s morgens wordt in dat geval meegerekend.
Artikel 81
- Tegen de voor onderzoek opgehouden verdachte kunnen maatregelen in het belang van het onderzoek worden bevolen. Als zodanige maatregelen kunnen onder meer worden aangemerkt:
a. het maken van fotografische opnamen of video-opnamen en het nemen van lichaamsmaten;
b. het nemen van vingerafdrukken;
c. de toepassing van een confrontatie;
d. de toepassing van een geuridentificatieproef;
e. het scheren of knippen dan wel het verbod tot scheren of knippen van snor, baard of hoofdhaar;
f. het dragen van bepaalde kleding of bepaalde attributen ten behoeve van een confrontatie;
g. plaatsing in een observatiecel;
h. onderzoek naar schotresten op het lichaam.
- De in het eerste lid genoemde maatregelen kunnen, behoudens de in het eerste lid onderdeel a. en b. bedoelde maatregelen, voor zover die zijn gericht op het vaststellen van de identiteit, alleen worden bevolen in geval van verdenking van een strafbaar feit waarvoor inverzekeringstelling mogelijk is.
- De in het eerste lid onderdeel a. en b. bedoelde maatregelen in het belang van het onderzoek kunnen door de hulpofficier van justitie worden bevolen. De overige maatregelen kunnen door de officier van justitie worden bevolen.
- De in het eerste lid onderdeel c., d., f., g. en h. bedoelde maatregelen kunnen indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht worden bevolen door de hulpofficier van justitie.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de maatregelen die in het belang van het onderzoek kunnen worden bevolen
TITEL VI
Mededeling van rechten bij ophouding voor onderzoek
Artikel 82
- Aan de verdachte wordt bij zijn staandehouding of aanhouding medegedeeld ter zake van welk strafbaar feit hij als verdachte is aangemerkt. Buiten gevallen van staandehouding of aanhouding wordt de verdachte deze mededeling uiterlijk voorafgaand aan het eerste verhoor gedaan.
- Aan de verdachte die niet is aangehouden, wordt voorafgaand aan zijn eerste verhoor, onverminderd artikel 50, eerste lid, mededeling gedaan van het recht op rechtsbijstand en, indien van toepassing, het recht op vertolking en vertaling, overeenkomstig deze wet.
- Aan de aangehouden verdachte wordt onverwijld na zijn aanhouding en in ieder geval voorafgaand aan zijn eerste verhoor schriftelijk mededeling gedaan van:
a. het recht om de in het eerste lid bedoelde informatie te ontvangen;
b. de in het tweede lid bedoelde rechten;
c. het feit, dat hij ter gelegenheid van een verhoor niet tot antwoorden is verplicht;
d. het recht op kennisneming van de processtukken op de wijze bepaald in de artikelen 50a tot en met 54;
e. de termijn waarbinnen de verdachte, voor zover hij niet in vrijheid is gesteld, krachtens dit wetboek voor de rechter-commissaris wordt geleid;
f. de mogelijkheden om krachtens dit wetboek om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis te verzoeken;
g. het recht om een persoon in kennis te doen stellen van zijn vrijheidsbeneming als bedoeld in het zevende lid;
h. het recht om de consulaire post in kennis te doen stellen van zijn vrijheidsbeneming als bedoeld in het achtste lid.
i. de bij landsbesluit aangewezen rechten.
- Aan de aangehouden verdachte wordt een formulier met daarin verwoord de rechten, bedoeld in het derde lid, uitgereikt. Het model van het formulier kan worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen. Het formulier is steeds beschikbaar in tenminste de navolgende talen: Nederlands, Papiaments, Engels en Spaans.
- Na de mededeling van zijn rechten tekent de verdachte het formulier voor gezien. Weigert hij te tekenen, dan wordt daarvan in het proces-verbaal melding gemaakt. Een afschrift van het formulier wordt bij de processtukken gevoegd.
- De mededeling geschiedt in een taal die de verdachte verstaat. Bij gegronde twijfel of een verdachte de mededeling goed heeft begrepen, neemt het onderzoek geen aanvang, voordat de bijstand van een tolk is ingeroepen.
- Op verzoek van de aangehouden verdachte geeft de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, onverwijld kennis van diens vrijheidsbeneming aan ten minste één door de verdachte aangeduide persoon.
- Op verzoek van de aangehouden verdachte die niet de Nederlandse nationaliteit heeft, geeft de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beslist om de verdachte op te houden voor onderzoek, onverwijld kennis van diens vrijheidsbeneming aan de consulaire post van de staat waarvan de verdachte de nationaliteit heeft.
- De hulpofficier van justitie kan de in het zevende lid bedoelde kennisgeving uitstellen voor zover en voor zolang als dit wordt gerechtvaardigd in het belang van het onderzoek.
- De in het negende lid bedoelde beslissing en de gronden waarop deze berust, worden in het proces-verbaal vermeld.
Artikel 82a
- Onverminderd het bepaalde in artikel 82 wordt de verdachte van zijn recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 48, mededeling gedaan:
a. voor de inverzekeringstelling en voor de vordering tot inbewaringstelling door de hulpofficier van justitie of de officier van justitie,
b. bij het eerste verhoor in geval van enig onderzoek verricht door de rechter-commissaris op grond van de artikelen 221 tot en met 223, door deze of door degene die in opdracht van de rechter-commissaris met het verhoor is belast;
c. in geval van aantekening van hoger beroep of van beroep in cassatie, door de griffier.
- Van het recht, bedoeld in het eerste lid, wordt bovendien schriftelijk mededeling gedaan bij de betekening van:
a. de dagvaarding ter terechtzitting,
b. een door het openbaar ministerie ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie.
TITEL VII
Inverzekeringstelling
Artikel 83
- De officier van justitie of de hulpofficier, voor wie de verdachte wordt geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden kan in het belang van het onderzoek bevelen dat hij tijdens het onderzoek ter beschikking van de justitie zal blijven en daarvoor op een in het bevel aan te duiden plaats in verzekering zal worden gesteld. Onder het belang van het onderzoek wordt mede verstaan het belang van het aan de verdachte in persoon uitreiken van mededelingen over de strafzaak.
- De verdachte wordt door de officier van justitie of de hulpofficier, voorafgaand aan het bevel, gehoord.
- Van het horen wordt in het proces-verbaal melding gemaakt.
- De hulpofficier geeft van zijn bevel ten spoedigste, maar in ieder geval binnen vierentwintig uren schriftelijk of mondeling kennis aan de officier van justitie.
- Zodra het belang van het onderzoek dit toelaat, gelast de officier van justitie de invrijheidstelling van de verdachte. Binnen de eerste vierentwintig uren is daartoe ook bevoegd de hulpofficier, tenzij de officier van justitie te kennen heeft gegeven de bevoegdheid zelf uit te willen oefenen. Indien het onderzoeksbelang nog slechts bestaat uit het uitreiken van een mededeling over de strafzaak, wordt deze mededeling onverwijld uitgereikt en de verdachte daarna in vrijheid gesteld.
- Gelast de hulpofficier de invrijheidstelling niet, dan doet hij de verdachte voor de officier van justitie geleiden, voor zover deze niet anders beslist.
Artikel 84
De officier van justitie doet de aangehouden verdachte, wiens bewaring hij noodzakelijk oordeelt, onverwijld geleiden voor de rechter-commissaris.
Artikel 85
Indien de verdachte noch overeenkomstig artikel 83 in verzekering wordt gesteld, noch overeenkomstig artikel 84 voor de rechter-commissaris wordt geleid, wordt hij in vrijheid gesteld, tenzij hij overeenkomstig artikel 80, vierde lid, wordt opgehouden voor onderzoek.
Artikel 86
Het bevel tot inverzekeringstelling wordt slechts verleend in geval van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Indien het onderzoek van de zaak op de terechtzitting in eerste aanleg is aangevangen, kan zodanig bevel voor hetzelfde feit niet meer worden verleend.
Artikel 87
- Het bevel tot inverzekeringstelling is gedurende ten hoogste drie dagen van kracht.
- Bij dringende noodzakelijkheid in het belang van het onderzoek kan de inverzekeringstelling door de officier van justitie eenmaal worden verlengd met ten hoogste drie dagen. Zodra het belang van het onderzoek dit toelaat, gelast de officier van justitie de invrijheidstelling van de verdachte.
- De verdachte wordt door de officier van justitie gehoord voordat hij overeenkomstig artikel 89 voor de rechter-commissaris wordt geleid.
- De termijnen gaan in op het ogenblik van de tenuitvoerlegging. Zij lopen niet gedurende de tijd dat de verdachte zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel heeft onttrokken.
Artikel 88
- Het bevel tot inverzekeringstelling of tot verlenging daarvan is gedagtekend en ondertekend.
- Het bevel bevat een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van het strafbare feit, en vermeldt zoveel mogelijk de datum en de plaats van het feit, de grond van de uitvaardiging en de bepaalde omstandigheden die tot het aannemen van die grond hebben geleid. Het vermeldt tevens het tijdstip waarop en de duur waarvoor het is verleend, alsmede de plaats waar de inverzekeringstelling wordt ondergaan.
- De verdachte wordt in het bevel met naam, voornamen en andere bekende persoonsgegevens aangeduid of, wanneer deze onbekend zijn, zo duidelijk mogelijk aangewezen.
- Een afschrift van het bevel wordt hem onverwijld uitgereikt. Indien de verdachte de Nederlandse taal, waarin het bevel is gesteld, niet of onvoldoende beheerst, wordt hem zo spoedig mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal mededeling gedaan van het strafbare feit ten aanzien waarvan de verdenking is gerezen, de grond voor uitvaardiging en de geldigheidsduur van het bevel. Aan de reclasseringsinstelling wordt eveneens een afschrift verstrekt.
Artikel 89
- De verdachte wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk tijdens de eerste termijn van zijn inverzekeringstelling, voor de rechter-commissaris geleid, teneinde te worden gehoord. De officier van justitie en de raadsman zijn bevoegd daarbij aanwezig te zijn en worden in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken.
- Indien de rechter-commissaris voortzetting van de inverzekeringstelling onrechtmatig oordeelt, gelast hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte. Blijft zodanig bevel achterwege, dan behoudt het door de officier van justitie of de hulpofficier verleende bevel zijn volledige rechtskracht.
- Indien de voorgeleiding overeenkomstig het eerste lid niet heeft plaatsgevonden, wordt de verdachte terstond in vrijheid gesteld.
- Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het tweede lid, staat voor de officier van justitie binnen drie dagen daarna hoger beroep open bij het Hof. De verdachte wordt, tenzij het Hof reeds aanstonds tot afwijzing van het hoger beroep besluit, gehoord, althans behoorlijk opgeroepen. Het Hof kan diens medebrenging gelasten. De procureur-generaal en de raadsman worden in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken. Het Hof beslist zo spoedig mogelijk. De beschikking is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de verdachte.
Artikel 90
- De in verzekering gestelde verdachte wordt slechts aan beperkingen onderworpen in het geval dat door het achterwege blijven van die concrete beperking het belang van het onderzoek of het belang van de orde op het politiebureau op onaanvaardbare wijze zou worden geschaad.
- Onverminderd het bepaalde in artikel 70, kunnen tegen de in het eerste lid bedoelde verdachte maatregelen in het belang van het onderzoek worden bevolen. Als zodanige maatregelen kunnen, naast de in artikel 81, eerste lid, onderdeel a. tot en met h., genoemde maatregelen, onder meer worden aangemerkt:
a. beperkingen met betrekking tot het ontvangen van bezoek, telefoonverkeer, briefwisseling en de uitreiking van kranten, lectuur of andere gegevensdragers, dan wel andere maatregelen betrekking hebbend op het verblijf in het kader van de vrijheidsbeneming;
b. de overbrenging naar een ziekenhuis, of een andere instelling waar medisch toezicht is gewaarborgd, of verblijf in een daartoe ingerichte cel onder medisch toezicht.
- Met betrekking tot de behandeling van in verzekering gestelde personen en tot de eisen waaraan de voor inverzekeringstelling bestemde plaatsen moeten voldoen, kunnen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere regels worden gesteld, voor zover daarin bij een bijzondere landsverordening, houdende regels voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsontneming, niet is voorzien.
- De in artikel 81, eerste lid, onderdeel a. en b., bedoelde maatregelen in het belang van het onderzoek kunnen door de hulpofficier van justitie worden bevolen. De overige maatregelen kunnen door de officier van justitie worden bevolen.
- De in artikel 81, eerste lid, onderdeel c., d., f, g. en h., bedoelde maatregelen, alsmede de in dit artikel, tweede lid, bedoelde maatregelen kunnen indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, worden bevolen door de hulpofficier van justitie.
- De verdachte kan tegen het bevel, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a., een bezwaarschrift indienen bij de rechter-commissaris.
- Een maatregel wordt, in afwachting van de rechterlijke beslissing op het bezwaarschrift, niet ten uitvoer gelegd, tenzij de officier van justitie de onverwijlde tenuitvoerlegging in het belang van het onderzoek volstrekt noodzakelijk acht.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
Artikel 91
- Tijdens de periode van inverzekeringstelling kan de verdachte, onverminderd het bepaalde in artikel 89, de rechter-commissaris schriftelijk om zijn invrijheidstelling verzoeken. De rechter-commissaris hoort de verdachte en de officier van justitie, indien hij daartoe gronden aanwezig acht.
- Op het verzoek wordt zo spoedig mogelijk beslist. Indien de rechter-commissaris de vrijheidsontneming onrechtmatig oordeelt, gelast hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
- Tegen de beslissing van de rechter-commissaris, bedoeld in het tweede lid, staat voor de officier van justitie binnen drie dagen daarna hoger beroep open bij het Hof. De verdachte wordt, tenzij het Hof reeds aanstonds tot afwijzing van het hoger beroep besluit, gehoord, althans behoorlijk opgeroepen. Het Hof kan diens medebrenging gelasten. De procureur-generaal en de raadsman worden in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken. Het Hof beslist zo spoedig mogelijk. De beschikking is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de verdachte.
TITEL VIII
Voorlopige hechtenis
Eerste afdeling
Bewaring
Artikel 92
- De rechter-commissaris kan, op de vordering van de officier van justitie, een bevel tot bewaring van de verdachte verlenen. De griffier geeft van de vordering onverwijld mondeling of schriftelijk kennis aan de raadsman en doet hem alsmede de officier van justitie en de hulpofficier tevens mededeling omtrent de plaats waar en, zo mogelijk, het tijdstip waarop de verdachte door de rechter-commissaris zal worden gehoord.
- Indien de rechter-commissaris reeds aanstonds van oordeel is, dat voor het verlenen van zodanig bevel geen grond bestaat, wijst hij de vordering af.
- In het andere geval hoort hij, alvorens te beslissen, de verdachte omtrent de vordering van de officier van justitie en kan hij daartoe, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, diens dagvaarding gelasten. Indien het voorafgaand horen van de verdachte niet kan worden afgewacht, wordt deze bij de eerste gelegenheid na het bevel gehoord.
Artikel 93
- Het bevel tot bewaring is van kracht gedurende een door de rechter-commissaris te bepalen termijn van ten hoogste veertien dagen.
- De termijn gedurende welke het bevel van kracht is, kan door de rechter-commissaris op de vordering van de officier van justitie, telkens worden verlengd met dien verstande dat de duur van het bevel en de verlengingen daarvan tezamen een periode van veertien dagen niet te boven gaan. De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld op elke vordering tot verlenging op grond van dit artikel te worden gehoord.
- Zodra de rechter-commissaris of de officier van justitie van oordeel is, dat het bevel dient te worden opgeheven, gelast hij de invrijheidstelling van de verdachte. De rechter-commissaris kan dit doen ambtshalve of op het verzoek van de verdachte.
- Indien het onderzoek op de terechtzitting is aangevangen binnen de krachtens het eerste of tweede lid bepaalde termijn blijft het bevel voor onbepaalde tijd geldig en blijft het van kracht totdat het is opgeheven.
Artikel 94
- Bewaring wordt slechts ten uitvoer gelegd in een huis van bewaring, tenzij de rechter-commissaris anders bepaalt.
- Ten aanzien van de bewaring is artikel 90, met uitzondering van het vijfde lid tot en met het zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
- De uitvoering van de maatregelen die krachtens het tweede lid kunnen worden bevolen, vindt in het huis van bewaring plaats onder de verantwoordelijkheid van de directeur van het huis van bewaring.
- De rechter-commissaris kan in uitzonderlijke omstandigheden bepalen dat de bewaring elders in het Koninkrijk ten uitvoer wordt gelegd.
Tweede afdeling
Gevangenhouding en gevangenneming
Artikel 95
De rechter kan, op de vordering van de officier van justitie, de gevangenhouding bevelen van de verdachte die zich in bewaring bevindt, doch niet dan na hem in de gelegenheid te hebben gesteld om te worden gehoord.
Artikel 96
De rechter kan, indien dit nodig is om de uitlevering van de verdachte te verkrijgen, op de vordering van de officier van justitie de gevangenneming van de verdachte bevelen.
Artikel 97
Behoudens het geval van artikel 99a, eerste lid, kan de rechter ambtshalve of op de vordering van de officier van justitie, na de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting de gevangenneming van de verdachte bevelen. Zo mogelijk hoort de rechter deze vooraf; hij is bevoegd te dien einde zijn dagvaarding te gelasten, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging.
Artikel 98
- Het bevel tot gevangenneming of gevangenhouding is van kracht gedurende een door de rechter te bepalen termijn van ten hoogste negentig dagen.
- Indien het bevel is gegeven op de terechtzitting, dan wel, binnen de krachtens het eerste lid bepaalde termijn, het onderzoek op de terechtzitting is aangevangen, blijft het bevel voor onbepaalde tijd geldig en blijft van kracht totdat het is opgeheven.
- De termijn gedurende welke het bevel van kracht is, kan door de rechter op de vordering van de officier van justitie, voor de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting telkens worden verlengd met dien verstande dat de duur van het bevel en de verlengingen daarvan tezamen een periode van negentig dagen niet te boven gaan. De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld op elke vordering op grond van dit artikel te worden gehoord.
- In het geval de verdenking een terroristisch misdrijf betreft kan de duur van het bevel tot gevangenneming of gevangenhouding na negentig dagen gedurende ten hoogste twee jaren worden verlengd met periodes die een termijn van negentig dagen niet te boven gaan. De behandeling van een vordering tot verlenging vindt in dat geval in het openbaar plaats.
- Op bevelen tot verlenging, overeenkomstig het derde en vierde lid, zijn het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 98a
- Indien tijdens de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis de officier van justitie overgaat tot vervolging of verdere vervolging ter zake van nog een ander feit dan hetwelk in het bevel tot voorlopige hechtenis is omschreven ofwel uitsluitend voor een met het in dat bevel omschreven feit samenhangend feit en voor dit andere of samenhangende feit voorlopige hechtenis kan worden bevolen, kan hij vorderen dat de voorlopige hechtenis mede onderscheidenlijk alleen voor dat andere of samenhangende feit wordt bevolen. Deze vordering wordt zoveel mogelijk gedaan bij de vordering tot gevangenhouding of verlenging daarvan.
- Indien de in het eerste lid bedoelde vordering wordt toegewezen, wordt het andere feit geacht te zijn opgenomen in de omschrijving, bedoeld in het tweede lid van artikel 110.
- Na betekening van de dagvaarding in eerste aanleg worden geen andere feiten in de omschrijving opgenomen.
- De artikelen 109 en 110 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 99
Ten aanzien van de gevangenhouding en de gevangenneming is artikel 94 van overeenkomstige toepassing.
Tweede afdeling A
Termijnoverschrijding
Artikel 99a
- Wanneer de geldigheidsduur van het bevel tot voorlopige hechtenis is verstreken, kan het openbaar ministerie ook voor de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting ten spoedigste de gevangenhouding van de nog niet in vrijheid gestelde verdachte vorderen, indien
a. het bevel is verlopen dan wel niet tijdig is verlengd,
b. de voorwaarden voor toepassing van voorlopige hechtenis nog bestaan, en
c. het bevel tot voorlopige hechtenis was gegeven ter zake van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld.
- De rechter stelt de verdachte die op de terechtzitting aanwezig is, in de gelegenheid op de vordering te worden gehoord.
- Aan de verdachte die niet op de terechtzitting aanwezig is, wordt de vordering tot gevangenneming onverwijld in persoon betekend. De rechter beslist niet dan na de verdachte te hebben gehoord, althans behoorlijk te hebben opgeroepen. Hij kan de medebrenging van de verdachte gelasten.
- De rechter beslist zo spoedig mogelijk op de vordering. De verdachte wordt in afwachting van de beslissing op de vordering tot gevangenneming niet in vrijheid gesteld.
- Indien nog geen dagvaarding is uitgebracht, worden de bepalingen in het tweede tot en met het vierde lid toegepast door de rechter in raadkamer.
- De termijnen, bedoeld in de artikelen 108, tweede lid, en 314 zijn van overeenkomstige toepassing. Na een veroordeling in tweede aanleg geldt artikel 108, derde lid.
Derde afdeling
Gevallen waarin voorlopige hechtenis is toegestaan
Artikel 100
- Een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven in geval van verdenking van:
a. een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, of
b. een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:69, eerste lid, 2:70, 2:73, 2:74, 2:206, 2:207, 2:255, eerste lid, 2:298, 2:302, 2:334, eerste lid, 2:336, eerste lid, 2:338, 2:376 en 2:377 van het Wetboek van Strafrecht.
- Het bevel kan voorts worden gegeven indien niet blijkt dat de verdachte binnen het Koninkrijk een vaste woon- of verblijfplaats heeft en hij verdacht wordt van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld.
Vierde afdeling
Gronden voor voorlopige hechtenis
Artikel 101
- Een bevel als bedoeld in artikel 100 kan slechts worden gegeven, indien uit feiten of omstandigheden blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte ter zake van de in dat artikel vermelde misdrijven, en voorts:
a. indien uit bepaalde gedragingen van de verdachte of uit bepaalde, hem persoonlijk betreffende omstandigheden blijkt van ernstig gevaar voor vlucht, of;
b. indien uit bepaalde omstandigheden blijkt van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, die de onverwijlde vrijheidsontneming vordert.
- Een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid kan voor de toepassing van het eerste lid slechts in aanmerking worden genomen:
a. indien er sprake is van verdenking van een feit waarvoor een gevangenisstraf van acht jaren of meer kan worden opgelegd en de rechtsorde ernstig door dat feit is geschokt, of;
b. indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden, dat de verdachte een misdrijf zal begaan, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld of waardoor de veiligheid van het Land of de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht, dan wel algemeen gevaar voor goederen kan ontstaan, of;
c. indien er sprake is van verdenking van een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:255, 2:273, 2:288, 2:298, 2:299, 2:302, 2:305, 2:306, 2:334, eerste lid, 2:399 en 2:406 van het Wetboek van Strafrecht, terwijl nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert de dag waarop een vonnis, waarin de verdachte wegens een van deze misdrijven tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of een taakstraf is veroordeeld onherroepelijk is geworden en voorts er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een van die misdrijven zal begaan, of;
d. indien er sprake is van verdenking van een misdrijf uit de Vuurwapenwetgeving of van verdenking van een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:82, 2:98, 2:255, 2:273 tot en met 2:276 of 2:334 van het Wetboek van Strafrecht, begaan op een voor het publiek toegankelijke plaats, dan wel gericht tegen personen met een publieke taak en de terechtzitting van het misdrijf uiterlijk binnen de periode van de bewaring van de verdachte zal plaatsvinden;
e. indien de voorlopige hechtenis in redelijkheid noodzakelijk is voor het, anders dan door verklaringen van de verdachte, aan de dag brengen van de waarheid;
- Een bevel tot voorlopige hechtenis blijft achterwege, indien ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de verdachte in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of tot vrijheidsontneming strekkende maatregel zal worden opgelegd, dan wel dat hem bij tenuitvoerlegging van het bevel langere tijd rechtens zijn vrijheid zou worden ontnomen dan de duur van de straf of maatregel.
- Onder personen met een publieke taak als bedoeld in het tweede lid, onder d., zijn mede begrepen: personen die ten behoeve van het publiek en in het algemeen belang een hulp- of dienstverlenende taak vervullen.
- In afwijking van het eerste lid zijn ernstige bezwaren niet vereist voor een bevel tot bewaring bij verdenking van een terroristisch misdrijf. Bij verdenking van een terroristisch misdrijf kan tevens een bevel tot gevangenhouding van de verdachte worden gegeven voor een duur van ten hoogste tien dagen zonder dat ten aanzien van de verdachte ernstige bezwaren bestaan, waarbij de duur van de bevelen tot gevangenhouding zonder ernstige bezwaren tezamen een periode van dertig dagen niet te boven gaat.
Vijfde afdeling
Tenuitvoerlegging en opheffing van bevelen tot voorlopige hechtenis
Artikel 102
- De termijn gedurende welke een bevel tot voorlopige hechtenis van kracht is, loopt niet gedurende de tijd dat de verdachte zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel heeft onttrokken of hem uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Ondergaat evenwel de verdachte op het tijdstip dat het bevel tot voorlopige hechtenis wordt gegeven een vrijheidsstraf, dan wordt de tenuitvoerlegging van de straf van rechtswege geschorst zolang het bevel van kracht is. Die schorsing wordt zo veel als nodig ongedaan gemaakt indien de periode van voorlopige hechtenis niet kan worden afgetrokken van een eventueel nieuw op te leggen straf.
- Indien binnen de termijn gedurende welke een bevel tot voorlopige hechtenis van kracht is een bezwaarschrift tegen de dagvaarding is ingediend, blijft het bevel, onverminderd het bepaalde in artikel 98, tweede lid, van kracht totdat dertig dagen zijn verstreken sedert de dag waarop onherroepelijk op het bezwaarschrift is beschikt.
Artikel 103
- Het bevel tot voorlopige hechtenis kan buiten het geval van artikel 93, derde lid, door de rechter worden opgeheven. Hij kan dit ambtshalve of op het verzoek van de verdachte dan wel – voor zover het een bevel gevangenneming of gevangenhouding betreft – op de voordracht van de rechter-commissaris of op de vordering van de officier van justitie doen.
- De verdachte die voor de eerste maal opheffing verzoekt, wordt, tenzij de rechter reeds aanstonds tot inwilliging besluit, in de gelegenheid gesteld op het verzoek te worden gehoord. De officier van justitie en de raadsman worden in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken. De rechter beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van het openbaar ministerie en de verdachte.
- In afwachting van de beslissing van de rechter op een verzoek of een vordering tot het opheffen van een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding, kan de officier van justitie de invrijheidsstelling van de verdachte gelasten. Beslist de rechter afwijzend, dan wordt het bevel onverwijld verder ten uitvoer gelegd.
Zesde afdeling
Hoger beroep inzake bevelen tot voorlopige hechtenis
Artikel 104
- Uiterlijk drie dagen na de tenuitvoerlegging kan de verdachte van de beslissing, houdende bevel tot gevangenneming of gevangenhouding, bij het Hof van Justitie in hoger beroep komen.
- Binnen dezelfde termijn kan de verdachte in beroep komen van een bevel tot verlenging van de gevangenhouding.
- Tegen een afwijzende beslissing op een verzoek van de verdachte overeenkomstig artikel 93, derde lid, dan wel artikel 103, eerste lid, staat voor deze eveneens, uiterlijk drie dagen na de betekening daarvan, dan wel, indien een afwijzende beslissing op de terechtzitting is genomen, binnen drie dagen na het uitspreken daarvan, bij het Hof van Justitie hoger beroep open, doch slechts wanneer door hem niet eerder tegen een afwijzende beslissing op diens verzoek tot invrijheidstelling hoger beroep werd ingesteld.
- Ingeval de rechter-commissaris of de rechter anders dan op vordering van de officier van justitie het bevel tot voorlopige hechtenis heeft opgeheven, staat tegen deze beslissing voor de officier van justitie uiterlijk drie dagen daarna hoger beroep bij het Hof van Justitie open.
- De artikelen 38 tot en met 42 zijn van overeenkomstige toepassing. Het Hof kan de medebrenging van de verdachte gelasten. Het Hof beslist zo spoedig mogelijk.
- Het Hof is ambtshalve bevoegd de schorsing van de voorlopige hechtenis, bedoeld in artikel 111, te bevelen.
Zevende afdeling
Voorlopige hechtenis bij en na einduitspraken
Artikel 104a
- Bij de einduitspraak kan de rechter niettegenstaande een eventuele eerdere opheffing, ambtshalve de gevangenhouding of gevangenneming van de verdachte dan wel een opheffing van de schorsing bevelen bij veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar of meer dan wel een vrijheidsbenemende maatregel. De artikelen 100 hen 101 zijn alsdan niet van toepassing.
- Indien de verdachte zich bij einduitspraak in eerste aanleg reeds in voorlopige hechtenis bevindt en deze niet wordt opgeheven, wordt de voorlopige hechtenis geacht op de veroordeling in eerste aanleg te steunen los van de artikelen 100 en 101.
Artikel 105
- Bij alle einduitspraken wordt, behoudens het bepaalde in artikel 34, tweede lid, het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, indien, ter zake van het feit waarvoor dat bevel is verleend, aan de verdachte noch een vrijheidsstraf van langere duur dan de reeds door hem in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd, noch een maatregel die vrijheidsontneming meebrengt of kan meebrengen, onvoorwaardelijk is opgelegd.
- Indien de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf die van de reeds ondergane voorlopige hechtenis met minder dan vijf maanden overtreft en geen maatregel die vrijheidsontneming meebrengt of kan meebrengen onvoorwaardelijk is opgelegd, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 103, bij de einduitspraak het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf.
- Voor de toepassing van het eerste en tweede lid van dit artikel wordt onder de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd mede begrepen de tijd gedurende welke de verdachte in verzekering was gesteld en worden de bepalingen van de voorwaardelijke invrijheidstelling van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen.
- Indien de einduitspraak tot invrijheidstelling van de verdachte zou moeten leiden, kan de rechter, in afwijking van het eerste lid en alle belangen in aanmerking genomen, bepalen, dat de voorlopige hechtenis gedurende een termijn van ten hoogste vier weken van kracht blijft, onverminderd het bepaalde in het vijfde en zesde lid.
- Indien na de einduitspraak, bedoeld in het vierde lid, de officier van justitie een nieuwe dagvaarding uitbrengt en de behandeling ter terechtzitting binnen die termijn van vier weken geen aanvang heeft genomen, wordt de verdachte op het moment van het verstrijken van die termijn terstond in vrijheid gesteld. Wordt de behandeling ter terechtzitting wel aangevangen binnen deze termijn, dan duurt de voorlopige hechtenis voort overeenkomstig artikel 98, tweede lid, ook ingeval de verdachte tegen die nieuwe dagvaarding een bezwaarschrift heeft ingediend.
- Indien tegen de einduitspraak, bedoeld in het vierde lid, hoger beroep is aangetekend en de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep binnen die termijn van vier weken is aangevangen, dan duurt de voorlopige hechtenis voort overeenkomstig artikel 98, tweede lid. Indien die termijn is verstreken, voordat de behandeling in hoger beroep een aanvang heeft genomen, of indien, voordat die termijn is verstreken, het openbaar ministerie van het hoger beroep heeft afgezien, wordt de verdachte terstond in vrijheid gesteld.
- Indien op grond van het eerste of tweede lid de voorlopige hechtenis wordt opgeheven, wordt daarbij in acht genomen het moment van voorwaardelijke invrijheidstelling en zijn de bepalingen van paragraaf 3 van titel II van het eerste boek van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing.
Artikel 106
- Behoudens het bepaalde in artikel 105, tweede lid, zijn bevelen tot voorlopige hechtenis en die tot opheffing daarvan dadelijk uitvoerbaar.
- Een bevel tot voorlopige hechtenis gaat in op het ogenblik waarop de verdachte met het oog op de tenuitvoerlegging van dat bevel wordt aangehouden, dan wel op het tijdstip waarop de tenuitvoerlegging van een voorafgaand bevel tot vrijheidsbeneming, dat in dezelfde zaak is gegeven, eindigt.
Artikel 107
(geen tekst)
Artikel 108
- Na de aantekening van beroep van de einduitspraak worden de in de artikelen 97, 98, 99, 99a, eerste tot en met vierde lid, 102, 103, 104a en 105 bedoelde bevelen met overeenkomstige toepassing van die artikelen gegeven door het Hof van Justitie, behoudens de volgende afwijkingen.
- Een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding is, na de einduitspraak in eerste aanleg, voor een termijn van ten hoogste vijf maanden van kracht. De termijn van vijf maanden kan, indien er gegronde redenen zijn, waarom het onderzoek op de terechtzitting niet binnen deze termijn een aanvang kan nemen, door het Hof met ten hoogste dertig dagen worden verlengd.
- Een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding, dat door het onderzoek op de terechtzitting is gevolgd, is, evenals een tijdens of na dat onderzoek verleend bevel, geldig voor onbepaalde tijd, behoudens invrijheidstelling ingevolge de artikelen 103, 105, 107 en 108, vierde lid, totdat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, ook ingeval tegen de einduitspraak beroep in cassatie is aangetekend of de Hoge Raad de zaak overeenkomstig artikel 14 van de Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba naar het Hof van Justitie heeft verwezen.
- Buiten de gevallen voorzien in artikel 105 heft het Hof van Justitie het bevel op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf, tenzij een maatregel die vrijheidsontneming meebrengt of kan meebrengen onvoorwaardelijk is opgelegd.
- Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd mede begrepen de tijd gedurende welke de verdachte in verzekering was gesteld en worden de bepalingen van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van het Wetboek van Strafrecht in acht genomen.
Achtste afdeling
Het horen van de in voorlopige hechtenis gestelde verdachte
Artikel 109
- Tenzij de verdachte ter gelegenheid van zijn verhoor mondeling is meegedeeld dat een bevel tot voorlopige hechtenis tegen hem zal worden uitgevaardigd, wordt hij binnen vierentwintig uren na zijn opneming in de plaats waarin de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan, gehoord.
- Het horen geschiedt gedurende het voorbereidend onderzoek door de rechter-commissaris; na de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg door de rechter in eerste aanleg; na de aantekening van beroep van de einduitspraak door het Hof van Justitie dan wel een lid van dat college.
- Van het horen wordt met overeenkomstige toepassing van de artikelen 213 tot en met 218 steeds proces-verbaal opgemaakt.
Negende afdeling
Inhoud van de bevelen en hun betekening
Artikel 110
- Het bevel tot voorlopige hechtenis of tot verlenging van de geldigheidsduur daarvan is gedagtekend en ondertekend.
- Het omschrijft het strafbare feit op zodanige wijze, dat de verdachte daaruit redelijkerwijze kan begrijpen, welke verdenking ten aanzien van hem is gerezen, alsmede de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de in artikel 101 gestelde voorwaarden zijn vervuld dan wel, indien artikel 104a, eerste lid, van toepassing is, de mededeling op grond van welke veroordeling de voorlopige hechtenis is gebaseerd.
- De verdachte wordt in het bevel met naam, voornamen en andere bekende persoonsgegevens aangeduid of, wanneer deze onbekend zijn, zo duidelijk mogelijk aangewezen.
- Het bevel vermeldt voorts het tijdstip waarop en de duur waarvoor het is verleend, alsmede de plaats waarin de voorlopige hechtenis zal worden ondergaan.
- Indien de verdachte de Nederlandse taal, waarin het bevel is gesteld, niet of onvoldoende beheerst, wordt hem zo spoedig mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal mededeling gedaan van het strafbare feit ten aanzien waarvan de verdenking is gerezen, de grond voor uitvaardiging en de geldigheidsduur van het bevel. Het bevel wordt voor of bij de tenuitvoerlegging aan de verdachte betekend.
Tiende afdeling
Schorsing en opschorting van de voorlopige hechtenis
Artikel 111
- De rechter kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bevelen, dat de voorlopige hechtenis zal worden geschorst, zodra de verdachte al of niet onder zekerheidstelling zich, in de vorm door de rechter te bepalen, bereid heeft verklaard tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden.
- Onder de voorwaarden van de schorsing wordt steeds opgenomen:
a. dat de verdachte, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken, en;
b. dat de verdachte, ingeval hij wegens het feit, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken.
- Aan de schorsing kunnen de bijzondere voorwaarden, bedoeld in artikel 1:21, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, worden verbonden, al dan niet gepaard gaande met elektronisch toezicht.
- De zekerheidstelling voor de nakoming van de voorwaarden bestaat in de storting van geldswaarden door de verdachte of een derde.
- De rechter bepaalt in zijn beslissing het bedrag waarvoor, en de wijze waarop zekerheid zal zijn te stellen.
- De verdachte wordt op het eerste verzoek of de eerste vordering gehoord.
Artikel 112
De rechter kan ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte in de beslissing tot schorsing wijziging brengen. De verdachte wordt gehoord.
Artikel 113
- De rechter kan ambtshalve of op de vordering van het openbaar ministerie te allen tijde de opheffing van de schorsing bevelen.
- Alvorens daartoe over te gaan, hoort de rechter zo mogelijk de verdachte en kan hij te dien einde, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, diens dagvaarding gelasten.
Artikel 114
De bevoegdheid tot schorsing, tot opheffing van de schorsing of tot wijziging van de aan de schorsing verbonden voorwaarden komt, buiten de genoemde bevoegdheid in artikel 104, zesde lid, toe aan de rechter, die de voorlopige hechtenis heeft bevolen. Na het aanhangig maken van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg, is de rechter in eerste aanleg daartoe bevoegd. Na het aantekenen van hoger beroep is het Hof bevoegd.
Artikel 114a
- Indien de opheffing van de schorsing geschiedt wegens het niet nakomen van voorwaarden, kan bij de beslissing tot opheffing de zekerheid vervallen worden verklaard aan het Land.
- De beslissing geldt als een onherroepelijke uitspraak van de burgerlijke rechter en wordt als zodanig ten uitvoer gelegd.
- Indien de verdachte zich na de opheffing van de schorsing aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis onttrekt, wordt, indien dit nog niet is gebeurd, de zekerheid vervallen verklaard aan het Land. De zekerheid wordt eveneens, ook zonder dat de opheffing van de schorsing is bevolen, vervallen verklaard aan het Land, indien de verdachte de voorwaarde, bedoeld in artikel 111, tweede lid, onderdeel b., niet nakomt. De beslissing wordt ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie gegeven. Het tweede lid is van toepassing.
Artikel 115
- Indien de verdachte de voorwaarden niet naleeft, of indien uit bepaalde omstandigheden blijkt van het bestaan van gevaar voor vlucht, kan zijn aanhouding worden bevolen door de officier van justitie of een hulpofficier van justitie. Deze laatste geeft van zijn bevel en van de aanhouding krachtens dat bevel onverwijld kennis aan de officier van justitie.
- Indien de officier van justitie de gedane aanhouding noodzakelijk blijft achten, dient hij onverwijld zijn vordering bij de rechter in, die binnen tweemaal vierentwintig uren daarna beslist.
Artikel 116
De beslissingen tot schorsing, tot opheffing daarvan en die tot wijziging van de beslissing zijn dadelijk uitvoerbaar.
Artikel 117
- Tegen de beslissingen van de rechter-commissaris of van de rechter tot schorsing of tot wijziging van een beslissing tot schorsing, staat voor de officier van justitie uiterlijk drie dagen daarna beroep bij het Hof van Justitie open.
- De verdachte, die schorsing van de voorlopige hechtenis dan wel wijziging van een beslissing tot schorsing heeft verzocht, kan van een afwijzende beslissing op dat verzoek uiterlijk drie dagen na de betekening daarvan, dan wel, indien de beslissing op de terechtzitting is genomen, binnen drie dagen na het uitspreken daarvan, bij het Hof van Justitie in hoger beroep komen. De verdachte kan, ongeacht de aard van de beslissing, slechts eenmaal van een afwijzende beslissing omtrent zijn verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis in beroep komen.
- De artikelen 38 tot en met 42 zijn van overeenkomstige toepassing. Het Hof kan de medebrenging van de verdachte gelasten. Het Hof beslist zo spoedig mogelijk.
- Het Hof is ambtshalve bevoegd de opheffing van de voorlopige hechtenis, bedoeld in artikel 104, te bevelen.
Artikel 118
Waar in deze paragraaf wordt gesproken van schorsing, wordt daaronder mede begrepen opschorting.
TITEL IX
Inbeslagneming
Eerste afdeling
Algemene bepalingen
Artikel 119
- Vatbaar voor inbeslagneming zijn alle voorwerpen, die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht aan te tonen.
- Voorts zijn vatbaar voor inbeslagneming alle voorwerpen en vorderingen waarvan verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen.
- Van de inbeslagneming van een voorwerp wordt, ook in geval de bevoegdheid tot inbeslagneming toekomt aan de rechter-commissaris of de officier van justitie, door de opsporingsambtenaar een kennisgeving van inbeslagneming opgemaakt. Zoveel mogelijk wordt aan degene bij wie een voorwerp is inbeslaggenomen, een bewijs van ontvangst afgegeven. De opsporingsambtenaar stelt de kennisgeving zo spoedig mogelijk in handen van de hulpofficier van justitie teneinde te doen beoordelen of het beslag moet worden gehandhaafd.
- In het geval het beslag voorwerpen betreft, waarin gegevens opgeslagen of beschikbaar zijn, kan ook met betrekking tot de inhoud daarvan onderzoek worden verricht met inachtneming van artikel 171.
Artikel 119a
- In geval van verdenking van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van ten hoogste vier of meer jaren is gesteld, of een misdrijf, waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden
a. tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete;
b. tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht;
c. tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht.
- Voorwerpen, die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, of de maatregel, bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht, kan worden opgelegd, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
- In het geval, bedoeld in het tweede lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in dat lid bedoelde voorwerpen.
Artikel 119b
Voor de toepassing van de artikelen 119 en 119a geldt:
a. dat beslag op vorderingen wordt gelegd en beëindigd door een schriftelijke kennisgeving aan de schuldenaar;
b. dat beslag op rechten aan toonder of order geschiedt door beslag op het papier;
c. dat bij het leggen van beslag op aandelen en effecten op naam en bij het leggen en beëindigen van beslag op onroerende goederen de tussenkomst van de deurwaarder wordt ingeroepen en formaliteiten in acht worden genomen welke ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelden ten aanzien van de mededeling of aanzegging van inbeslagneming, dan wel de betekening van het proces-verbaal van inbeslagneming, de aantekening, inschrijving of doorhaling in registers en de betekening daarvan aan derden;
d. dat bij het leggen of beëindigen van beslag op schepen en luchtvaartuigen formaliteiten in acht worden genomen welke ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelden ten aanzien van de betekening van het proces-verbaal van inbeslagneming, en ingevolge enige regeling inzake teboekgestelde schepen onderscheidenlijk luchtvaartuigen ten aanzien van de inschrijving en doorhaling daarvan in de registers.
Artikel 119c
Op het beslag, bedoeld in artikel 119a, is titel IV van het derde boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing, behoudens dat:
a. voor het leggen van het beslag noch verlof van de rechter vereist is, noch vrees voor verduistering behoeft te bestaan;
b. een maximum bedrag waarvoor het recht tot verhaal zal worden uitgeoefend in het proces-verbaal van inbeslagneming of het beslagexploit dient te worden vermeld;
c. geen overeenkomstige toepassing toekomt aan voorschriften omtrent termijnen waarbinnen na het beslag de eis in de hoofdzaak dient te zijn ingesteld;
d. voor roerende zaken die geen registergoederen zijn en rechten aan toonder of order ook volstaan kan worden met het door een opsporingsambtenaar opmaken van een proces-verbaal van inbeslagneming en het afgeven van een bewijs van ontvangst aan degene bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen;
e. het niet in acht nemen van termijnen waarbinnen betekening van het beslag moet plaatsvinden, buiten de gevallen van artikel 119b, onderdeel c., geen nietigheid van het beslag meebrengt;
f. geen overeenkomstige toepassing toekomt aan artikel 721 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De officier van justitie geeft, indien de hoofdzaak na het beslag ter terechtzitting aanhangig wordt gemaakt, daarvan zo spoedig mogelijk aan de derde schriftelijk kennis;
g. geen overeenkomstige toepassing toekomt aan artikel 722 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
h. op in beslag genomen roerende zaken die in bewaring worden genomen de artikelen 141 tot en met 143 van toepassing zijn;
i. de beëindiging van het beslag met inachtneming van de bepalingen van dit wetboek geschiedt.
Artikel 119d
- Tot bewaring van het recht tot verhaal kan de officier van justitie namens het Land de bevoegdheid uitoefenen, welke in het Burgerlijk Wetboek en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn toegekend aan een schuldeiser die in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld als gevolg van een onverplicht door de schuldenaar verrichte rechtshandeling. Artikel 119c, onderdeel c. en e. is van overeenkomstige toepassing.
- Voor de toepassing van de artikelen 46 en 47, boek 3, van het Burgerlijk Wetboek geldt het in die artikelen bedoelde vermoeden van wetenschap voor rechtshandelingen die door de verdachte of veroordeelde zijn verricht binnen een jaar voor het tijdstip waarop zich een omstandigheid heeft voortgedaan, waaruit voortvloeit dat het opsporingsonderzoek tegen hem bekend was.
- De officier van justitie heeft voorts tot bewaring van het recht tot verhaal de bevoegdheid namens het Land als schuldeiser in het faillissement van de verdachte of veroordeelde op te komen. Zolang het bedrag van de boete of van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel nog niet vaststaat, wordt hij geacht voor een voorwaardelijke vordering op te komen.
- De officier van justitie behoudt de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid, ondanks faillissement, voor zover de voorwerpen waarop de onverplichte rechtshandelingen betrekking hebben, niet door de curator op grond van de faillissementswetgeving worden opgevorderd.
Tweede afdeling
Inbeslagneming door opsporingsambtenaren of bijzondere personen
Artikel 120
- Hij die de verdachte aanhoudt of staande houdt, kan voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, door deze met zich gevoerd, in beslag nemen.
- Met betrekking tot het onderzoek aan het lichaam of de kleding van de aangehouden verdachte gelden de bepalingen van artikel 78.
Artikel 121
- Opsporingsambtenaren kunnen te allen tijde voor inbeslagneming vatbare voorwerpen in beslag nemen en daartoe, in geval van ontdekking op heterdaad, zo nodig elke plaats betreden.
- De opsporingsambtenaar kan, in afwachting van de komst van de rechter of ambtenaar die bevoegd is ter inbeslagneming de plaats te doorzoeken, de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om wegmaking, onbruikbaarmaking of beschadiging van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen te voorkomen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van personen die zich ter plaatse bevinden beperken.
- De artikelen 155 tot en met 164 zijn van toepassing.
Artikel 121a
- In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de opsporingsambtenaar een persoon die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp bevelen dat hij dit ter inbeslagneming zal uitleveren, een en ander binnen de termijnen en op de wijze in het bevel te bepalen.
- Het bevel wordt schriftelijk gegeven en wordt niet gegeven aan de verdachte. Aan een schriftelijk bevel staat gelijk een mondeling bevel dat binnen drie dagen op schrift wordt gesteld.
- Op grond van hun bevoegdheid tot verschoning zijn niet verplicht aan het bevel te voldoen:
a. de personen, bedoeld bij artikel 251;
b. de personen, bedoeld bij artikel 252, voor zover de uitlevering met hun plicht tot geheimhouding in strijd zou zijn;
c. de personen, bedoeld bij artikel 252a, tenzij de rechter-commissaris oordeelt dat bij het niet voldoen aan het bevel aan een zwaarwegender maatschappelijk belang een onevenredige grote schade zou worden toegebracht.
d. de personen, bedoeld bij artikel 253, voor zover de uitlevering hen of een van hun daarin genoemde betrekkingen aan het gevaar van een strafrechtelijke vervolging zou blootstellen.
- Ten aanzien van brieven kan het bevel alleen worden gegeven, indien deze van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn of op hem betrekking hebben, of wel indien zij het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
- Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van pakketten, brieven, stukken en andere berichten, welke aan de post, de telegrafie of aan een andere instelling van vervoer zijn toevertrouwd.
Artikel 121b
- In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is de opsporingsambtenaar ter inbeslagneming tevens bevoegd een vervoermiddel, met uitzondering van het woongedeelte zonder toestemming van de bewoner, te doorzoeken en zich daartoe de toegang tot dit vervoermiddel te verschaffen.
- Indien zulks met het oog op de uitoefening van de in het eerste lid verleende bevoegdheid noodzakelijk is, kan de opsporingsambtenaar van de bestuurder van het vervoermiddel vorderen
a. dat hij het vervoermiddel tot stilstand brengt, en;
b. het vervoermiddel vervolgens naar een daartoe door hem aangewezen plaats overbrengt.
Artikel 121c
- In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de officier van justitie ter inbeslagneming elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner en een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in de artikelen 252 en 252a doorzoeken.
- Bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, komt de bevoegdheid toe aan een hulpofficier van justitie, onder verplichting om van de ondernomen handeling onverwijld kennis te geven aan de officier van justitie.
- Artikel 121, tweede lid, en 164 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 122
- In geval van ontdekking op heterdaad of van een misdrijf, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de officier van justitie bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de rechter-commissaris niet kan worden afgewacht, ter inbeslagneming de navolgende plaatsen doorzoeken en aldaar voor inbeslagneming vatbare voorwerpen in beslag nemen:
a. een woning zonder toestemming van de bewoner, en;
b. een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in de artikelen 252 en 252a.
- Voor een doorzoeking als bedoeld in het eerste lid behoeft de officier van justitie de voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. Aan een schriftelijke machtiging staat gelijk een mondelinge machtiging die binnen drie dagen op schrift wordt gesteld. De machtiging is met redenen omkleed. In dat geval is de officier van justitie bevoegd binnen te treden.
- Kan ook het optreden van de officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt de bevoegdheid toe aan een hulpofficier van justitie. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing. De machtiging van de rechter-commissaris wordt zo mogelijk door tussenkomst van de officier van justitie gevraagd.
- Indien de rechter-commissaris aan een hulpofficier van justitie machtiging heeft verleend ter inbeslagneming een woning als bedoeld in het eerste lid zonder toestemming van de bewoner te doorzoeken, is voor het binnentreden door de betrokken hulpofficier van justitie geen machtiging als bedoeld in artikel 155, eerste lid, vereist.
- Artikel 121, tweede lid, en de artikelen 155 tot en met 164 zijn van toepassing.
Artikel 122a
De officier van justitie of de hulpofficier van justitie kan ter gelegenheid van een schouw voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, voor zover deze voor de hand worden aangetroffen, in beslag nemen.
Artikel 123
(geen tekst)
Artikel 124
De opsporingsambtenaren hebben te allen tijde vrije toegang tot alle lokaliteiten en alle plaatsen, waarvan redelijkerwijze kan worden vermoed, dat zij door een goud- of zilversmid, kashouder, horlogemaker, handelaar of reparateur van vervoermiddelen of onderdelen daarvan, garagehouder, uitdrager, opkoper of tagrijn worden gebruikt. Artikel 1:219 van het Wetboek van Strafrecht, zomede de artikelen 155 tot en met 164 van dit wetboek zijn van toepassing.
Artikel 125
- Bij personen met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld bij artikel 252 worden, tenzij met hun toestemming, niet in beslag genomen brieven of andere geschriften, waartoe hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.
- Geschiedt bij zodanige personen een doorzoeking, dan vindt zij, tenzij met hun toestemming, alleen plaats, voor zover zij zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden, en strekt zij zich niet uit tot brieven of andere geschriften die niet het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
- Voor personen met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld bij artikel 252a geldt dat de geschriften, bedoeld in het eerste lid, niet in beslag genomen worden, tenzij de rechter-commissaris oordeelt dat bij het afzien van inbeslagneming aan een zwaarwegender maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht.
- De rechter-commissaris die beslist dat inbeslagneming is toegestaan, deelt de persoon met bevoegdheid tot verschoning mede dat tegen zijn beslissing beklag open staat bij het Gerecht in eerste aanleg en tevens dat niet tot kennisneming wordt overgegaan dan nadat onherroepelijk over het beklag is beslist.
- Tegen de beschikking van de rechter-commissaris kan de persoon met bevoegdheid tot verschoning binnen veertien dagen na de betekening daarvan een klaagschrift indienen bij het Gerecht in eerste aanleg. De zevende afdeling van deze titel is van toepassing. In dat geval beslist het Gerecht binnen dertig dagen na de ontvangst van het klaagschrift.
Artikel 126
- Tenzij het belang van het onderzoek dit dringend vordert, wordt tot inbeslagneming in een woning niet overgegaan dan nadat de bewoner of, indien hij afwezig is, een van zijn aanwezige huisgenoten is gehoord en vruchteloos uitgenodigd de voorwerpen vrijwillig af te geven ter inbeslagneming.
- Voor zover het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, stelt de opsporende ambtenaar de bewoner of, indien deze afwezig is, een van zijn aanwezige huisgenoten in de gelegenheid, zich omtrent de ter plaatse aangetroffen en voor inbeslagneming vatbare voorwerpen te verklaren. Hetzelfde geldt ten aanzien van de verdachte, indien deze tegenwoordig is.
- De verdachte is bevoegd zich tijdens een doorzoeking door zijn raadsman te doen bijstaan, zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.
Artikel 127
- In geval van ontdekking op heterdaad of van een misdrijf, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan de officier van justitie de uitlevering tegen ontvangstbewijs bevelen van de pakketten, brieven, stukken en andere berichten, die aan de post, de telegrafie of aan een andere instelling van vervoer zijn toevertrouwd; een en ander voor zover zij klaarblijkelijk van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn of op hem betrekking hebben, of wel indien zij klaarblijkelijk het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
- Ieder die ten behoeve van dat vervoer zodanige zaken onder zich heeft of krijgt, geeft dienaangaande aan de officier van justitie of aan de hulpofficier op diens vordering de door deze gewenste inlichtingen. De artikelen 251 tot en met 253 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 128
- De officier van justitie geeft inbeslaggenomen poststukken, zoals pakketten, brieven, en andere stukken en berichten, die aan de post, de telegrafie of aan een andere instelling van vervoer waren toevertrouwd en waarvan de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd, onverwijld aan de vervoerder ter verzending terug.
- Tot kennisneming van de inhoud van de overige poststukken, voor zover deze gesloten zijn, gaat de officier van justitie niet over dan na daartoe door de rechter-commissaris te zijn gemachtigd. Wordt de machtiging niet verleend, dan geeft de officier van justitie de inbeslaggehouden poststukken onverwijld aan de vervoerder ter verzending terug.
Artikel 129
- Blijken de poststukken na opening van belang voor het onderzoek, dan voegt de officier van justitie deze bij de processtukken of de stukken van overtuiging. In het tegenovergestelde geval worden zij, na door de officier van justitie te zijn gesloten, door deze onverwijld naar hun bestemming verzonden.
- Voor zover het belang van het onderzoek dit niet verbiedt, worden zij vooraf door de hulpofficier van justitie gewaarmerkt.
- De inhoud van de door de officier van justitie geopende poststukken, voor zover deze niet bij de processtukken of de stukken van overtuiging zijn gevoegd, wordt door hem geheim gehouden. Gelijke geheimhouding wordt door hem en door de hulpofficier van justitie in acht genomen ter zake van de inlichtingen, in artikel 127, tweede lid, vermeld, voor zover daarvan niet uit de processtukken blijkt.
- Van de inbeslagneming, de teruggave, de opening en de verzending wordt door de officier van justitie proces-verbaal opgemaakt, dat bij de processtukken wordt gevoegd.
Artikel 129a
- De hulpofficier van justitie of de opsporingsambtenaar stelt inbeslaggenomen gesloten brieven onverwijld ter beschikking van de officier van justitie.
- De officier van justitie geeft de gesloten brieven, waarvan inbeslagneming niet wordt gehandhaafd, onverwijld terug aan degene bij wie zij inbeslaggenomen zijn.
- De artikelen 128, tweede lid, en 129 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de brieven die niet bij de processtukken of de stukken van overtuiging worden gevoegd, worden teruggegeven aan degene bij wie zij inbeslaggenomen zijn.
Tweede afdeling A
De inbeslagneming op grond van artikel 119a
Artikel 129b
- Beslag op grond van artikel 119a kan slechts worden gelegd of gehandhaafd krachtens schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris.
- De machtiging wordt door de officier van justitie zo spoedig mogelijk aan de verdachte of de veroordeelde, en zo het beslag onder een derde is gelegd, ook aan deze betekend.
- Beslag op grond van artikel 119a kan in geval van ontdekking op heterdaad op vordering van de officier van justitie ook worden gelegd krachtens mondelinge machtiging van de rechter-commissaris. Door de opsporingsambtenaar wordt een proces-verbaal van de inbeslagneming opgemaakt. Aan de verdachte of veroordeelde wordt een bewijs van ontvangst afgegeven. Zo het beslag onder een derde is gelegd wordt ook aan deze een bewijs van ontvangst afgegeven. De rechter-commissaris stelt de mondeling gegeven machtiging achteraf, binnen drie dagen, op schrift. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
- Het in het derde lid bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van voorwerpen als bedoeld in artikel 119b.
Derde afdeling
Inbeslagneming door de rechter-commissaris
Artikel 130
- De rechter-commissaris is tot inbeslagneming van alle daarvoor vatbare voorwerpen bevoegd. Buiten het geval hij uit hoofde van dan wel overeenkomstig de artikelen 221 tot en met 223 onderzoekshandelingen verricht, vindt inbeslagneming door de rechter-commissaris slechts plaats op vordering van de officier van justitie.
- Artikel 125, eerste lid, is van toepassing.
Artikel 131
- De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie en indien hij uit hoofde van de artikelen 221 tot en met 223 onderzoekshandelingen verricht tevens ambtshalve, bevelen dat hij, die redelijkerwijze moet worden vermoed houder te zijn van enig bepaald voor inbeslagneming vatbaar voorwerp, dit ter inbeslagneming aan hem zal uitleveren of op de griffie van het Gerecht in eerste aanleg zal overbrengen, een en ander binnen de termijn en op de wijze bij het bevel te bepalen.
- Artikel 121a, tweede tot en met vierde lid, is van toepassing.
Artikel 132
(geen tekst)
Artikel 133
(geen tekst)
Artikel 134
- De rechter-commissaris kan op het verzoek van de belanghebbende bevelen dat deze door de griffier kosteloos een gewaarmerkt afschrift van de uitgeleverde of overgebrachte brieven of geschriften zal worden gegeven.
- Betreft het een authentiek stuk onder bewaring van een openbare bewaarder, dan kan het afschrift in de plaats van het oorspronkelijke stuk strekken, zolang dit niet is terug ontvangen.
Artikel 135
Indien het uit te leveren of over te brengen stuk een gedeelte uitmaakt van een register, waarvan het niet kan worden afgescheiden, kan de rechter-commissaris bevelen dat het register, voor de tijd bij het bevel te bepalen, ter inzage zal worden overgebracht of aan hem zal worden uitgeleverd teneinde afschriften van het geheel of een gedeelte daarvan te doen vervaardigen.
Artikel 136
(geen tekst)
Artikel 137
- De rechter-commissaris is, op vordering van de officier van justitie en indien hij uit hoofde van de artikelen 221 tot en met 223 onderzoekshandelingen verricht tevens ambtshalve, bevoegd ter inbeslagneming elke plaats te doorzoeken en daarbij de te onderzoeken plaatsen te betreden.
- Artikel 121, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 138
- Een doorzoeking als bedoeld in artikel 137 geschiedt door of onder leiding van de rechter-commissaris, zoveel mogelijk in tegenwoordigheid van de officier van justitie. Zij kunnen zich daarbij doen vergezellen van bepaalde door hen aangewezen ambtenaren.
- Artikel 126 is van toepassing.
Artikel 139
- De doorzoeking kan zich, indien dat voor het onderzoek strikt noodzakelijk is, uitstrekken tot de inbeslagneming van alle daarvoor vatbare voorwerpen.
- Artikel 125, eerste lid, is van toepassing.
Artikel 140
- De artikelen 127 tot en met 129 zijn van overeenkomstige toepassing op de rechter-commissaris die uit hoofde van de artikelen 221 tot en met 223 onderzoekshandelingen verricht; de bemoeienissen van de officier van justitie, bij de artikelen 128 en 129 vermeld, worden bij het optreden van de rechter-commissaris door deze zo spoedig mogelijk overgenomen en voortgezet.
- De rechter-commissaris is bevoegd te bepalen dat van de inhoud van inbeslaggenomen gesloten pakketten, brieven, stukken en andere berichten, die aan de post, de telegrafie of een andere instelling van vervoer waren toevertrouwd, zal worden kennis genomen, voor zover zij klaarblijkelijk voor de verdachte bestemd of van hem afkomstig zijn of op hem betrekking hebben, of wel indien zij klaarblijkelijk het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben. Buiten het geval hij uit hoofde van de artikelen 221 tot en met 223 onderzoekshandelingen verricht, vindt deze bepaling door de rechter-commissaris slechts plaats op vordering van de officier van justitie.
Vierde afdeling
Bewaring van inbeslaggenomen voorwerpen
Artikel 141
- Inbeslaggenomen voorwerpen worden zoveel mogelijk gesloten en verzegeld in een omslag, waarop een mededeling van de dag van de inbeslagneming en een vermelding van degene bij wie zij zijn inbeslaggenomen, met een korte opgave van de inhoud, wordt gesteld en ondertekend. Indien de voorwerpen niet geschikt zijn om in een omslag te worden gesloten, wordt daaraan een strook gehecht, waarop gelijke mededeling en vermelding met een korte aanduiding van het voorwerp wordt gesteld en ondertekend. Kan aan een of ander niet worden voldaan, dan worden de voorwerpen zoveel mogelijk gewaarmerkt.
- De inbeslaggenomen voorwerpen waarvan de bewaring noodzakelijk wordt geacht worden, zodra het belang van het onderzoek het toelaat, gesteld onder de hoede van een bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangewezen bewaarder.
- De inbeslaggenomen voorwerpen kunnen ook aan een andere door het openbaar ministerie aangewezen bewaarder in gerechtelijke bewaring worden gegeven, indien dit voor het behoud, de bestemming of de beveiliging van deze voorwerpen redelijkerwijs noodzakelijk is.
Artikel 142
- De voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.
- Indien de voorwerpen niet geschikt zijn voor opslag, of dit hoogst ongewenst wordt geacht, kan de machtiging door het openbaar ministerie worden verleend aan de bewaarder, dan wel aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft.
- Indien de voorwerpen niet geschikt zijn voor opslag gedurende langere tijd, of dit hoogst ongewenst wordt geacht, kan het Gerecht in eerste aanleg, op de vordering van het openbaar ministerie, de machtiging aan de bewaarder verlenen.
- Dit artikel blijft, voor zover teruggave van voorwerpen in de zin van artikel 144 mogelijk is, buiten toepassing behoudens in het geval dat de rechthebbende afstand heeft gedaan.
- Gelden en geldswaarden worden gestort in de consignatiekas dan wel op een daartoe bestemde rekening van het Land.
Artikel 143
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gesteld omtrent de wijze, waarop de inbeslaggenomen voorwerpen worden bewaard en ter beschikking van het onderzoek gehouden, dan wel, ingevolge artikel 142, worden vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd.
Vijfde afdeling
Teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen
Artikel 144
- Zodra het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp, doet het openbaar ministerie dit teruggeven aan degene, aan wie het door het strafbare feit is onttrokken. Is deze niet bekend, dan wordt het voorwerp teruggegeven aan degene bij wie het is inbeslaggenomen, tenzij deze het voorwerp onrechtmatig in zijn bezit heeft gekregen. In het laatste geval wordt het voorwerp teruggegeven aan degene aan wie teruggave van het voorwerp op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is. Is deze niet bekend, dan wordt met het voorwerp gehandeld overeenkomstig artikel 142.
- Een verplichting tot teruggave bestaat niet ten aanzien van voorwerpen, waarvan de rechthebbende schriftelijk heeft verklaard afstand te doen. Met betrekking tot deze voorwerpen kan, ook indien zij geschikt zijn voor opslag, een machtiging worden verleend als bedoeld in artikel 142, tweede lid; voor het overige wordt daarmee gehandeld als met verbeurdverklaarde voorwerpen.
Artikel 145
- Een last tot teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp dat in bewaring is gegeven is gericht tot de bewaarder.
- Indien deze aan de last niet kan voldoen, omdat het voorwerp op wettige wijze vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd is, gaat hij na daartoe verkregen machtiging van het Gerecht als bedoeld in artikel 142, derde lid, over tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem redelijkerwijze had moeten opbrengen.
- Indien de bewaarder, buiten de gevallen in het tweede lid bedoeld, niet in staat is aan de last tot teruggave te voldoen, dan wel het geven van zodanige last niet mogelijk bleek, houdt hij het voorwerp ter beschikking van de rechthebbende totdat sedert de last tot teruggave zes maanden, onderscheidenlijk sedert de inbeslagneming drie jaren, zijn verstreken. Is teruggave alsdan nog niet mogelijk gebleken dan wordt met het voorwerp gehandeld als met verbeurdverklaarde voorwerpen.
- De bewaarder geeft het voorwerp niet terug zolang er een beslag op rust, door een derde onder hem gelegd ingevolge het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 145a
Het openbaar ministerie kan op verzoek van de beslagene of van een andere belanghebbende een voorwerp dat op grond van artikel 119a in beslag is genomen, onder zekerheidsstelling doen teruggeven. De zekerheid bestaat in de storting van geldswaarden door de beslagene of een derde, voor een bedrag en op een wijze als door het openbaar ministerie wordt aanvaard.
Zesde afdeling
(geen tekst)
Zevende afdeling
Beklag
Artikel 150
- De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van inbeslaggenomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over de teruggave aan een bepaald persoon, over de vordering van gegevens, over het bevel toegang te verschaffen tot een geautomatiseerd werk of delen daarvan, tot een gegevensdrager of tot versleutelde gegevens dan wel kennis omtrent de beveiliging daarvan ter beschikking te stellen, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, bedoeld in de artikelen 127, 128 en 140, over de ontoegankelijkmaking van gegevens aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in artikel 172, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing. De belanghebbenden kunnen zich voorts schriftelijk beklagen over een bevel tot het ontoegankelijk maken van gegevens als bedoeld in artikel 172a. Over het beklag, bedoeld in de vorige volzin, beslist het Gerecht zo spoedig mogelijk.
- De belanghebbenden kunnen schriftelijk verzoeken om vernietiging van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt.
- Het klaagschrift of het verzoek wordt zo spoedig mogelijk ingediend ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg. Het klaagschrift of het verzoek is niet ontvankelijk, indien het is ingediend op het tijdstip waarop drie maanden zijn verstreken sedert de zaak tot een einde is gekomen.
- Indien een vervolging niet of nog niet is ingesteld wordt het klaagschrift of het verzoek zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie jaren na de inbeslagneming, kennisneming, of ontoegankelijkmaking of het bevel, bedoeld in de artikelen 169 en 172a, ingediend. Het Gerecht is bevoegd tot afdoening tenzij de behandeling ter terechtzitting mocht zijn aangevangen voordat met de behandeling van het klaagschrift of het verzoek een aanvang kon worden gemaakt. In dat geval is de zittingsrechter bevoegd.
- Acht het Gerecht het beklag of het verzoek gegrond, dan geeft het de daarmee overeenkomende last. Is het een beklag tegen een bevel als bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, dan kan het Gerecht het bevel geheel of gedeeltelijk opheffen.
Artikel 150a
- De belanghebbenden, anderen dan de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over de oplegging van voorwaarden als bedoeld in artikel 1:149, tweede lid, onderdeel b., c. of d., van het Wetboek van Strafrecht en over een schikking als bedoeld in artikel 500 op grond dat deze betrekking hebben op hun toekomende voorwerpen en de officier van justitie die de voorwaarden heeft opgelegd, onderscheidenlijk de schikking is aangegaan, niet bereid is gebleken die voorwerpen terug te geven of de waarde die zij bij verkoop redelijkerwijs hadden moeten opbrengen, te vergoeden.
- Het klaagschrift wordt, niet later dan drie maanden nadat de verdachte, gewezen verdachte of veroordeelde aan de gestelde voorwaarden of aan de termen van de schikking heeft voldaan, dan wel de klager daarmee bekend is geworden, ingediend ter griffie van het Gerecht.
- Acht het Gerecht het beklag gegrond, dan verklaart het de voorwaarden, onderscheidenlijk de schikking, bedoeld in het eerste lid, vervallen.
Artikel 151
- De belanghebbenden, anderen dan de verdachte of veroordeelde, kunnen zich schriftelijk beklagen over de verbeurdverklaring van hun toebehorende voorwerpen of over de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer. Geen beklag staat open, indien het bedrag, waarop de verbeurdverklaarde voorwerpen bij de uitspraak zijn geschat, is betaald of ingevorderd, dan wel vervangende vrijheidsstraf is toegepast.
- Het klaagschrift wordt, uiterlijk binnen drie maanden nadat de beslissing uitvoerbaar is geworden, ingediend ter griffie van het Gerecht in eerste aanleg, welk Gerecht dan bevoegd is op het klaagschrift te beslissen.
- Acht het Gerecht het beklag gegrond, dan herroept het de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer en geeft een last als bedoeld in artikel 397.
- Bij de herroeping van een verbeurdverklaring kan het Gerecht de voorwerpen aan het verkeer onttrokken verklaren, indien zij daarvoor vatbaar zijn.
- De artikelen 1:69, 1:70 en 1:72, tweede lid, laatste zinsnede, van het Wetboek van Strafrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 152
Zodra het openbaar ministerie bemerkt, dat een inbeslaggenomen voorwerp toebehoort aan een ander dan de beslagene, stelt het die persoon, indien zijn verblijfplaats bekend is, in kennis van de bevoegdheden die hij heeft ingevolge de artikelen 150, 150a en 151.
Artikel 152a
- Het Gerecht behandelt het klaagschrift of het verzoek gedaan op grond van enige bepaling in deze afdeling in het openbaar. De bepalingen van titel VI van het eerste boek zijn van overeenkomstige toepassing.
- Op last van het Gerecht stelt de griffier tevens andere belanghebbenden van het klaagschrift of het verzoek in kennis, hun de gelegenheid biedende hetzij zelf binnen een in de kennisgeving te vermelden termijn een klaagschrift of een verzoek in te dienen, betrekking hebbend op hetzelfde voorwerp of dezelfde gegevens, hetzij tijdens de behandeling van het klaagschrift of het verzoek te worden gehoord. In het laatste geval geldt de kennisgeving als oproeping.
- De klager, verzoeker of andere belanghebbenden kunnen zich doen bijstaan door een advocaat of door een daartoe bij bijzondere volmacht gemachtigde, welke in de gelegenheid worden gesteld de nodige opmerkingen te maken.
- Aan de betrokkenen, die voor de behandeling zijn verschenen, wordt mededeling gedaan van de dag der uitspraak.
- Hoger beroep kan door het openbaar ministerie worden ingesteld binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking, en door de klager of verzoeker binnen veertien dagen na de betekening van de uitspraak.
- Indien het klaagschrift is ingediend door een persoon met de bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in de artikelen 252 en 252a beslist het Hof binnen negentig dagen na indiening.
Artikel 153
- Op een last, ingevolge deze afdeling gegeven met betrekking tot een voorwerp, is artikel 145 van overeenkomstige toepassing.
- Aan een last tot teruggave van een voorwerp, dat verbeurd verklaard of aan het verkeer onttrokken verklaard was met verlening van een geldelijke tegemoetkoming, wordt niet voldaan zolang het bedrag niet in ‘s Lands kas is teruggestort.
Artikel 154
Met hetgeen onder het Land berust als verbeurdverklaarde of aan het verkeer onttrokken verklaarde voorwerpen, wordt, zolang de mogelijkheid van herroeping van de straf of maatregel bestaat, gehandeld naar de artikelen 141 tot en met 143.
Artikel 154a
Tot kennisneming van geschillen over de toepassing door het openbaar ministerie van zijn bevoegdheden uit hoofde van artikel 119d is de burgerlijke rechter bevoegd.
TITEL X
Binnentreden in woningen
Artikel 155
- Voor het binnentreden in een woning zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner is een bijzondere schriftelijke machtiging vereist, onverminderd het bepaalde in het vierde lid. Van het vereiste van een machtiging is vrijgesteld de rechter en de officier van justitie, die bevoegd is tot binnentreden zonder toestemming van de bewoner.
- Het model van de machtiging kan worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
- De machtiging wordt, zo mogelijk voorafgaande aan het binnentreden of anders bij eerste gelegenheid daarna, aan de bewoner getoond. De machtiging wordt de bewoner in afschrift uitgereikt of voor hem achtergelaten.
- Een machtiging als bedoeld in het eerste lid is niet vereist indien ter voorkoming of bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen of goederen terstond in de woning moet worden binnengetreden.
Artikel 156
- Tot het geven van een bijzondere schriftelijke machtiging zijn alleen de procureur-generaal, de officier van justitie en de hulpofficier van justitie bevoegd. Ingeval de hulpofficier van justitie zelf een machtiging nodig heeft, dan wordt die door de officier van justitie gegeven.
- De machtiging kan uitsluitend worden gegeven aan hen, die bij of krachtens dit wetboek bevoegd zijn verklaard zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden.
Artikel 157
- De machtiging wordt gegeven voor het binnentreden in een bepaalde in de machtiging aan te duiden woning.
- Ten behoeve van de opsporing van misdrijven, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kan een machtiging worden gegeven die betrekking heeft op een groter aantal woningen die niet bepaald in de machtiging worden aangeduid. In dat geval wordt in de machtiging nauwkeurig vermeld, in verband met welke misdrijven wordt binnengetreden, en voor welke tijdsduur de machtiging geldt.
- Ten behoeve van de aanhouding, de medebrenging of de gevangenneming van een in de machtiging aan te duiden persoon kan een machtiging worden gegeven die geldt voor iedere woning, waarin die persoon zich bevindt of redelijkerwijze verondersteld wordt zich te bevinden.
Artikel 158
- De machtiging omschrijft het doel van het binnentreden en zoveel mogelijk de grond van de verdenking.
- De machtiging is gedagtekend en ondertekend. Zij blijft van kracht tot en met de derde dag na die waarop zij is gegeven.
Artikel 159
- Tussen middernacht en zes uur ‹’s morgens kan slechts zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner worden binnengetreden, voor zover dit dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt.
- Bij afwezigheid van de bewoner kan slechts worden binnengetreden, voor zover dit dringend noodzakelijk is en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt.
Artikel 160
- De procureur-generaal of de officier van justitie dan wel de hulpofficier van justitie, die de machtiging heeft gegeven, kan degene die bevoegd is binnen te treden, vergezellen.
- Degene die bevoegd is zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich door anderen doen vergezellen, voor zover dit voor het doel van het binnentreden redelijkerwijze is vereist en, indien krachtens een machtiging wordt binnengetreden, de machtiging dit uitdrukkelijk bepaalt.
Artikel 161
Degene die bevoegd is zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden, kan zich de toegang tot of de doorgang in de woning verschaffen, voor zover het doel van het binnentreden dit redelijkerwijze vereist. Hij kan daartoe zo nodig de hulp van de sterke arm inroepen.
Artikel 162
- Onverminderd hetgeen in deze titel ten aanzien van de machtiging is bepaald, is degene die in een woning binnentreedt, verplicht zich voorafgaand tegenover de bewoner te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
- Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.
- Degene die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een geldig legitimatiebewijs. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.
- De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden en wordt schriftelijk vastgelegd in het proces-verbaal dat naar aanleiding van het binnentreden wordt opgemaakt.
Artikel 163
- Degene die zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden, maakt op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op omtrent het binnentreden.
- In het verslag vermeldt hij:
a. zijn naam en hoedanigheid;
b. de dagtekening van de machtiging en de naam en hoedanigheid van degene die de machtiging tot binnentreden heeft gegeven;
c. de wettelijke bepalingen waarop het binnentreden berust en het doel waartoe is binnengetreden;
d. de plaats van de woning en de naam van de bewoner;
e. de wijze van binnentreden en het tijdstip waarop in de woning is binnengetreden en waarop deze is verlaten;
f. hetgeen in de woning is verricht of overigens is voorgevallen, het aantal en de hoedanigheid van degenen die hem hebben vergezeld, de namen van de personen aan wie in de woning hun vrijheid is ontnomen en de voorwerpen die in de woning in beslag zijn genomen;
g. voor zover van toepassing: de redenen waarom en de wijze waarop het bepaalde in artikel 155, vierde lid, dan wel artikel 162, tweede lid, toepassing heeft gevonden.
- Het verslag wordt binnen tweemaal vierentwintig uren nadat in de woning is binnengetreden, toegezonden aan de officier van justitie.
- Een afschrift van het verslag wordt binnen diezelfde termijn aan de bewoner uitgereikt of toegezonden. Indien het niet mogelijk is dit afschrift uit te reiken of toe te zenden, houdt degene aan wie het verslag is toegezonden dan wel degene die zijn bevoegdheid zonder machtiging binnen te treden heeft uitgeoefend, het afschrift gedurende zes maanden voor de bewoner beschikbaar.
TITEL XI
Betreden van enkele bijzondere plaatsen
Artikel 164
In de gevallen waarin het binnentreden van plaatsen krachtens dit wetboek is toegelaten, geschiedt dit, buiten het geval van ontdekking op heterdaad, niet:
a. in de vergaderruimten van de Staten dan wel van een van de eilandsraden, gedurende de vergadering;
b. in de ruimten bestemd voor godsdienstoefeningen of bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, gedurende de godsdienstoefening of bezinningssamenkomst;
c. in de ruimten waarin terechtzittingen worden gehouden, gedurende de terechtzitting.
TITEL XII
Handhaving van de orde ter gelegenheid van ambtsverrichtingen
Artikel 165
- Voor de handhaving van de orde ter gelegenheid van ambtsverrichtingen draagt zorg de voorzitter van het college, of de rechter of ambtenaar, die met de leiding van die verrichtingen is belast.
- Deze is bevoegd de maatregelen te nemen die in het belang van het onderzoek of in het belang van de veiligheid van personen geboden zijn.
- Indien daarbij iemand de orde verstoort of op enigerlei wijze hinderlijk is, kan de betrokken voorzitter, rechter of ambtenaar, na hem zo nodig te hebben gewaarschuwd, bevelen dat hij zal vertrekken en, in geval van weigering, hem doen verwijderen en tot de afloop van de ambtsverrichtingen doen ophouden.
- Van een en ander wordt een proces-verbaal opgemaakt, dat bij de processtukken wordt gevoegd.
TITEL XIII
Maatregelen ter gelegenheid van een schouw of een doorzoeking
Artikel 166
- In geval van een schouw of het doorzoeken van plaatsen kan de daarmee belaste rechter of ambtenaar de nodige maatregelen tot bewaking of afsluiting nemen en bevelen dat niemand zich, zonder zijn uitdrukkelijke bewilliging, van de plaats van de schouw of van de doorzoeking zal verwijderen, zolang het onderzoek aldaar niet is afgelopen.
- Artikel 165, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
TITEL XIV
Doorzoeking ter vastlegging van gegevens en onderzoek
in een geautomatiseerd werk en onderzoek aan een voorwerp waarin gegevens opgeslagen of beschikbaar zijn
Artikel 167
Aan de rechter-commissaris, de officier van justitie, de hulpofficier van justitie en de opsporingsambtenaar komt onder dezelfde voorwaarden als bedoeld in de artikelen 121b, 121c, 122 en 137 de bevoegdheid toe tot het doorzoeken van een plaats ter vastlegging van gegevens die op deze plaats op een gegevensdrager zijn opgeslagen of vastgelegd. In het belang van het onderzoek kunnen zij deze gegevens vastleggen. De artikelen 125 en 126 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 168
- In geval van een doorzoeking kan vanaf de plaats waar de doorzoeking plaatsvindt, in een elders aanwezig geautomatiseerd werk onderzoek worden gedaan naar in dat werk opgeslagen gegevens die redelijkerwijs nodig zijn om de waarheid aan de dag te brengen. Worden dergelijke gegevens aangetroffen, dan kunnen zij worden vastgelegd.
- Het onderzoek reikt niet verder dan voor zover de personen die plegen te werken of te verblijven op de plaats waar de doorzoeking plaatsvindt, vanaf die plaats, met toestemming van de rechthebbende tot het geautomatiseerde werk, daartoe toegang hebben.
Artikel 168a
Artikel 177kb is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 169
- Voor zover het belang van het onderzoek dit bepaaldelijk vordert, kan indien toepassing is gegeven aan artikel 167, artikel 168 of artikel 177ta tot degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van beveiliging van een geautomatiseerd werk, het bevel worden gericht toegang te verschaffen tot de aanwezige geautomatiseerde werken of delen daarvan. Degene tot wie het bevel is gericht, dient desgevraagd hieraan gevolg te geven door de kennis omtrent de beveiliging ter beschikking te stellen.
- Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien in een geautomatiseerd werk versleutelde gegevens worden aangetroffen. Het bevel richt zich tot degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van deze gegevens.
- Een bevel als bedoeld in het eerste lid of tweede lid wordt schriftelijk gegeven en wordt niet gericht tot de verdachte noch tot de verschoningsgerechtigde. Aan een schriftelijk bevel staat gelijk een mondeling bevel dat binnen drie dagen op schrift wordt gesteld.
- Degene tot wie een bevel als bedoeld in het eerste lid is gericht neemt in het belang van het onderzoek geheimhouding in acht omtrent al hetgeen hem ter zake van het bevel bekend is.
Artikel 170
Naar gegevens die zijn ingevoerd door of vanwege personen met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 252 vindt, tenzij met hun toestemming, geen onderzoek plaats voor zover daartoe hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. Een onderzoek in een geautomatiseerd werk waarin zodanige gegevens zijn opgeslagen, vindt, tenzij met hun toestemming, slechts plaats, voor zover dit zonder schending van het stands-, beroeps- of ambtsgeheim kan geschieden. Ten aanzien van personen met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in artikel 252a geldt dat het onderzoek slechts kan plaatsvinden indien de rechter-commissaris oordeelt dat bij het achterwege blijven van het onderzoek aan een zwaarwegender maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht.
Artikel 171
- Tot kennisneming van de inhoud van een voorwerp waarin gegevens opgeslagen of beschikbaar zijn, wordt, indien daarmee een meer dan beperkte inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer, niet overgegaan dan na daartoe door de rechter-commissaris verstrekte machtiging. Onder een meer dan beperkte inbreuk wordt in ieder geval begrepen de kennisneming van gegevens als bedoeld in artikel 177s, tweede lid, tweede volzin.
- De machtiging van de rechter-commissaris wordt door de officier van justitie gevorderd.
- De vordering of machtiging wordt schriftelijk gedaan respectievelijk gegeven. Aan een schriftelijke vordering of machtiging staat gelijk een mondelinge vordering of machtiging, die, op straffe van nietigheid, binnen drie dagen onverwijld op schrift wordt gesteld.
- Wordt de machtiging geweigerd, dan beveelt de officier van justitie de vernietiging van de vastgelegde gegevens.
Artikel 172
- Indien bij een doorzoeking als bedoeld in de artikelen 167 en 168, dan wel bij toepassing van artikel 177ta, in een geautomatiseerd werk gegevens worden aangetroffen met betrekking tot welke of met behulp waarvan het strafbare feit is gepleegd, kan de officier van justitie dan wel, indien deze de doorzoeking verricht, de rechter-commissaris bepalen dat die gegevens ontoegankelijk worden gemaakt voor zover dit noodzakelijk is ter beëindiging van het strafbare feit of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
- Onder ontoegankelijkmaking van gegevens wordt verstaan het treffen van maatregelen om te voorkomen dat de beheerder van het in het eerste lid bedoelde geautomatiseerde werk of derden verder van die gegevens kennisnemen of gebruikmaken, alsmede ter voorkoming van de verdere verspreiding van die gegevens. Onder ontoegankelijkmaking wordt mede verstaan het verwijderen van de gegevens uit het geautomatiseerde werk, met behoud van de gegevens ten behoeve van de strafvordering.
- Zodra het belang van de strafvordering zich niet meer verzet tegen opheffing van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, bepaalt de officier van justitie dan wel, indien deze de doorzoeking heeft verricht, de rechter-commissaris, dat de gegevens weer ter beschikking van de beheerder van het geautomatiseerde werk worden gesteld.
- Bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing op vordering van de officier van justitie kan worden gelast dat de ontoegankelijk gemaakte gegevens worden vernietigd indien het gegevens betreft met betrekking tot welke of met behulp waarvan een strafbaar feit is begaan, voor zover de vernietiging noodzakelijk is ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
- Aan de beheerder van het geautomatiseerde werk waarin de gegevens zijn of waren opgeslagen, wordt een afschrift van de vordering betekend.
- Artikel 554a is van overeenkomstige toepassing
- Indien het Gerecht de vordering afwijst, gelast het dat de gegevens weer ter beschikking van de beheerder van het geautomatiseerde werk worden gesteld.
Artikel 172a
- In geval van verdenking van een strafbaar feit kan de officier van justitie, na door de rechter-commissaris verleende machtiging, aan een aanbieder van een communicatiedienst het bevel richten om terstond alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om bepaalde gegevens die worden opgeslagen of doorgegeven, ontoegankelijk te maken, voor zover dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. De officier van justitie stelt de aanbieder tot wie het bevel is gericht in de gelegenheid te worden gehoord. De aanbieder is bevoegd zich bij het horen door een advocaat te doen bijstaan.
- Het bevel, bedoeld in het eerste lid, is schriftelijk en vermeldt:
a. het strafbare feit en, indien dit voor de uitvoering van het bevel noodzakelijk is, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;
b. de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat ontoegankelijkmaking van de gegevens noodzakelijk is om het strafbare feit te beëindigen of nieuwe strafbare feiten te voorkomen;
c. welke gegevens ontoegankelijk moeten worden gemaakt.
- Artikel 172, tweede lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 173
Leidt een doorzoeking als bedoeld in de artikelen 167 en 168 tot vastlegging of ontoegankelijkmaking van gegevens, dan wordt door de opsporingsambtenaar een kennisgeving van inbeslagneming of ontoegankelijkmaking opgemaakt. Zoveel mogelijk wordt aan de verantwoordelijke voor de gegevens en de rechthebbende van een plaats waar een doorzoeking als bedoeld in de artikelen 167 en 168 heeft plaatsgevonden, schriftelijk mededeling gedaan van deze vastlegging of ontoegankelijkmaking en van de aard van de vastgelegde of ontoegankelijk gemaakte gegevens.
Artikel 174
Zodra blijkt dat de gegevens die zijn vastgelegd tijdens een doorzoeking, van geen betekenis zijn voor het onderzoek, zijn de artikelen 177kb tot en met 177kd van overeenkomstige toepassing.
TITEL XV
Opneming ter observatie
Artikel 175
Indien het noodzakelijk is, dat een onderzoek naar de geestvermogens van een verdachte tegen wie voorlopige hechtenis is bevolen, zal worden ingesteld en dit niet voldoende op een andere wijze kan plaatsvinden, beveelt de rechter-commissaris, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, dat de verdachte ter observatie zal worden overgebracht naar een in het bevel aan te duiden inrichting.
Artikel 176
- Het bevel, bedoeld in artikel 175, is met redenen omkleed en wordt niet gegeven, dan nadat het oordeel van een of meer deskundigen is ingewonnen en de verdachte en zijn raadsman in de gelegenheid zijn gesteld ter zake te worden gehoord. De rechter-commissaris nodigt de officier van justitie uit bij het horen tegenwoordig te zijn.
- Het bevel, houdende last tot overbrenging, en dat waarbij een daartoe strekkend verzoek van de verdachte is afgewezen, worden onverwijld betekend.
- De verdachte kan van die bevelen binnen drie dagen na de betekening in hoger beroep komen bij het Hof van Justitie.
- Het Hof kan, ook in geval van hoger beroep van de officier van justitie, alvorens te beslissen, door de rechter-commissaris een nader onderzoek doen instellen en zich daartoe de betrekkelijke stukken doen overleggen.
Artikel 177
- Het verblijf in de inrichting geldt als voorlopige hechtenis, mag de termijn van acht weken niet te boven gaan en eindigt, zodra de verdachte in vrijheid moet worden gesteld.
- De rechter-commissaris kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, te allen tijde bevelen, dat het verblijf in de inrichting een einde zal nemen.
- De rechter-commissaris kan hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte, het bevel, bedoeld bij artikel 175 eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen.
- Op het bevel tot verlenging, overeenkomstig het voorgaande lid, is artikel 176 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het oordeel van een of meer deskundigen achterwege kan blijven.
TITEL XVI
Strafrechtelijk financieel onderzoek
Artikel 177a
- In geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van ten hoogste vier of meer jaren is gesteld, of een misdrijf waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan worden verkregen, kan overeenkomstig de bepalingen van deze titel een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld.
- Een strafrechtelijk financieel onderzoek is gericht op de bepaling van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel met het oog op de ontneming daarvan op grond van artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht.
- Het strafrechtelijk financieel onderzoek wordt ingesteld krachtens een met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie die met de opsporing van het misdrijf is belast verleend.
- De vordering van de officier van justitie is met redenen omkleed. Bij de vordering wordt een lijst van voorwerpen overgelegd, die reeds op grond van artikel 119a, eerste lid, onderdeel b., alsmede tweede en derde lid, in beslag zijn genomen.
- De officier van justitie informeert periodiek uit eigen beweging of op diens verzoek de rechter-commissaris over de voortgang van het strafrechtelijk financieel onderzoek.
Artikel 177b
- Krachtens de ingevolge artikel 177a gegeven machtiging is een met het strafrechtelijk financieel onderzoek belaste opsporingsambtenaar op vertoon van een afschrift van de machtiging bevoegd, teneinde inzicht te verkrijgen in de vermogenspositie van degene tegen wie het onderzoek is gericht, aan een ieder te bevelen hem op de eerste vordering:
a. opgave te doen of inzage of afschrift te geven van bescheiden of gegevens niet zijnde gegevens als bedoeld in artikel 177s, tweede lid, tweede volzin;
b. op te geven of, en zo ja, welke vermogensbestanddelen hij onder zich heeft of heeft gehad, die toebehoren of hebben toebehoord aan degene tegen wie het onderzoek is gericht;
en aldus verstrekte schriftelijke bescheiden in beslag te nemen.
- Het bevel wordt schriftelijk gegeven en wordt niet gegeven aan degene tegen wie het onderzoek is gericht. Aan een schriftelijk bevel staat gelijk een mondeling bevel dat binnen drie dagen op schrift wordt gesteld.
- Artikel 121a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
- Ter gelegenheid van het eerste verhoor van degene tegen wie het onderzoek is gericht, wordt hem door de verhorende rechter of ambtenaar een afschrift van de in artikel 177a bedoelde vordering en machtiging ter hand gesteld.
- Degene tot wie een vordering als bedoeld in het eerste lid is gericht, neemt in het belang van het onderzoek geheimhouding in acht omtrent al hetgeen hem ter zake van de vordering bekend is.
Artikel 177c
- Tijdens het strafrechtelijk financieel onderzoek is de officier van justitie bevoegd zonder verdere machtiging van de rechter-commissaris te gelasten dat voorwerpen op grond van artikel 119a, eerste lid, onderdeel b., in beslag worden genomen.
- Indien de officier van justitie zulks in het belang van het strafrechtelijk financieel onderzoek noodzakelijk acht, kan hij ter inbeslagneming elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner of een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in de artikelen 252 en 252a doorzoeken.
- De rechter-commissaris beschikt tijdens het strafrechtelijk financieel onderzoek over alle bevoegdheden die hem krachtens dit wetboek toekomen, met dien verstande dat:
a. hij, met inachtneming van artikel 131, ook bevoegd is de uitlevering ter inbeslagneming te bevelen van brieven welke kunnen dienen om door degene tegen wie het onderzoek is gericht, verkregen wederrechtelijk voordeel aan te tonen;
b. hij noch gehouden is degene tegen wie het onderzoek is gericht, noch diens raadsman, tot bijwoning van enige door hem te verrichten onderzoekshandeling toe te laten.
Artikel 177d
- De officier van justitie kan bij dringende noodzakelijkheid ter inbeslagneming elke plaats, alsmede een woning zonder toestemming van de bewoner of een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in de artikelen 252 en 252a doorzoeken indien zich daar vermoedelijk bescheiden of gegevens als bedoeld in artikel 177b of voorwerpen als bedoeld in artikel 119a bevinden.
- Ten aanzien van het eerste lid is artikel 122, tweede lid, van overeenkomstige toepassing en zijn de artikelen 155 tot en met 164 van toepassing.
Artikel 177e
Ten aanzien van de artikelen 177a tot en met 177d zijn de artikelen 125 en 126 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de in artikel 125, tweede lid, bedoelde doorzoeking zich ten aanzien van brieven en geschriften mede uitstrekt tot die welke kunnen dienen om wederrechtelijk voordeel aan te tonen dat is verkregen door degene tegen wie het onderzoek is gericht.
Artikel 177f
- De rechter-commissaris waakt tegen nodeloze vertraging van het strafrechtelijk financieel onderzoek. Artikel 220a is van overeenkomstige toepassing.
- De rechter-commissaris kan, ambtshalve, of op verzoek van de onderzochte persoon, zich de stukken van het onderzoek doen overleggen en de onverwijlde of spoedige beëindiging van het onderzoek bevelen.
Artikel 177g
- Zodra de officier van justitie oordeelt dat het strafrechtelijk financieel onderzoek is voltooid, of dat tot voortzetting daarvan geen grond meer bestaat, sluit hij het onderzoek bij schriftelijke gedagtekende beschikking.
- De officier van justitie zendt zijn beschikking aan de rechter-commissaris en doet een afschrift daarvan aan degene tegen wie het is gericht, betekenen, onder mededeling van het recht tot kennisneming van de stukken van het onderzoek.
- Indien de verdachte bij de einduitspraak ter zake van het strafbare feit of het misdrijf, bedoeld in artikel 1: 77, eerste onderscheidenlijk derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet wordt veroordeeld, sluit de officier van justitie het strafrechtelijk financieel onderzoek evenzo. In dat geval is de officier van justitie bevoegd van de rechter-commissaris heropening van het strafrechtelijk financieel onderzoek te vorderen, zodra de verdachte alsnog ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld.
- Onverminderd het bepaalde in het tweede lid, de artikelen 501 tweede en derde lid, artikel 502 derde lid, en artikel 503a tweede lid, onderdeel c., kan een gesloten strafrechtelijk financieel onderzoek worden heropend krachtens een nadere machtiging van de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie verleend. Het vierde lid van artikel 177a is van toepassing.
- Een nadere machtiging wordt zo spoedig mogelijk met de vordering waarop zij rust, aan degene tegen wie het onderzoek is gericht, betekend. Het eerste tot en met vierde lid is van toepassing.
Artikel 177ga
- Behoudens de gevallen, bedoeld in artikel 177g, vierde lid, kan op vordering van de officier van justitie een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld of heropend, indien een einduitspraak op de vordering, bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, is gedaan.
- De officier van justitie sluit het onderzoek zodra de uitspraak in kracht van gewijsde gaat.
TITEL XVII
Bijzondere bevoegdheden tot opsporing
Algemene bepalingen
Artikel 177h
- Bevelen tot toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in titel XVIII en XIX alsmede een wijziging, aanvulling, verlenging of intrekking daarvan worden schriftelijk gegeven. Aan een schriftelijk bevel staat gelijk een mondeling bevel dat onverwijld op schrift wordt gesteld.
- Een schriftelijk bevel vermeldt:
a. het misdrijf en in geval van verdenking indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;
b. de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat de wettelijke voorwaarden voor uitoefening van de bevoegdheid zijn vervuld;
c. de wijze waarop aan het bevel uitvoering moet worden gegeven, en
d. de geldigheidsduur van het bevel.
- Elk bevel kan worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of ingetrokken.
- Onverminderd artikel 53b worden schriftelijke bevelen, alsmede de schriftelijke wijziging, aanvulling, verlenging en intrekking ervan, bij de processtukken gevoegd zodra het onderzoek dit toelaat.
- Zodra niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden, die ten grondslag liggen aan de gegeven bevoegdheid, bepaalt de officier van justitie dat de uitvoering van het bevel, de vordering dan wel de overeenkomst tot toepassing ervan wordt beëindigd.
- Teneinde toepassing te geven aan een bevel als bedoeld in het eerste lid kan een technisch hulpmiddel worden ingezet. Onder het inzetten van een technisch hulpmiddel wordt mede verstaan het plaatsen en verwijderen van een technisch hulpmiddel.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld omtrent de technische eisen waaraan de hulpmiddelen, bedoeld in het zesde lid, voldoen, onder meer met het oog op de onschendbaarheid van de vastgelegde waarnemingen.
Artikel 177i
- Een machtiging van de rechter-commissaris als bedoeld in titel XVIII wordt schriftelijk gegeven. Aan een schriftelijke machtiging staat gelijk een mondelinge machtiging die, op straffe van nietigheid, binnen drie dagen op schrift wordt gesteld.
- De machtiging wordt gegeven op schriftelijke vordering van de officier van justitie. Aan een schriftelijke vordering staat gelijk een mondelinge vordering die binnen drie dagen op schrift wordt gesteld.
- De vordering geeft het voorgenomen bevel kort weer en bevat een uiteenzetting omtrent de redenen welke tot de vordering aanleiding hebben gegeven.
- De machtiging betreft alle onderdelen van het bevel. Indien ter uitvoering van het bevel een woning mag worden betreden, wordt dat uitdrukkelijk in de machtiging vermeld.
- Indien voor een bevel van de officier van justitie een machtiging van de rechter-commissaris is vereist, is ook voor een wijziging, aanvulling of verlenging van dat bevel een machtiging vereist.
- Onverminderd artikel 53b worden de in het eerste, tweede en vijfde lid bedoelde documenten bij de processtukken gevoegd zodra het onderzoek dit toelaat.
Artikel 177j
Bij ministeriële beschikking kunnen personen in de openbare dienst van de andere Landen van het Koninkrijk of van een vreemde staat die voldoen aan in de bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te stellen eisen voor de toepassing van daarin aan te wijzen bevoegdheden met een opsporingsambtenaar gelijk worden gesteld.
Artikel 177k
- De officier van justitie voegt de processen-verbaal en andere voorwerpen overeenkomstig artikel 4 bij de processtukken.
- Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 252 zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen onverwijld vernietigd. Voor zover de processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 252a zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, worden deze processen-verbaal en andere voorwerpen onverwijld vernietigd, tenzij de rechter-commissaris bepaalt dat de vernietiging achterwege blijft.
- Onverminderd artikel 4a, vindt de voeging bij de processtukken plaats zodra het onderzoek dat toelaat.
- Indien geen processen-verbaal van de uitoefening van een van de bevoegdheden, bedoeld in titels XVIII en XIX, bij de processtukken zijn gevoegd, wordt van het gebruik van deze bevoegdheid in de processtukken melding gemaakt.
Artikel 177ka
- De officier van justitie doet aan de betrokkene schriftelijk mededeling van de uitoefening van de bevoegdheden, genoemd in de titels XVIII en XIX, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat. De mededeling blijft achterwege, indien uitreiking van de mededeling redelijkerwijs niet mogelijk is.
- Als betrokkenen in de zin van het eerste lid worden aangemerkt:
a. de persoon ten aanzien van wie een van de bevoegdheden van titel XVIII of XIX is uitgeoefend;
b. de gebruiker van een communicatiedienst als bedoeld in artikel 177r, eerste lid;
c. de rechthebbenden, bedoeld in de artikelen 177l, tweede lid, 177p, eerste lid, en 177q, tweede lid.
- Indien de betrokkene de verdachte is, kan mededeling achterwege blijven, indien hij op grond van de processtukken met de bevoegdheidstoepassing op de hoogte kan komen.
Artikel 177kb
- Zolang de zaak niet is geëindigd, bewaart de officier van justitie de processen-verbaal en andere voorwerpen, waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in titel XVIII en XIX, voor zover die niet bij de processtukken zijn gevoegd, en houdt deze ter beschikking van het onderzoek.
- Zodra twee maanden verstreken zijn nadat de zaak geëindigd is en de laatste mededeling, bedoeld in artikel 177ka, is gedaan, doet de officier van justitie de processen-verbaal en andere voorwerpen, bedoeld in het eerste lid, vernietigen. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.
- Met een zaak die geëindigd is, wordt bij de toepassing van het tweede lid gelijkgesteld een voorbereidend onderzoek dat naar redelijke verwachting niet tot een zaak zal leiden.
Artikel 177kc
- De officier van justitie kan schriftelijk bepalen dat gegevens die zijn verkregen door toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in titel XVIII en XIX kunnen worden gebruikt voor een ander strafrechtelijk onderzoek dan waartoe de bevoegdheid is uitgeoefend.
- Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid, behoeven de gegevens, in afwijking van artikel 177kb, tweede lid, niet te worden vernietigd, totdat het andere onderzoek is geëindigd.
- Indien toepassing is gegeven aan het eerste lid worden alle stukken, die betrekking hebben op de uitoefening van de betreffende bevoegdheid bij de processtukken van de nieuwe zaak gevoegd.
Artikel 177kd
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de processen-verbaal en andere voorwerpen, die zijn verkregen door toepassing van een bevoegdheid als bedoeld in titel XVIII en XIX worden bewaard en vernietigd en omtrent de wijze waarop de mededeling, bedoeld in artikel 177ka, wordt gedaan.
Artikel 177ke
Degene tot wie een vordering als bedoeld in de artikelen 177r, derde lid, 177s, 177t is gericht of een bevel als bedoeld in artikel 177v, neemt in belang van het onderzoek geheimhouding in acht omtrent al hetgeen hem ter zake van de vordering of het bevel bekend is.
TITEL XVIII
Bijzondere bevoegdheden
Eerste afdeling
Planmatige observatie
Artikel 177l
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar een persoon planmatig observeert in geval van:
a. verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
b. aanwijzingen van een terroristisch misdrijf.
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek, indien het een misdrijf betreft als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a., dat gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert en indien het een misdrijf betreft als bedoeld in onderdeel b. bepalen dat ter uitvoering van het bevel een besloten plaats, niet zijnde een woning, kan worden betreden zonder toestemming van de rechthebbende.
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat ter uitvoering van het bevel een technisch hulpmiddel kan worden aangewend, voor zover daarmee geen vertrouwelijke communicatie wordt opgenomen. Een technisch hulpmiddel wordt niet op een persoon bevestigd, tenzij met diens toestemming dan wel in het geval, bedoeld in artikel 177ta, derde lid, onderdeel e.
- Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste zes weken. De geldigheidsduur kan telkens voor een periode van zes weken worden verlengd.
- Het bevel tot planmatige observatie vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 177h, tevens:
a. de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de in het eerste lid bedoelde persoon;
b. bij toepassing van het tweede lid, de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in dat lid, zijn vervuld, alsmede de plaats die kan worden betreden.
Tweede afdeling
Infiltratie
Artikel 177m
- In geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en dat, gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar deelneemt of medewerking verleent aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd.
- In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar deelneemt of medewerking verleent aan een groep van personen ten aanzien waarvan aanwijzingen bestaan dat daarbinnen een terroristisch misdrijf wordt beraamd of gepleegd.
- De opsporingsambtenaar brengt bij de uitoefening van het bevel een ander niet tot strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
- Het bevel tot infiltratie vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 177h, tevens:
a. een omschrijving van de groep van personen;
b. de wijze waarop aan het bevel uitvoering moet worden gegeven, daaronder mede begrepen strafbaar gesteld handelen, voor zover bij het geven van het bevel te voorzien.
- Toepassing van het eerste en tweede lid vindt alleen plaats na voorafgaande schriftelijke toestemming van de procureur-generaal.
Derde afdeling
Pseudokoop of –dienstverlening
Artikel 177n
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar goederen of gegevens, die zijn opgeslagen of worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, door tussenkomst van een aanbieder van een communicatiedienst, afneemt van of diensten verleent aan een persoon in het geval dat:
a. die persoon verdacht wordt van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
b. er aanwijzingen zijn van een terroristisch misdrijf.
- De opsporingsambtenaar brengt bij de uitoefening van het bevel een ander niet tot strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
- Het bevel tot pseudokoop of –dienstverlening vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 177h, tevens de aard van de goederen, gegevens of diensten.
- Toepassing van het eerste lid vindt alleen plaats na voorafgaande schriftelijke toestemming van de procureur-generaal.
Vierde afdeling
Stelselmatig inwinnen van informatie
Artikel 177o
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar, zonder dat kenbaar is dat hij optreedt als opsporingsambtenaar, stelselmatig informatie inwint over een persoon in geval dat:
a. die persoon verdacht wordt van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
b. er aanwijzingen zijn van een terroristisch misdrijf.
- Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste zes weken. De geldigheidsduur kan telkens voor een periode van zes weken worden verlengd.
Vijfde afdeling
Bevoegdheden in een besloten plaats
Artikel 177p
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar zonder toestemming van de rechthebbende een besloten plaats, niet zijnde een woning, betreedt, dan wel een technisch hulpmiddel aanwendt, teneinde die plaats op te nemen, aldaar sporen veilig te stellen of aldaar een technisch hulpmiddel te plaatsen teneinde de aanwezigheid of verplaatsing van een goed vast te kunnen stellen, in geval van:
a. verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
b. aanwijzingen van een terroristisch misdrijf.
- Het bevel, bedoeld in het eerste lid, vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 177h, tevens de plaats waarop het bevel betrekking heeft.
Zesde afdeling
Opnemen en onderzoek communicatie
Artikel 177q
- De officier van justitie kan indien het onderzoek dit dringend vordert, na door de rechter-commissaris verleende machtiging, bevelen dat een opsporingsambtenaar met een technisch hulpmiddel vertrouwelijke communicatie opneemt in geval van:
a. verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en dat, gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert;
b. aanwijzingen van een terroristisch misdrijf.
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat ter uitvoering van het bevel een besloten plaats, niet zijnde een woning, wordt betreden zonder toestemming van de rechthebbende. Hij kan, na door de rechter-commissaris daartoe verleende machtiging, bepalen dat ter uitvoering van het bevel een woning zonder toestemming van de rechthebbende wordt betreden, indien het onderzoek dit dringend vordert. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a., betreft het een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. De artikelen 155 tot en met 163, met uitzondering van artikel 162, zijn van overeenkomstige toepassing.
- Het bevel vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 177h, tevens:
a. ten minste de naam van één van de personen die aan de communicatie deelnemen en, indien het bevel communicatie betreft op een besloten plaats of in een vervoermiddel, bovendien een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van die plaats of dat vervoermiddel;
b. bij toepassing van het tweede lid, de plaats die kan worden betreden.
- In een geval als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a., kan het bevel ten opzichte van een persoon, die zich op grond van artikel 252, eerste lid, kan verschonen van het geven van een getuigenis, uitsluitend worden gegeven, indien deze zelf als verdachte wordt aangemerkt.
- Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste vier weken. De geldigheidsduur kan telkens voor een termijn van ten hoogste vier weken worden verlengd.
- Van het opnemen wordt binnen drie dagen proces-verbaal opgemaakt.
Artikel 177r
- De officier van justitie kan indien het onderzoek dit dringend vordert, na door de rechter-commissaris verleende machtiging, bevelen aan een opsporingsambtenaar dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst, wordt opgenomen, in geval van:
a. verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en dat, gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert;
b. aanwijzingen van een terroristisch misdrijf.
- Het bevel vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 177h, tevens zo mogelijk het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd alsmede, voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker en een aanduiding van de aard van het technisch hulpmiddel of de technische hulpmiddelen waarmee de communicatie wordt opgenomen.
- Het bevel kan in het belang van het onderzoek ten uitvoer worden gelegd met medewerking van de aanbieder van een communicatiedienst. In dat geval gaat het bevel vergezeld van de schriftelijke vordering van de officier van justitie aan de aanbieder om medewerking te verlenen.
- In een geval als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a., kan het bevel ten opzichte van een persoon, die zich op grond van artikel 252, eerste lid, kan verschonen van het geven van een getuigenis, uitsluitend worden gegeven, indien deze zelf als verdachte wordt aangemerkt.
- Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste vier weken. De geldigheidsduur kan telkens voor een termijn van ten hoogste vier weken worden verlengd.
- Van het opnemen wordt binnen drie dagen proces-verbaal opgemaakt.
Artikel 177ra
- Indien bij de afgifte van een bevel als bedoeld in artikel 177r, derde lid, bekend is dat de gebruiker van het nummer, bedoeld in artikel 177r, tweede lid, zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het voornemen tot het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven voordat het bevel ten uitvoer wordt gelegd.
- Indien na aanvang van het opnemen van de telecommunicatie op grond van het bevel bekend wordt dat de gebruiker zich op het grondgebied van een andere staat bevindt, wordt, voor zover een verdrag dit voorschrijft en met toepassing van dat verdrag, die andere staat van het opnemen van telecommunicatie in kennis gesteld en de instemming van die staat verworven.
- De officier van justitie kan een bevel als bedoeld in artikel 177r, derde lid, eveneens geven, indien het bestaan van het bevel noodzakelijk is om een andere staat te kunnen verzoeken telecommunicatie met een technisch hulpmiddel op te nemen of telecommunicatie af te tappen en rechtstreeks naar het Land door te geleiden ter fine van opname met een technisch hulpmiddel in het Land.
Zevende afdeling
Vorderen van gegevens
Artikel 177s
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek van degene die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, vorderen bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens van een persoon te verstrekken. De vordering kan betrekking hebben op gegevens die ten tijde van de vordering zijn verwerkt, dan wel na het tijdstip van de vordering worden verwerkt, in geval van:
a. verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
b. aanwijzingen van een terroristisch misdrijf.
- Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan noch tot de verdachte noch tot de persoon, bedoeld in de artikelen 251, 252, 252a of 253 worden gericht. De vordering kan geen betrekking hebben op persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, politieke gezindheid, gezondheid, seksuele leven of lidmaatschap van een vakvereniging.
- Een vordering als bedoeld in het eerste lid is schriftelijk en vermeldt:
a. indien bekend, de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de persoon of de personen over wie gegevens worden gevorderd;
b. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gegevens die worden gevorderd en de termijn waarbinnen, alsmede de wijze waarop deze dienen te worden verstrekt;
c. de grondslag van de vordering.
- Indien de vordering van gegevens betrekking heeft op gegevens die na het tijdstip van de vordering worden verwerkt, wordt de vordering gedaan voor een periode van ten hoogste vier weken en kan telkens met maximaal vier weken worden verlengd. De officier van justitie vermeldt deze periode in de vordering.
- Bij dringende noodzaak kan de vordering mondeling worden gegeven. De officier van justitie stelt de vordering in dat geval achteraf op schrift en verstrekt deze onverwijld nadat de vordering is gedaan aan degene tot wie de vordering is gericht.
- De officier van justitie doet van de verstrekking van gegevens proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. de gegevens, bedoeld in het derde lid;
b. de verstrekte gegevens;
c. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;
d. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;
e. de reden waarom de gegevens in het belang van het onderzoek worden gevorderd.
- In geval van verdenking van een ander strafbaar feit dan bedoeld in het eerste lid, onderdeel a., kan de officier van justitie in het belang van het onderzoek een vordering als bedoeld in dat lid slechts doen na door de rechter-commissaris verleende machtiging. Het tweede tot en met zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de gegevens worden gevorderd en verstrekt.
Artikel 177t
- De officier van justitie kan, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot gegevens als bedoeld in artikel 177s, tweede lid, tweede volzin, deze gegevens vorderen, in geval van:
a. verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en dat, gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert;
b. aanwijzingen van een terroristisch misdrijf.
- Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan noch tot de verdachte noch tot de persoon, bedoeld in de artikelen 251, 252, 252a of 253 worden gericht.
- Een vordering als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden gedaan na voorafgaande machtiging, te verlenen door de rechter-commissaris.
- Artikel 177s, derde, vijfde, zesde en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Achtste afdeling
Heimelijk onderzoek in een geautomatiseerd werk
Artikel 177ta
- De officier van justitie kan indien het onderzoek dit dringend vordert, na door de rechter-commissaris verleende machtiging, bevelen, dat een opsporingsambtenaar binnendringt in een geautomatiseerd werk dat bij de verdachte in gebruik is en, al dan niet met een technisch hulpmiddel, onderzoek doet in geval van:
a. verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en dat, gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert;
b. aanwijzingen van een terroristisch misdrijf.
- Het onderzoek in het geautomatiseerde werk vindt plaats met het oog op:
a. het vaststellen van bepaalde kenmerken van het geautomatiseerde werk, de aanwezigheid van gegevens of het bepalen van de identiteit of locatie van het geautomatiseerde werk of de gebruiker daarvan;
b. het vastleggen van gegevens die in het geautomatiseerde werk zijn verwerkt, of die eerst na het tijdstip van afgifte van het bevel worden verwerkt, voor zover redelijkerwijs nodig om de waarheid aan de dag te brengen;
c. de ontoegankelijkmaking van gegevens;
d. de uitvoering van een bevel als bedoeld in de artikelen 177q en 177r;
e. de uitvoering van een bevel als bedoeld in artikel 177l.
- Het bevel vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 177h, tevens:
a. zo mogelijk een nummer of een andere aanduiding waarmee het geautomatiseerde werk kan worden geïdentificeerd en, indien van toepassing, dat de gegevens niet in het Land zijn opgeslagen;
b. een aanduiding van de aard en functionaliteit van het technische hulpmiddel, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gebruikt voor de uitvoering van het bevel;
c. het onderdeel of de onderdelen, genoemd in het tweede lid, met het oog waarop het bevel wordt gegeven;
d. ten aanzien van welk deel van het geautomatiseerde werk en welke categorie van gegevens aan het bevel uitvoering wordt gegeven;
e. in het geval het een bevel, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e., betreft, een melding van het voornemen om een technisch hulpmiddel op een persoon te bevestigen.
- Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste vier weken. Het kan telkens voor een periode van ten hoogste vier weken worden verlengd.
- De machtiging vermeldt de onderdelen van het bevel en de periode waarvoor de machtiging van kracht is.
- De artikelen 168, eerste lid, 170, 171, 172a en 173, eerste volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.
- Toepassing van het eerste lid vindt alleen plaats na voorafgaande schriftelijke toestemming van de procureur-generaal.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld omtrent onder meer:
a. de opslag, verstrekking, plaatsing en verwijdering van het technische hulpmiddel, bedoeld in het eerste lid;
b. de technische eisen waaraan het technische hulpmiddel moet voldoen, onder meer met het oog op de onschendbaarheid van de vastgelegde gegevens en met het oog op het voorkomen van misbruik door derden;
c. de vastlegging van gegevens over de uitvoering van het bevel en de werking van het technische hulpmiddel.
d. de toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, in de gevallen waarin niet bekend is waar de gegevens zijn opgeslagen.
Negende afdeling
Steunbevoegdheden
Artikel 177u
- Teneinde toepassing te kunnen geven aan artikel 177r of artikel 177s kan de officier van justitie bevelen dat met behulp van bij ministeriële regeling met algemene werking omschreven apparatuur het nummer, waarmee een gebruiker van een communicatiedienst kan worden geïdentificeerd, wordt verkregen.
- Het bevel wordt gegeven aan een ambtenaar aan te wijzen bij landsbesluit.
- Het bevel wordt gegeven voor een periode van ten hoogste één week en vermeldt:
a. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 177r of artikel 177s, en;
b. de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gebruiker van een communicatiedienst van wie het nummer moet worden verkregen.
- De officier van justitie doet te zijnen overstaan de processen-verbaal of andere voorwerpen, waaraan een gegeven kan worden ontleend dat is verkregen door toepassing van het eerste lid vernietigen indien dat gegeven niet gebruikt wordt voor de toepassing van artikel 177r of artikel 177s.
Artikel 177v
- De officier van justitie kan, indien het belang van het onderzoek dit vordert, bij of terstond na de toepassing van artikel 177r, eerste lid, artikel 177s, eerste lid, artikel 177t, eerste lid, of artikel 177ta, tweede lid, degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de in deze artikelen bedoelde gegevens, bevelen medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door de versleuteling ongedaan te maken, dan wel deze kennis ter beschikking te stellen.
- Het bevel wordt noch aan de verdachte noch aan de persoon, bedoeld in de artikelen 251, 252, 252a of 253 gegeven.
TITEL XIX
Bijstand aan opsporing door burgers
Eerste afdeling
Burgerpseudokoop of –dienstverlening en inwinning van informatie
Artikel 177w
- Een opsporingsambtenaar kan, bij bevel daartoe van de officier van justitie, in het belang van het onderzoek met een persoon, die geen opsporingsambtenaar is, overeenkomen dat deze voor de duur van het bevel bijstand verleent aan de opsporing door goederen of gegevens, die zijn opgeslagen of worden verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk, door tussenkomst van een aanbieder van een communicatiedienst, af te nemen van of diensten te verlenen aan een persoon of stelselmatig informatie in te winnen omtrent een persoon in geval dat:
a. die persoon verdacht wordt van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;
b. er aanwijzingen zijn van een terroristisch misdrijf.
- Toepassing van het eerste lid vindt alleen plaats indien de officier van justitie van oordeel is dat geen bevel als bedoeld in artikel 177n, eerste lid, en artikel 177o, eerste lid, kan worden gegeven.
- De persoon die op grond van het eerste lid bijstand verleent aan de opsporing brengt bij de uitvoering daarvan een ander niet tot strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds van tevoren was gericht.
- Het bevel vermeldt, behalve de gegevens, bedoeld in artikel 177h, tevens de aard van de goederen, gegevens of diensten.
- De overeenkomst is schriftelijk en vermeldt de rechten en plichten van de persoon die bijstand verleent aan de opsporing, de wijze waarop aan de overeenkomst uitvoering wordt gegeven, alsmede de geldigheidsduur van de overeenkomst. De overeenkomst kan schriftelijk worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of beëindigd.
- Het bevel tot uitoefening van de bevoegdheid, wordt gegeven voor een periode van ten hoogste zes weken. De geldigheidsduur kan telkens voor een periode van zes weken worden verlengd.
- Toepassing van het eerste lid vindt alleen plaats na voorafgaande schriftelijke toestemming van de procureur-generaal.
Tweede afdeling
Burgerinfiltratie
Artikel 177x
- In geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en dat, gezien zijn aard of de samenhang met andere vermoedelijk door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, met een persoon die geen opsporingsambtenaar is, overeenkomen dat deze bijstand verleent aan de opsporing door deel te nemen aan of medewerking te verlenen aan een groep van personen waarbinnen naar redelijkerwijs kan worden vermoed misdrijven worden beraamd of gepleegd.
- In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf kan de officier van justitie, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, met een persoon die geen opsporingsambtenaar is, overeenkomen dat deze bijstand verleent aan de opsporing door deel te nemen aan of medewerking te verlenen aan een groep van personen ten aanzien waarvan aanwijzingen bestaan dat daarbinnen een terroristisch misdrijf wordt beraamd of gepleegd.
- Toepassing van het eerste lid vindt alleen plaats indien de officier van justitie van oordeel is dat geen bevel als bedoeld in artikel 177m, eerste lid, kan worden gegeven.
- De persoon die op grond van het eerste lid bijstand verleent aan de opsporing brengt bij de uitvoering daarvan een ander niet tot strafbare feiten dan waarop diens opzet reeds tevoren was gericht.
- Bij de toepassing van het eerste lid legt de officier van justitie schriftelijk vast:
a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van de verdachte;
b. een omschrijving van de groep van personen;
c. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn vervuld.
- De overeenkomst tot infiltratie is schriftelijk en vermeldt:
a. de rechten en plichten van de persoon die op grond van het eerste lid bijstand verleent aan de opsporing, alsmede de wijze waarop aan de overeenkomst uitvoering wordt gegeven, en
b. de geldigheidsduur van de overeenkomst.
- De persoon die op grond van het eerste lid bijstand verleent aan de opsporing, verricht bij de uitvoering daarvan geen strafbare handelingen, tenzij vooraf schriftelijk toestemming door de officier van justitie is gegeven om dergelijke handelingen te verrichten. Bij dringende noodzaak kan de toestemming mondeling worden gegeven. De officier van justitie stelt in dat geval de toestemming onverwijld op schrift.
- De overeenkomst kan schriftelijk worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of beëindigd. De officier van justitie legt de redenen daarvan uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk vast.
- Toepassing van het eerste en tweede lid vindt alleen plaats na voorafgaande schriftelijke toestemming van de procureur-generaal.
TITEL XX
Doorlaten
Artikel 177y
- De opsporingsambtenaar is verplicht van de hem bij landsverordening verleende inbeslagnemingsbevoegdheden gebruik te maken, indien hij tijdens het opsporingsonderzoek de vindplaats weet van voorwerpen waarvan het aanwezig hebben of voorhanden hebben ingevolge landsverordening verboden is vanwege hun schadelijkheid voor de gezondheid of hun gevaar voor de veiligheid. Uitstel van inbeslagneming wordt slechts in het belang van het onderzoek toegestaan met het oogmerk om op een later tijdstip daartoe over te gaan.
- Uitstel van inbeslagneming vindt alleen plaats na voorafgaand bevel van de officier van justitie.
- Het bevel is schriftelijk en vermeldt:
a. de voorwerpen waarop het betrekking heeft;
b. de wijze waarop aan het bevel uitvoering moet worden gegeven;
c. het tijdstip waarop of de periode waarin het bevel geldt.
- De verplichting tot inbeslagneming, bedoeld in het eerste lid, geldt niet in het geval de officier van justitie op grond van een zwaarwegend opsporingsbelang anders beveelt.
- Een bevel als bedoeld in het vierde lid is schriftelijk en vermeldt:
a. de voorwerpen waarop het betrekking heeft;
b. het zwaarwegende opsporingsbelang;
c. het tijdstip waarop of de periode gedurende welke de verplichting tot inbeslagneming niet geldt.
- Toepassing van het vierde lid vindt alleen plaats na voorafgaande schriftelijke toestemming van de procureur-generaal.
TITEL XXI
Verkennend onderzoek
Artikel 177z
- Indien uit feiten of omstandigheden aanwijzingen voortvloeien dat binnen verzamelingen van personen misdrijven worden beraamd of gepleegd waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, en die, gezien hun aard of de samenhang met andere vermoedelijk binnen die verzamelingen beraamde of gepleegde misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, kan de officier van justitie bevelen dat opsporingsambtenaren daarnaar een onderzoek instellen met als doel de voorbereiding van opsporing.
- De officier van justitie kan, na voorafgaande schriftelijke machtiging, op zijn vordering te verlenen door de rechter-commissaris, in het belang van het onderzoek van degene, die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, vorderen bepaalde opgeslagen gegevens of vastgestelde gegevens van een persoon te verstrekken, teneinde de gegevens te doen bewerken.
- Een vordering als bedoeld in het tweede lid kan noch worden gericht tot de personen, bedoeld in het eerste lid, noch tot de persoon, bedoeld in de artikelen 251, 252 of 253.
- De bewerking, bedoeld in het tweede lid, kan bestaan uit het onderling vergelijken dan wel het in combinatie met elkaar verwerken van de gegevens met gegevens uit de politieregisters.
- De bewerking wordt op een zodanige wijze uitgevoerd dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van personen zo veel mogelijk wordt gewaarborgd.
- Van de verstrekking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken, waarin wordt vermeld:
a. de verstrekte gegevens;
b. de reden waarom de gegevens in het belang van het verkennende onderzoek worden gevorderd.
- De officier van justitie doet van de bewerking proces-verbaal opmaken, waarin wordt vermeld:
a. een aanduiding van de gegevens waarop de bewerking is uitgevoerd;
b. een beschrijving van de wijze waarop de bewerking is uitgevoerd;
c. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid, zijn vervuld.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de wijze waarop de gegevens die voortvloeien uit een onderzoek als bedoeld in het eerste lid worden bewaard en vernietigd.
TITEL XXII
Onderzoek van voorwerpen, vervoermiddelen en kleding bij aanwijzingen van terroristisch misdrijf
Artikel 178
- In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf is de opsporingsambtenaar, bij bevel daartoe van de officier van justitie, bevoegd in het belang van het onderzoek voorwerpen te onderzoeken en aan opneming te onderwerpen en daarvan monsters te nemen. Hij is bevoegd daartoe verpakkingen te openen.
- Indien het onderzoek, de opneming of de monsterneming niet ter plaatse kan geschieden, is de opsporingsambtenaar bevoegd de voorwerpen voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem, zoveel mogelijk, af te geven schriftelijk bewijs.
- Het bevel kan mondeling worden gegeven. Het wordt gegeven voor een periode van ten hoogste twaalf uren, voor een daarbij omschreven gebied. De geldigheidsduur kan telkens met ten hoogste twaalf uren worden verlengd.
- In bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangewezen veiligheidsrisicogebieden kan voor de uitoefening van een in dit artikel bedoelde bevoegdheid onder bij dat landsbesluit gestelde voorwaarden een bevel van de officier van justitie achterwege blijven.
Artikel 179
- In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf is de opsporingsambtenaar, bij bevel daartoe van de officier van justitie, bevoegd in het belang van het onderzoek vervoermiddelen te onderzoeken.
- De opsporingsambtenaar is bij een dergelijk bevel voorts bevoegd:
a. vervoermiddelen op hun lading te onderzoeken;
b. van de bestuurder van een vervoermiddel inzage te vorderen van de wettelijk voorgeschreven bescheiden met betrekking tot de lading;
c. van de bestuurder van een voertuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hem aangewezen plaats overbrengt.
- Artikel 178, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 180
- In geval van aanwijzingen van een terroristisch misdrijf is de opsporingsambtenaar, bij bevel daartoe van de officier van justitie, bevoegd in het belang van het onderzoek personen aan de kleding te onderzoeken.
- De opsporingsambtenaar is bij een dergelijk bevel voorts bevoegd gebruik te maken van detectieapparatuur of andere hulpmiddelen.
- Artikel 178, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van uitvoering van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 181
(geen tekst)
Artikel 182
(geen tekst)
VIERDE BOEK
Opsporingsonderzoek, onderzoek door de rechter-commissaris en daarna te nemen beslissingen
TITEL I
Het opsporingsonderzoek
Eerste afdeling
Algemene bepalingen
Artikel 183
- De procureur-generaal houdt toezicht op de opsporing van strafbare feiten en kan daartoe aan de personen, die met de opsporing van strafbare feiten zijn belast of daartoe bevoegd zijn, de nodige bevelen geven.
- De officier van justitie heeft de leiding van het gehele voorbereidend onderzoek, onverminderd het in dit wetboek bepaalde omtrent de tussenkomst van de rechter-commissaris.
- In hoger beroep kan de procureur-generaal rechtstreeks opdracht tot nader onderzoek geven.
Artikel 184
- Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast:
a. de ambtenaren van politie;
b. de ambtenaren van de Landsrecherche, zoals daarin bij wettelijke regeling is voorzien;
c. de buitengewone agenten van politie, voor zover deze daartoe zijn aangesteld.
- Tot de opsporing van strafbare feiten zijn de procureur-generaal, de advocaten-generaal en de officieren van justitie bevoegd.
- De in het tweede lid genoemde ambtenaren hebben het recht om, in de uitoefening van hun ambtsverrichtingen, opdrachten te geven aan de ambtenaren bedoeld in het eerste lid en in het volgende artikel.
Artikel 185
Met de opsporing van strafbare feiten zijn ook belast zij, aan wier waakzaamheid bij of krachtens bijzondere wettelijke regelingen de handhaving of de zorg voor de naleving daarvan of de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten is toevertrouwd, een en ander voor zover het die feiten betreft en, voor zover dat in die regeling is bepaald.
Artikel 186
- De opsporingsambtenaren, bedoeld in de artikelen 184, eerste lid, en 185, maken ten spoedigste proces-verbaal op van het door hen opgespoorde strafbare feit of van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden. Het proces-verbaal wordt door hen opgemaakt op hun ambtseed of -belofte. Voor zover zij die niet hebben afgelegd, worden zij binnen tweemaal vierentwintig uren beëdigd dan wel wordt hen binnen die termijn de belofte afgenomen voor een hulpofficier van justitie, die daarvan een verklaring op het proces-verbaal stelt.
- De processen-verbaal worden door de opsporingsambtenaren persoonlijk schriftelijk opgemaakt, gedagtekend en ondertekend. Daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.
- Verhoren door opsporingsambtenaren van verdachten van misdrijven als omschreven in artikel 100, eerste lid, worden bovendien opgenomen met behulp van audio- en zo mogelijk audiovisuele registratieapparatuur. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere voorschriften worden gegeven met betrekking tot de te stellen technische eisen aan deze apparatuur en tot het bewaren van de gegevens hiermee verkregen.
- Wanneer de opsporing door een officier van justitie persoonlijk geschiedt, doet hij van zijn bevindingen blijken bij proces-verbaal opgemaakt op zijn ambtseed of ambtsbelofte. Daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.
- Indien de procureur-generaal dan wel de advocaat-generaal zijn bevoegdheid tot opsporing uitoefent, vindt hetgeen ten aanzien van de officier van justitie is bepaald zo veel mogelijk overeenkomstig toepassing.
Artikel 187
Wanneer de officier van justitie kennis heeft gekregen van een strafbaar feit, doet hij het nodige opsporingsonderzoek instellen.
Artikel 188
- De officier van justitie kan, teneinde de plaatselijke toestand of enig voorwerp te schouwen, met de personen door hem aangewezen, elke plaats betreden, onverminderd het bepaalde in de artikelen 155 tot en met 164.
- Van het binnentreden in een woning waarvan de toegang door de bewoner wordt geweigerd wordt binnen tweemaal vierentwintig uur proces-verbaal opgemaakt.
Artikel 189
- De officier van justitie geeft, voor zover het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, tijdig schriftelijk kennis van de voorgenomen schouw aan de verdachte en diens raadsman.
- De verdachte en diens raadsman worden, voor zover het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, door de officier van justitie toegelaten de schouw geheel of gedeeltelijk bij te wonen. Zij kunnen verzoeken dat zij aanwijzingen mogen doen of inlichtingen mogen geven of dat bepaalde opmerkingen in het proces-verbaal zullen worden vermeld.
Artikel 190
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek ambtshalve of op het verzoek van de verdachte een deskundige benoemen.
- De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, komt ook toe aan de hulpofficier voor zover het eenvoudig technisch onderzoek betreft. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld over de aard van het technisch onderzoek dat kan worden opgedragen.
Artikel 190a
- De officier van justitie geeft aan de verdachte schriftelijk kennis van de aan de deskundige verleende opdracht en van tijd en plaats van het onderzoek zodra het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet. De verdachte kan verzoeken tot het doen van aanvullend onderzoek of het geven van aanwijzingen omtrent het uit te voeren onderzoek.
- Van de uitslag van het onderzoek geschiedt zo spoedig mogelijk kennisgeving aan de verdachte, tenzij het belang van het onderzoek tot uitstel van die kennisgeving noopt.
- De verdachte kan naar aanleiding van de uitslag binnen twee weken na kennisgeving daarvan om een tegenonderzoek verzoeken. Hij geeft daarbij aan om welke redenen hij het doen verrichten van een tegenonderzoek aangewezen acht. Hij geeft voorts aan welke deskundige het onderzoek, dat gelijkwaardig moet zijn aan het eerste onderzoek, zou moeten uitvoeren.
- Geen uitstel van kennisgeving van de uitslag vindt plaats van onderzoek dat is uitgevoerd op verzoek van de verdachte.
Artikel 190b
- Indien de officier van justitie een verzoek van de verdachte tot benoeming van een deskundige of tot het doen verrichten van een tegenonderzoek, aanvullend of volgens bepaalde aanwijzingen uit te voeren onderzoek weigert, geeft hij daarvan gemotiveerd kennis aan de verdachte.
- De verdachte kan na deze weigering binnen twee weken na de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, de rechter-commissaris verzoeken alsnog tot benoeming van een deskundige of uitbreiding van het onderzoek over te gaan.
- De rechter-commissaris beslist zo spoedig mogelijk op dit verzoek en geeft daarvan kennis aan de verdachte en de officier van justitie.
Artikel 190c
- Indien de officier van justitie op grond van artikel 190a, derde lid, of de rechter-commissaris op grond van artikel 190b, derde lid, een tegenonderzoek gelast, geeft hij daartoe opdracht aan een deskundige. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan de verdachte.
- De deskundige die het tegenonderzoek verricht, wordt in staat gesteld dit uit te voeren; hij verkrijgt daartoe toegang tot het onderzoeksmateriaal en de desbetreffende gegevens uit het eerste onderzoek.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de uitvoering van het onderzoek, bedoeld in het eerste lid.
Artikel 191
- Ter plaatse waar en binnen de grenzen binnen welke zij bevoegd zijn tot opsporing, worden met instemming van de procureur-generaal bij landsbesluit opsporingsambtenaren als bedoeld in artikel 184, eerste lid, en artikel 185 aangewezen als hulpofficieren van justitie.
- De hulpofficieren van justitie zijn gehouden alle inlichtingen te verstrekken en onderzoek te bewerkstelligen als door de officier van justitie wordt gevorderd.
- Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen hieromtrent afwijkende en nadere voorschriften worden gegeven, met name betreffende de te stellen kwalitatieve eisen en de voorwaarden, waaronder de hulpofficier van justitie van zijn bevoegdheid gebruik mag maken.
Artikel 192
Kan het optreden van de officier van justitie niet worden afgewacht, dan hebben ook de hulpofficieren de bevoegdheid bij artikel 188 beschreven. De hulpofficier van justitie geeft tijdig kennis van de voorgenomen schouw aan de officier van justitie. Artikel 189 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 193
De hulpofficieren van justitie doen de processen-verbaal, bij hen ingekomen of door hen opgemaakt, alsmede de opgave als benadeelde partij en de inbeslaggenomen voorwerpen onverwijld toekomen aan de officier van justitie.
Artikel 194
- De opsporingsambtenaren, die geen hulpofficier van justitie zijn, doen hun processen-verbaal, de aangiften of berichten ter zake van strafbare feiten, als ook de opgave als benadeelde partij, met de inbeslaggenomen voorwerpen, onverwijld toekomen aan de hulpofficier van justitie, onder wiens rechtstreeks bevel of toezicht zij staan.
- De officier van justitie kan in bijzondere gevallen gelasten, dat een en ander hem, in afwijking van het eerste lid, rechtstreeks zal worden toegezonden.
Artikel 195
Onverminderd het bepaalde in bijzondere wettelijke regelingen doen de personen, bedoeld in artikel 185, hun processen-verbaal, de aangiften of berichten ter zake van strafbare feiten, alsmede de opgave als benadeelde partij, met de inbeslaggenomen voorwerpen, onverwijld toekomen aan de officier van justitie.
Artikel 196
Na overeenkomstig de artikelen 192 tot en met 195 te hebben gehandeld, wachten de hulpofficieren van justitie en de overige opsporingsambtenaren de nadere bevelen van de officier van justitie af; gedoogt het belang van het onderzoek zodanig afwachten niet, dan zetten zij het onderzoek inmiddels voort en winnen zij nadere inlichtingen in, die de zaak tot meer klaarheid kunnen brengen. Van dit onderzoek en de ingewonnen inlichtingen doen zij blijken bij proces-verbaal, waarmee zij handelen overeenkomstig de artikelen 193, 194 of 195.
Artikel 197
- Het openbaar ministerie kan in het belang van het onderzoek in strafzaken de medewerking inroepen van personen en lichamen, die op het gebied van de reclassering werkzaam zijn en aan deze, ingeval zij zich daartoe bereid hebben verklaard, opdrachten geven tot het verzamelen van gegevens betreffende de persoonlijkheid, de levensomstandigheden of de reclassering van een verdachte. Het verslag betreffende de uitvoering van de opdracht wordt schriftelijk of mondeling gegeven naar gelang het openbaar ministerie dat verzoekt.
- Indien het openbaar ministerie aan personen of lichamen als bedoeld in het eerste lid verzoekt om tot het bekomen van opdrachten of het uitbrengen van verslag betreffende de uitvoering van opdrachten ter terechtzitting of bij enig ander onderzoek in een strafzaak tegenwoordig te zijn of zich te laten vertegenwoordigen, geven zij daaraan zoveel mogelijk gevolg.
Tweede afdeling
Aangiften en klachten
Artikel 198
- Ieder, die kennis draagt van een van de misdrijven, bedoeld in de artikelen 2:57 en 2:58 van het Wetboek van Strafrecht, dan wel van het voornemen tot een van deze misdrijven, is verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar. Gelijke verplichting geldt ten aanzien van een ieder die kennis draagt van een terroristisch misdrijf.
- De bepaling van het eerste lid is niet van toepassing op hem, die door de aangifte gevaar zou doen ontstaan voor een vervolging van zichzelf of van iemand bij wiens vervolging hij zich van het afleggen van getuigenis zou kunnen verschonen.
- Evenzo is ieder, die kennis draagt dat iemand gevangen gehouden wordt op een plaats die niet wettig daarvoor bestemd is, verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen bij een opsporingsambtenaar.
Artikel 199
Ieder, die kennis draagt van een begaan strafbaar feit, is bevoegd daarvan aangifte te doen. Tot het doen van klacht is de belanghebbende bevoegd.
Artikel 200
- Openbare colleges en ambtenaren, die in de uitoefening van hun bediening kennis krijgen van een misdrijf met de opsporing waarvan zij niet zijn belast, zijn verplicht daarvan onverwijld aangifte te doen, met afgifte van de tot de zaak betrekkelijke stukken, aan de officier van justitie of hulpofficier van justitie,
a. indien het misdrijf is een ambtsmisdrijf als bedoeld in titel XXVIII van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht, dan wel
b. indien het misdrijf is begaan door een ambtenaar, die daarbij een bijzondere ambtsplicht heeft geschonden of daarbij gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, dan wel
c. indien door het misdrijf inbreuk op of onrechtmatig gebruik wordt gemaakt van een regeling waarvan de uitvoering of de zorg voor de naleving aan hen is opgedragen.
- Zij verschaffen de officier van justitie of de hulpofficier desgevraagd alle inlichtingen omtrent strafbare feiten met de opsporing waarvan zij niet zijn belast en die in de uitoefening van hun bediening te hunner kennis zijn gekomen.
- De bepalingen van het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de ambtenaar, die door het doen van aangifte of het verschaffen van inlichtingen gevaar zou doen ontstaan voor een vervolging van zichzelf of van iemand bij wiens vervolging hij zich van het afleggen van getuigenis zou kunnen verschonen.
- Gelijke verplichtingen rusten op rechtspersonen of organen van rechtspersonen wier taken en bevoegdheden zijn omschreven bij of krachtens landsverordening voor zover daartoe bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aangewezen.
- Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld in het belang van een goede uitvoering van dit artikel.
- De aangifteplicht met betrekking tot misdrijven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c. kan in overleg met de officier van justitie en met inachtneming van de regels gesteld krachtens het vijfde lid, nader worden beperkt.
Artikel 201
- De aangifte van een strafbaar feit geschiedt mondeling of schriftelijk bij de bevoegde ambtenaar, hetzij door de aangever in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht voorzien.
- De mondelinge aangifte wordt door de ambtenaar die haar ontvangt, op schrift gesteld en na voorlezing door hem met de aangever of diens gemachtigde ondertekend. Indien deze niet kan ondertekenen, wordt de reden van het beletsel vermeld.
- Indien de aangever of diens gemachtigde de door de ambtenaar gebezigde taal niet of onvoldoende machtig is, wordt hij in staat gesteld aangifte te doen in een taal, die hij begrijpt of spreekt en ontvangt hij daartoe de nodige taalkundige bijstand.
- Aan de aangever wordt onverwijld een kosteloos afschrift van diens aangifte in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt, tenzij het opsporingsbelang zich daar dringend tegen verzet.
- De schriftelijke aangifte wordt door de aangever of diens gemachtigde ondertekend. De schriftelijke volmacht, of, zo zij voor een notaris in minuut is verleden, een authentiek afschrift daarvan, wordt aan de akte gehecht.
- Tot het ontvangen van de aangiften, bedoeld in de artikelen 198 en 199, zijn de opsporingsambtenaren, en tot het ontvangen van de aangiften, bedoeld in artikel 200, de daarbij genoemde ambtenaren, verplicht. Artikel 194 is van toepassing.
Artikel 202
- Bij strafbare feiten alleen op klacht vervolgbaar, geschiedt deze klacht mondeling of schriftelijk bij de bevoegde ambtenaar, hetzij door de tot de klacht gerechtigde in persoon, hetzij door een ander, daartoe door hem van een bijzondere schriftelijke volmacht voorzien. De klacht bestaat in een aangifte met verzoek tot vervolging.
- Het tweede, derde en vierde lid van artikel 201 zijn van toepassing.
Artikel 203
- Tot het ontvangen van de klacht is elke officier van justitie en elke hulpofficier van justitie bevoegd en verplicht.
- Artikel 193 is van toepassing.
Artikel 204
Indien de klacht krachtens artikel 1:140, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht door de wettige vertegenwoordiger van een minderjarige, die twaalf jaren of ouder is of van een onder curatele gestelde is geschied, gaat de officier van justitie niet tot vervolging over dan na de vertegenwoordigde persoon, zo deze in het Land verblijft, in de gelegenheid te hebben gesteld zijn mening omtrent de wenselijkheid van vervolging kenbaar te maken, althans na deze daartoe behoorlijk te hebben opgeroepen, tenzij dit in verband met de lichamelijke of geestelijke toestand van de minderjarige of de onder curatele gestelde niet mogelijk of niet wenselijk is.
Artikel 205
De intrekking van de klacht geschiedt bij de ambtenaren, op de wijze en in de vorm voor het doen van de klacht bij de artikelen 201, 202 en 203 bepaald. Artikel 193 is van toepassing.
Artikel 206
(geen tekst)
Derde afdeling
Beslissing omtrent al dan niet vervolgen
Artikel 207
- Indien de officier van justitie naar aanleiding van het ingestelde opsporingsonderzoek van oordeel is dat vervolging moet plaatshebben, zonder inschakeling van de rechter-commissaris voor verder onderzoek, gaat hij daartoe zo spoedig mogelijk over.
- Van vervolging kan worden afgezien op gronden aan het algemeen belang ontleend. Het openbaar ministerie kan, onder het stellen van bepaalde voorwaarden, de beslissing of vervolging plaats moet hebben voor een daarbij te bepalen termijn uitstellen.
- Indien gronden voor vervolging aanwezig worden geacht, beziet de officier van justitie, alle omstandigheden in aanmerking genomen, of de zaak langs andere dan gerechtelijke weg kan worden afgedaan.
Artikel 208
Ter zake van een misdrijf, omschreven in artikel 2:200, 2:202 of 2:203 van het Wetboek van Strafrecht en gepleegd ten aanzien van een minderjarige die twaalf jaren of ouder is, stelt het openbaar ministerie de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid zijn mening over het gepleegde feit kenbaar te maken.
Artikel 209
(geen tekst)
TITEL II
De rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken
Eerste afdeling
Benoeming en ontslag
Artikel 210
- De president van het Hof van Justitie wijst, na de procureur-generaal te hebben gehoord, een of meer leden of plaatsvervangende leden van het Hof of rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg aan als rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken bij het Gerecht in eerste aanleg, of als diens plaatsvervanger.
- De aanwijzing geschiedt voor een door de president te bepalen termijn.
- De rechter-commissaris kan op zijn verzoek om gewichtige redenen voor de afloop van de termijn waarvoor hij is aangewezen, nadat de procureur-generaal is gehoord, door de president van het Hof uit zijn functie worden ontheven.
Artikel 211
De rechter-commissaris zet na afloop van zijn functie de door hem aangevangen behandeling van een zaak voort en brengt die ten einde.
Artikel 212
Bij verhindering van de rechter-commissaris of diens plaatsvervanger wordt zijn functie waargenomen door een van de leden of plaatsvervangende leden van het Hof van Justitie of rechters-plaatsvervanger in eerste aanleg.
Tweede afdeling
Verrichtingen van de rechter-commissaris in het algemeen
Artikel 212a
De rechter-commissaris is in het bijzonder belast met de uitoefening van toezichthoudende bevoegdheden met betrekking tot het opsporingsonderzoek, ambtshalve in door dit wetboek bepaalde gevallen en voorts op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte of diens raadsman.
Artikel 213
- De rechter-commissaris wordt bij zijn verrichtingen bijgestaan door een griffier.
- Bij verhindering of ontstentenis van deze kan de rechter-commissaris in dringende gevallen een persoon aanwijzen, teneinde voor bepaald aan te wijzen verrichtingen als griffier op te treden. Deze plaatsvervangende griffier wordt voor de aanvang van zijn werkzaamheden door de rechter-commissaris beëdigd, dat hij zijn taak naar behoren zal vervullen.
Artikel 214
- De rechter-commissaris doet door de griffier een proces-verbaal opmaken van hetgeen bij het onderzoek is verklaard, verricht en voorgevallen of door hem is waargenomen; daarbij moeten tevens zoveel mogelijk uitdrukkelijk worden opgegeven de redenen van wetenschap.
- Indien dit tot juist begrip van een verklaring of om andere redenen gewenst is, of indien de verdachte, getuige of deskundige of de raadsman dit verlangt, doet hij ook de vraag naar aanleiding waarvan de verklaring is afgelegd, in het proces-verbaal opnemen.
- Indien de verdachte, getuige of deskundige of de raadsman verlangt dat enige opgave in de eigen woorden zal worden opgenomen, geschiedt dat, voor zover de opgave redelijke grenzen niet overschrijdt, zoveel mogelijk.
Artikel 215
Geen vragen worden gedaan die de strekking hebben verklaringen te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid zijn afgelegd.
Artikel 216
- Iedere getuige, deskundige of verdachte ondertekent zijn verklaring, nadat die hem is voorgelezen of door hem is gelezen, en hij verklaard heeft daarbij te volharden.
- Bij gebreke van ondertekening wordt de weigering of de oorzaak van het beletsel vermeld.
Artikel 217
- Tussen de regels van het proces-verbaal wordt niet geschreven.
- Doorhalingen en verwijzingen worden ondertekend of gewaarmerkt door de rechter-commissaris en de griffier, en door hem op wiens verklaring de doorhaling of verwijzing betrekking heeft. Bij gebreke van ondertekening of waarmerking wordt de weigering of de oorzaak van het beletsel vermeld.
Artikel 218
Het proces-verbaal wordt door de rechter-commissaris en de griffier ondertekend.
Artikel 219
- De rechter-commissaris kan, zoveel mogelijk door tussenkomst van de officier van justitie, ambtshalve, dan wel op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, in het belang van het onderzoek het doen van nasporingen opdragen en bevelen geven aan de ambtenaren, genoemd in artikel 184, eerste lid, en aan de personen, genoemd in artikel 185.
- De rechter-commissaris heeft gelijke bevoegdheid als in artikel 197 aan het openbaar ministerie is toegekend.
Artikel 219a
De officier van justitie draagt er zorg voor dat de rechter-commissaris alle relevante stukken ontvangt en voorziet de rechter-commissaris van de inlichtingen die nodig zijn voor een goede uitoefening van diens taak.
Artikel 220
Indien bij afwezigheid van de officier van justitie gedurende het onderzoek enig strafbaar feit wordt begaan, doet de rechter-commissaris daarvan een proces-verbaal opmaken en dat toekomen aan de officier van justitie.
Artikel 220a
Indien een ambtshandeling van de rechter-commissaris dient te geschieden in een deel van het Koninkrijk, waar een andere rechter-commissaris bevoegd is, kan de rechter-commissaris haar overdragen aan zijn ambtgenoot in dat andere deel.
TITEL III
Onderzoek door de rechter-commissaris
Eerste afdeling
Aanleiding tot het verrichten van onderzoekshandelingen
Artikel 221
- De officier van justitie kan, zolang de behandeling van de zaak door het Gerecht nog niet inhoudelijk is aangevangen, vorderen dat de rechter-commissaris met het oog op de opsporing van een strafbaar feit onderzoekshandelingen verricht. Hij geeft daarbij een omschrijving van het feit waarop het onderzoek betrekking moet hebben en van de door hem gewenste onderzoekshandelingen. De vordering wijst de verdachte aan indien deze bekend is.
- De rechter-commissaris beslist bij een met redenen omklede beschikking.
- De rechter-commissaris doet de vordering van de officier van justitie en zijn beslissing daaromtrent aan de verdachte, indien deze bekend is, toekomen, tenzij het belang van het onderzoek zich daartegen verzet.
Artikel 222
- Een persoon die als verdachte van een strafbaar feit is verhoord, of die reeds ter zake van een strafbaar feit wordt vervolgd, kan, zolang de behandeling van de zaak door het Gerecht nog niet inhoudelijk is begonnen, de rechter-commissaris schriftelijk verzoeken dienaangaande onderzoekshandelingen te verrichten.
- Het verzoek behelst een opgave van het feit en van de onderzoekshandelingen, die door de rechter-commissaris dienen te worden verricht, en is met redenen omkleed. De rechter-commissaris zendt de officier van justitie onverwijld een afschrift van het verzoek. De officier van justitie kan schriftelijk zijn zienswijze mededelen omtrent het verzoek.
- De rechter-commissaris kan de verdachte horen omtrent het verzoek. De verdachte kan zich daarbij door een raadsman doen bijstaan. De rechter-commissaris stelt de officier van justitie op de hoogte van de tijd en plaats van het horen. De officier van justitie is bevoegd bij het horen aanwezig te zijn en de nodige opmerkingen te maken.
- De rechter-commissaris beslist zo spoedig mogelijk over het verzoek. De beschikking is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis van de verdachte en de officier van justitie gebracht. In geval van toewijzing van het verzoek, vermeldt de beschikking het feit waarop het onderzoek betrekking heeft en verricht de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk de verzochte onderzoekshandelingen.
Artikel 222a
Indien de verdachte in voorlopige hechtenis is gesteld, dan wel indien de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie dan wel op verzoek van de verdachte onderzoekshandelingen verricht, kan de rechter-commissaris indien hij dit noodzakelijk acht, ten aanzien van de omschreven feiten, ambtshalve onderzoekshandelingen verrichten. Hij doet van zijn beslissing om onderzoekshandelingen te verrichten onverwijld mededeling aan de officier van justitie en aan de verdachte, onder vermelding van de betreffende onderzoekshandelingen en de feiten waarop deze betrekking hebben.
Artikel 223
- In het kader van een op grond van artikel 221 of van een ambtshalve op grond van artikel 222a ingesteld onderzoek, kan de verdachte schriftelijk wensen tot onderzoek kenbaar maken aan de rechter-commissaris. De rechter-commissaris doet de officier van justitie een afschrift van het verzoek toekomen.
- In het kader van een op grond van artikel 222 of van een ambtshalve op grond van artikel 222a ingesteld onderzoek, kan de officier van justitie vorderen, dat bepaalde onderzoekshandelingen worden verricht. De rechter-commissaris doet de verdachte een afschrift van de vordering toekomen.
- De rechter-commissaris beslist bij een met redenen omklede schriftelijke beschikking, die hij doet toekomen aan de verdachte en de officier van justitie.
Artikel 224
- Indien de rechter-commissaris van zijn beslissing mededeling doet om in een zaak op grond van de artikelen 221 tot en met 223 onderzoekshandelingen te verrichten, doet de officier van justitie hem zo spoedig mogelijk een afschrift van de processtukken toekomen. De officier van justitie informeert de rechter-commissaris die onderzoekshandelingen verricht, uit eigen beweging of op diens verzoek, over het verloop van het opsporingsonderzoek.
- De rechter-commissaris verstrekt de officier van justitie schriftelijk inlichtingen over de door hem verrichte of te verrichten onderzoekshandelingen. Op diens verzoek, of ambtshalve, verstrekt de rechter-commissaris tevens inlichtingen aan de verdachte, tenzij het belang van het onderzoek zich hiertegen verzet.
Tweede afdeling
De onderzoekshandelingen
Artikel 225
- Indien de rechter-commissaris dit voor het goede verloop van het onderzoek noodzakelijk acht, roept hij de officier van justitie en de verdachte op voor hem te verschijnen, teneinde de stand van zaken in het onderzoek te bespreken.
- De rechter-commissaris kan ten behoeve van het goede verloop van het onderzoek, bij gelegenheid van of in aansluiting op de regiebijeenkomst, bedoeld in het eerste lid, de officier van justitie en de verdachte een termijn stellen voor het indienen van een vordering of verzoek tot verrichten van onderzoekshandelingen, of voor de onderbouwing daarvan.
Artikel 226
- De officier van justitie en de raadsman zijn bevoegd de verhoren van de rechter-commissaris bij te wonen, tenzij het belang van het onderzoek zich daartegen verzet. De rechter-commissaris bevordert, dat zij bij de verhoren tegenwoordig kunnen zijn, zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden. Zij onthouden zich van alles wat de strekking heeft het verhoor te beïnvloeden.
- De rechter-commissaris kan, indien hij dit in het belang van het onderzoek wenselijk acht, ook de verdachte in de gelegenheid stellen het verhoor van een getuige of deskundige bij te wonen.
- De officier van justitie, de verdachte en diens raadsman worden zo veel mogelijk in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en kunnen, ook wanneer zij de verhoren niet bijwonen, de vragen opgeven die zij wensen te zien gesteld.
Artikel 227
- Indien gegrond vermoeden bestaat dat de getuige of deskundige niet ter terechtzitting zal verschijnen, nodigt de rechter-commissaris de officier van justitie en de verdachte en diens raadsman tot bijwoning van het verhoor uit, tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van het verhoor gedoogt.
- De rechter-commissaris kan bevelen dat de verdachte de plaats van verhoor zal verlaten, opdat een getuige of deskundige buiten zijn tegenwoordigheid zal worden ondervraagd. Hij kan bepalen dat de verdachte en diens raadsman het verhoor van de getuige niet mogen bijwonen voor zover dit met het oog op de in artikel 227d, eerste lid, vermelde belangen strikt noodzakelijk is. In het laatste geval is ook de officier van justitie niet bevoegd daarbij tegenwoordig te zijn.
- De officier van justitie, de verdachte en diens raadsman worden, indien de getuige of deskundige buiten hun aanwezigheid is ondervraagd, zo spoedig mogelijk onderricht over hetgeen de getuige of deskundige heeft verklaard, voor zover dit met de bescherming van de in artikel 227d, eerste lid, vermelde belangen verenigbaar is.
Artikel 227a
Aan de verdachte, die geen raadsman heeft, wordt op last van de rechter-commissaris onverwijld een raadsman overeenkomstig de artikelen 61 tot en met 69 toegevoegd, indien die raadsman krachtens het bepaalde in artikel 226, tweede lid, of 227 bevoegd zou zijn enig verhoor bij te wonen.
Artikel 227b
- De rechter-commissaris kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte beletten dat aan enige vraag door de officier van justitie, de verdachte of diens raadsman gedaan, gevolg wordt gegeven.
- Van de omstandigheid dat het gevolg geven aan een bepaalde vraag door de rechter-commissaris is belet, wordt in het proces-verbaal van het verhoor melding gemaakt.
Artikel 227c
Tot bijwoning van het verhoor van het verhoor van een getuige of deskundige kan de rechter-commissaris bijzondere toegang verlenen.
Artikel 227d
- De rechter-commissaris kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of het verzoek van de verdachte of diens raadsman of de getuige beletten dat antwoorden op vragen betreffende een bepaald gegeven ter kennis komen van de officier van justitie, de verdachte en diens raadsman, indien er gegrond vermoeden bestaat dat door de openbaarmaking van dit gegeven:
a. de getuige ernstige overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn ambt of beroep ernstig zal worden belemmerd,
b. een zwaarwegend opsporingsbelang wordt geschaad, of
c. het belang van de veiligheid van het Land wordt geschaad.
- De rechter-commissaris maakt in zijn proces-verbaal melding van de redenen waarom het bepaalde in het eerste lid toepassing heeft gevonden.
- De rechter-commissaris neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om onthulling van een gegeven als bedoeld in het eerste lid te voorkomen. Hij is daartoe bevoegd gegevens in processtukken onvermeld te laten.
- Ingeval de rechter-commissaris belet dat een antwoord ter kennis komt van de officier van justitie, de verdachte of diens raadsman, doet hij in het proces-verbaal opnemen dat de gestelde vraag is beantwoord.
- Hoger beroep is tegen een beslissing op grond van het eerste lid niet toegelaten.
Artikel 228
De rechter-commissaris neemt de nodige maatregelen om te beletten dat de voor verhoor verschenen verdachten, getuigen en deskundigen zich voor of tijdens hun verhoor met elkaar onderhouden.
Artikel 229
- De verdachten, getuigen en deskundigen worden ieder afzonderlijk verhoord.
- De rechter-commissaris kan hen echter, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, tegenover elkaar stellen of in elkaars tegenwoordigheid verhoren.
Artikel 230
- De rechter-commissaris vraagt de verdachte, getuigen en deskundigen naar hun naam en voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats, voorts de verdachte tevens naar zijn geboorteplaats. Indien de verdachte bekend is, vraagt de rechter-commissaris de getuigen en de deskundigen naar hun relatie met de verdachte.
- De rechter-commissaris kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of van de getuige, bepalen dat het vragen naar een bepaald gegeven als bedoeld in het eerste lid achterwege zal worden gelaten, indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd. De rechter-commissaris neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om onthulling van dit gegeven te voorkomen.
- De rechter-commissaris maakt in zijn proces-verbaal melding van de redenen waarom het bepaalde in het tweede lid toepassing heeft gevonden.
- In geval van een verhoor van een bedreigde getuige of van een afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden, vindt het eerste lid geen toepassing.
Artikel 231
- Indien een verdachte , getuige of deskundige de taal die de rechter-commissaris bezigt, niet verstaat, wordt een tolk ingeschakeld, die de leeftijd van achttien jaren moet hebben bereikt. Artikel 349 is van toepassing.
- Indien een verdachte of getuige niet of slechts zeer gebrekkig horen of spreken kan, bepaalt de rechter-commissaris dat de vragen of de antwoorden schriftelijk zullen geschieden.
- Kan de in het tweede lid bedoelde verdachte of getuige niet of slechts zeer gebrekkig lezen of schrijven, dan kan de rechter-commissaris een daartoe geschikte persoon als tolk inschakelen.
- De tolk wordt, zo nodig, op bevel van de rechter-commissaris gedagvaard.
Artikel 232C
- De rechter-commissaris kan, ambtshalve, op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, teneinde de plaatselijke toestand of enig voorwerp te schouwen, met de personen door hem aangewezen, elke plaats betreden, onverminderd het bepaalde in de artikelen 155 tot en met 164.
- De rechter-commissaris kan in overleg met de officier van justitie bepalen, dat de verdachte, de getuigen en deskundigen ter plaatse zullen worden verhoord.
- Van het binnentreden in een woning waarvan de toegang door de bewoner wordt geweigerd wordt binnen tweemaal vierentwintig uur proces-verbaal opgemaakt.
Artikel 233
- De rechter-commissaris geeft tijdig schriftelijk kennis van de voorgenomen schouw aan de officier van justitie en, voor zover het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, aan de verdachte en diens raadsman.
- De officier van justitie kan bij iedere schouw tegenwoordig zijn. De verdachte en diens raadsman worden, al dan niet tezamen, voor zover het belang van het onderzoek zich daartegen niet verzet, door de rechter-commissaris toegelaten de schouw geheel of gedeeltelijk bij te wonen. Zij kunnen verzoeken dat zij aanwijzingen mogen doen of inlichtingen mogen geven of dat bepaalde opmerkingen in het proces-verbaal zullen worden vermeld.
Artikel 234
(geen tekst)
Artikel 235
- De rechter-commissaris kan, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan, in het belang van het onderzoek aan zijn lichaam of kleding zal worden onderzocht.
- De rechter-commissaris kan, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan, in het belang van het onderzoek in zijn lichaam zal worden onderzocht. Onder onderzoek in het lichaam wordt verstaan: het uitwendig schouwen van de openingen en holten van het onderlichaam, röntgenonderzoek, echografie en het inwendig manueel onderzoek van de openingen en holten van het lichaam. Het onderzoek in het lichaam wordt verricht door een arts. Het onderzoek wordt niet ten uitvoer gelegd indien zulks om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.
- In het geval van dringende noodzakelijkheid kan de rechter-commissaris het in het eerste lid bedoelde bevel ook geven ten aanzien van degenen van wie wordt vermoed dat zij sporen van het strafbare feit aan het lichaam of kleding dragen.
- De in het eerste tot en met derde lid bedoelde onderzoeken worden op een besloten plaats en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de te onderzoeken persoon verricht. Gebruik kan worden gemaakt van detectieapparatuur of andere hulpmiddelen.
- Het bevel wordt niet gegeven dan nadat de betrokken persoon daarover is gehoord.
- Artikel 78, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
- Ernstige bezwaren als bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn niet vereist bij een verdachte die wegens verdenking van een terroristisch misdrijf in verzekering is gesteld.
Tweede afdeling A
DNA
Artikel 235a
- De rechter-commissaris kan ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, in het belang van het onderzoek een onderzoek dat gericht is op het vergelijken van DNA-profielen laten verrichten. Hij kan ten behoeve van dat onderzoek de verdachte of een derde verzoeken celmateriaal af te staan. Celmateriaal kan, behoudens in geval van toepassing van artikel 235b of vermissing als bedoeld in de volgende volzin, slechts met schriftelijke toestemming van de verdachte of de derde worden afgenomen. Ingeval de derde vermist is als gevolg van een misdrijf, kan het onderzoek worden verricht aan celmateriaal op voorwerpen, die van hem in beslag genomen zijn, of aan celmateriaal, dat op andere wijze verkregen is.
- De rechter-commissaris benoemt een deskundige, met de opdracht het onderzoek te verrichten. De deskundige brengt aan de rechter-commissaris een met redenen omkleed verslag uit. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen laboratoria worden aangewezen, waaraan de deskundigen verbonden dienen te zijn.
- 3. Indien onvoldoende celmateriaal voor een tegenonderzoek als bedoeld in artikel 235c, eerste lid, beschikbaar is, stelt de rechter-commissaris de verdachte, indien slechts één verdachte bekend is, in de gelegenheid een deskundige, verbonden aan een van de aangewezen laboratoria, aan te wijzen die het onderzoek verricht. Artikel 235c blijft buiten toepassing.
- De rechter-commissaris geeft, ingeval het onderzoek heeft plaatsgevonden aan afgenomen celmateriaal, de onderzochte persoon zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek. Indien het onderzoek heeft plaatsgevonden aan ander celmateriaal, geeft hij de verdachte, indien deze bekend is, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek. Buiten het geval, bedoeld in het derde lid, wijst hij de verdachte op het bepaalde in artikel 235c.
- De rechter-commissaris doet het celmateriaal vernietigen. Van de vernietiging wordt onverwijld proces-verbaal opgemaakt. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld ten aanzien van de vernietiging.
- Kenmerken van celmateriaal kunnen worden opgenomen in een register. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting en raadpleging van het register, alsmede omtrent de gevallen waarin de opname van gegevens in dit register is toegestaan en de wijze waarop daartegen bij het Hof van Justitie beroep kan worden ingesteld.
Artikel 235b
- De rechter-commissaris kan, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, in het belang van het onderzoek, bevelen dat van de verdachte van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en tegen wie ernstige bezwaren bestaan, celmateriaal zal worden afgenomen ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in artikel 235a, eerste lid, indien hij zijn schriftelijke toestemming weigert. De artikelen 235a, tweede tot en met zesde lid, 235c en 235d zijn van overeenkomstige toepassing.
- De rechter-commissaris geeft het bevel niet, dan nadat de verdachte in de gelegenheid is gesteld door hem te worden gehoord. De verdachte is bevoegd zich bij het horen door een raadsman te doen bijstaan.
- Het bevel wordt ten uitvoer gelegd door afname van wangslijmvlies. Indien afname van wangslijmvlies om bijzondere geneeskundige redenen of vanwege het verzet van de verdachte onwenselijk is dan wel geen geschikt celmateriaal oplevert, wordt bloed afgenomen of worden haarwortels afgenomen, zo nodig met behulp van de sterke arm. Het celmateriaal wordt door een arts of een verpleegkundige afgenomen.
- Het bevel, onderscheidenlijk de tenuitvoerlegging dan wel de verdere tenuitvoerlegging daarvan kan achterwege blijven indien zich naar het oordeel van de rechter-commissaris zwaarwegende redenen voordoen om het onderzoek, bedoeld in artikel 235a, aan ander celmateriaal te laten plaatsvinden, dan wel de verdachte schriftelijk toestemt in de afname van celmateriaal. In geval van zwaarwegende redenen kan het onderzoek worden verricht aan celmateriaal op voorwerpen, die van de verdachte in beslag genomen zijn, of aan celmateriaal dat op andere wijze verkregen is.
- De verdachte kan tegen het krachtens het eerste lid gegeven bevel binnen drie dagen na betekening hoger beroep aantekenen bij het Hof van Justitie, dat zo spoedig mogelijk beslist. De verdachte wordt gehoord. Het bevel wordt in afwachting van de beslissing van het Hof van Justitie niet ten uitvoer gelegd.
- Ernstige bezwaren als bedoeld in het eerste lid, zijn niet vereist bij een verdachte die wegens verdenking van een terroristisch misdrijf in verzekering is gesteld.
Artikel 235c
- De verdachte kan binnen veertien dagen nadat hem de uitslag van het onderzoek, bedoeld in artikel 235a, eerste lid, schriftelijk is kennisgegeven, de rechter-commissaris verzoeken een andere door hem aangewezen deskundige te benoemen met de opdracht een onderzoek te verrichten dat gebaseerd is op een vergelijking tussen kenmerken van celmateriaal. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen laboratoria worden aangewezen, waaraan de deskundigen verbonden dienen te zijn. Indien daartoe voldoende celmateriaal beschikbaar is, willigt de rechter-commissaris het verzoek in. De deskundige brengt aan de rechter-commissaris een met redenen omkleed verslag uit. Artikel 235a, vierde lid, eerste volzin, vijfde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
- In geval van toepassing van het eerste lid, wordt de verdachte een nader te bepalen gedeelte van de kosten van het onderzoek in rekening gebracht, indien dit onderzoek het in opdracht van de rechter-commissaris verrichte onderzoek bevestigt. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen hieromtrent nadere regels worden gegeven.
Artikel 235d
Ten aanzien van het onderzoek door deskundigen, bedoeld in de artikelen 235a en 235c, zijn de bepalingen van de zesde afdeling van deze titel van overeenkomstige toepassing, behoudens voor zover daarvan in artikel 235a en 235c wordt afgeweken.
Artikel 235e
Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze van uitvoering van de artikelen 235a, 235b en 235c, in het bijzonder met betrekking tot de wijze waarop celmateriaal van een persoon wordt afgenomen, de methode en de plaats van onderzoek, de aanwijzing van de deskundigen, het door de deskundigen uit te brengen verslag, de wijze waarop het recht op tegenonderzoek kan worden uitgeoefend en het bewaren van celmateriaal.
Artikel 235f
Een bevel als bedoeld in artikel 235b, eerste lid, kan ook worden gegeven op verzoek van een slachtoffer in geval van een misdrijf waarbij uit aanwijzingen blijkt dat besmetting met het Human Immunodeficiency Virus kan hebben plaatsgevonden met als doel vast te stellen of de verdachte drager is van een dergelijk virus. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden bepaald dat deze procedure ook wordt gevolgd om vast te stellen of de verdachte drager is van een in dat landsbesluit aan te wijzen andere ernstige besmetting of ziekte.
Artikel 235g
De rechter-commissaris kan ambtshalve in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, in het belang van het onderzoek bevelen dat een onderzoek aan celmateriaal plaatsvindt, dat gericht is op het vaststellen van uiterlijke kenmerken van de onbekende verdachte of het onbekende slachtoffer. Artikel 235a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van uitvoering van het onderzoek.
Artikel 235h
- De rechter-commissaris kan in het belang van het onderzoek bevelen dat een onderzoek aan celmateriaal verricht wordt dat gericht is op het vaststellen van verwantschap. Artikel 235a, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
- Celmateriaal dat ingevolge wettelijke bepalingen is afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van een DNA-profiel, mag worden gebruikt voor het vaststellen van verwantschap. Celmateriaal van een bekende persoon die niet wordt verdacht van een misdrijf, kan slechts met zijn schriftelijke toestemming worden afgenomen en gebruikt voor het vaststellen van verwantschap.
- 3. Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden verricht in geval van verdenking van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld en een van de misdrijven omschreven in de artikelen 2:26; 2:82; 2:134; 2:202; 2:203; 2:204; 2:208; 2:248; 2:264; 2:273 en 2:274 van het Wetboek van Strafrecht.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze van uitvoering van het onderzoek.
Tweede afdeling B
Vormverzuimen
Artikel 235i
Indien de rechter-commissaris blijkt dat in het opsporingsonderzoek vormen zijn verzuimd, beveelt hij, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte, zo mogelijk het herstel van het verzuim, onder aanwijzing van de verrichtingen welke daartoe opnieuw zullen geschieden.
Derde afdeling
Het verhoor van de verdachte
Artikel 236
De rechter-commissaris doet, indien hij dit nodig acht, de verdachte voor zich verschijnen. Hij kan de dagvaarding bevelen van de verdachte, die in vrijheid is.
Artikel 237
(geen tekst)
Artikel 238
(geen tekst)
Artikel 239
- Indien de verdachte verhinderd is te verschijnen, kan zijn verhoor geschieden op de plaats waar hij zich ophoudt.
- De rechter-commissaris kan daartoe met de personen door hem aangewezen elke plaats betreden, met uitzondering van een woning, tot het betreden waarvan de bewoner niet uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.
Artikel 240
Indien de verdachte in vrijheid is en niet op de dagvaarding verschijnt, kan de rechter-commissaris hem andermaal doen dagvaarden. Daarbij kan worden gevoegd een bevel tot medebrenging, doch slechts indien de aanwezigheid van de verdachte noodzakelijk is in verband met een onderzoek naar zijn persoonlijkheid of zijn persoonlijke omstandigheden.
Artikel 241
- Indien dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is, kan de rechter-commissaris bevelen, dat de overeenkomstig artikel 240 meegebrachte verdachte gedurende ten hoogste vierentwintig uren in een door hem aan te wijzen plaats zal worden opgehouden.
- De redenen daarvan worden in het bevel vermeld.
Artikel 242
De verdachte wordt bij zijn verhoor mondeling mededeling gedaan van de verklaringen van getuigen en deskundigen, die buiten zijn tegenwoordigheid zijn verhoord, voor zover naar het oordeel van de rechter-commissaris het belang van het onderzoek dit niet verbiedt. Wordt de verdachte de wetenschap van bepaalde opgaven onthouden, dan geeft de rechter-commissaris hem dit mondeling te kennen.
Vierde afdeling
Het verhoor van de getuige
Artikel 243
(geen tekst)
Artikel 244
- De rechter-commissaris verhoort de getuige, ambtshalve, of de getuige wiens verhoor door de rechter wordt bevolen, door de officier van justitie wordt gevorderd of door de verdachte of diens raadsman wordt verzocht. Hij kan ambtshalve dan wel op de vordering van de officier van justitie of verzoek van de verdachte de dagvaarding van de getuige bevelen.
- De officier van justitie kan bij met redenen omklede beslissing weigeren een bevel van de rechter-commissaris tot dagvaarding als bedoeld in het eerste lid ten uitvoer te leggen, indien de officier van justitie de getuige heeft toegezegd dat hij op geen andere wijze dan als bedreigde getuige of als afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden, zal worden verhoord. Na de weigering onverwijld en schriftelijk ter kennis van de rechter-commissaris en de verdachte te hebben gebracht, dient de officier van justitie, indien hij zulks nog niet heeft gedaan, de vordering, bedoeld in artikel 261, eerste lid, of artikel 261l, eerste lid, in.
- Het tweede lid blijft buiten toepassing in geval van dagvaarding van de getuige als bedreigde getuige of als afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden.
Artikel 245
(geen tekst)
Artikel 246
- Indien de getuige verhinderd is te verschijnen, kan zijn verhoor geschieden op de plaats waar hij zich ophoudt.
- De rechter-commissaris kan daartoe met de personen door hem aangewezen elke plaats betreden, met uitzondering van een woning, tot het binnentreden waarvan de bewoner niet uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.
Artikel 247
- Ieder die als getuige is gedagvaard, is verplicht voor de rechter-commissaris te verschijnen.
- De rechter-commissaris kan ambtshalve of op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman bij de dagvaarding een bevel tot medebrenging voegen of zodanig bevel later uitvaardigen.
Artikel 248
- Indien dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is, kan de rechter-commissaris ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman bevelen, dat de overeenkomstig artikel 247 247 meegebrachte getuige gedurende ten hoogste vierentwintig uren in een door hem aan te wijzen plaats zal worden opgehouden.
- De redenen daarvan worden in het bevel vermeld.
Artikel 249
De getuige verklaart de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen.
Artikel 250
- De rechter-commissaris beëdigt de getuige, indien:
a. er naar zijn oordeel gegrond vermoeden bestaat dat deze niet op de terechtzitting zal verschijnen of dat diens gezondheid of welzijn door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om hem ter terechtzitting te ondervragen;
b. de overlegging van beëdigde verklaringen noodzakelijk is om de uitlevering van de verdachte te verkrijgen;
c. een afspraak ingevolge artikel 261g, tweede lid, of artikel 261i, eerste lid, rechtmatig is geoordeeld.
- Onverminderd de beëdiging van een getuige op grond van het eerste lid en de artikelen 261b, tweede lid, en 261m, tweede lid, kan de rechter-commissaris, indien hij dat noodzakelijk acht in verband met de betrouwbaarheid van de door de getuige af te leggen verklaring, overgaan tot beëdiging.
- Indien de rechter-commissaris dit buiten de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. en b., noodzakelijk oordeelt, kan hij de deskundige bij zijn verhoor beëdigen.
Artikel 250a
- De rechter-commissaris beëdigt de getuige dat hij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zal zeggen.
- Indien een getuige met gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens naar het oordeel van de rechter-commissaris, de betekenis van de eed niet voldoende beseft, of indien de getuige de leeftijd van zestien jaar nog niet heeft bereikt, wordt hij niet beëdigd, maar aangemaand de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zeggen.
- Van de reden van de beëdiging of aanmaning wordt in het proces-verbaal melding gemaakt.
Artikel 251
Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich verschonen:
a. de bloed- of aanverwanten in de rechte lijn van de verdachte of de medeverdachte;
b. de bloed- of aanverwanten in de zijlijn tot de derde graad ingesloten, van de verdachte of de medeverdachte;
c. de echtgenoot of vroegere echtgenoot van de verdachte of de medeverdachte, dan wel de persoon, met wie de verdachte of medeverdachte duurzaam feitelijk samenwoont of heeft samengewoond.
Artikel 252
- Van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen kunnen zich ook verschonen zij, die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn, doch alleen omtrent hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd.
- Het in het eerste lid bepaalde is ook van toepassing op de rechters, de leden van het openbaar ministerie en andere personen, die bekend zijn met de identiteit van de getuige die op de voet van het bepaalde in artikel 261 en 261l is verhoord. De bevoegdheid zich te verschonen is beperkt tot de vragen die gericht zijn op de onthulling van de identiteit van de getuige.
Artikel 252a
- Getuigen aan wie in het kader van beroepsmatige berichtgeving of daarop gerichte informatievergaring dan wel van berichtgeving in het kader van deelname aan het publieke debat gegevens zijn toevertrouwd, kunnen zich verschonen van het afleggen van een verklaring of van het beantwoorden van bepaalde vragen over de herkomst van die gegevens.
- De rechter-commissaris kan het beroep van de getuige, bedoeld in het eerste lid, afwijzen indien hij oordeelt dat bij het onbeantwoord blijven van vragen aan een zwaarwegender maatschappelijk belang een onevenredig grote schade zou worden toegebracht.
Artikel 253
De getuige kan zich verschonen van het beantwoorden van een hem gestelde vraag, indien hij daardoor of zichzelf of een van zijn bloed- of aanverwanten in de rechte lijn of in de zijlijn in de tweede of derde graad of zijn echtgenoot of vroegere echtgenoot dan wel de persoon, met wie hij duurzaam feitelijk samenwoont of samengewoond heeft, aan het gevaar van een strafrechtelijke veroordeling zou blootstellen.
Artikel 254
- De getuige legt zijn verklaring af, zonder zich van een schriftelijk opstel te mogen bedienen.
- De rechter-commissaris kan echter om bijzondere redenen de getuige toestaan, bij zijn verklaring zodanig gebruik te maken van geschriften of schriftelijke aantekeningen als hij veroorloven zal.
Artikel 255
- Indien de getuige bij zijn verhoor zonder wettige grond weigert op de gestelde vragen te antwoorden of de van hem gevorderde verklaring of eed af te leggen, beveelt de rechter-commissaris, zo dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, dat de getuige in gijzeling zal worden gesteld.
- De rechter-commissaris doet binnen vierentwintig uren verslag aan het Hof van Justitie. Het Hof beveelt binnen tweemaal vierentwintig uren daarna, na de getuige te hebben gehoord, dat deze in gijzeling zal worden gehouden of daaruit zal worden ontslagen.
Artikel 256
- Het bevel van het Hof dat de getuige in gijzeling zal worden gehouden, is voor niet langer dan twaalf dagen geldig.
- Het Hof kan echter op het verslag van de rechter-commissaris, de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, telkens, nadat de getuige opnieuw is gehoord, dat bevel met ten hoogste twaalf dagen verlengen.
Artikel 257
- De rechter-commissaris beveelt het ontslag van de getuige uit de gijzeling, zodra deze aan zijn verplichting heeft voldaan of zijn getuigenis niet meer nodig is.
- Hij kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie, op verzoek van de verdachte of diens raadsman of op het verzoek van de getuige, het ontslag uit de gijzeling bevelen. De getuige wordt gehoord, althans behoorlijk daartoe opgeroepen. De gegijzelde getuige kan van een afwijzende beslissing door de rechter-commissaris binnen drie dagen in beroep komen bij het Hof.
- In ieder geval gelast de officier van justitie het ontslag uit de gijzeling, zodra het onderzoek door de rechter-commissaris is beëindigd.
Artikel 258
Alle beschikkingen waarbij gijzeling wordt bevolen of verlengd, of waarbij een verzoek van de getuige tot ontslag uit de gijzeling wordt afgewezen, zijn met redenen omkleed en worden binnen vierentwintig uren aan de getuige betekend.
Artikel 259
- Gedurende de gijzeling kan de getuige zich beraden met een advocaat.
- Deze heeft vrije toegang tot de getuige, kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen wordt kennisgenomen, een en ander onder het vereiste toezicht, met inachtneming van de huishoudelijke reglementen, en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.
- De officier van justitie staat de advocaat op diens verzoek toe van de processen-verbaal betreffende de verhoren van de getuige kennis te nemen.
- Hij kan, voor zover het belang van het onderzoek dit niet verbiedt, de advocaat op diens verzoek toestaan ook van de overige processtukken kennis te nemen.
- Weigert de officier van justitie de inzage, dan staat tegen diens beslissing binnen drie dagen na de mededeling beroep open bij de rechter-commissaris.
Artikel 260
- Tenzij zij bij Rijkskoninklijk Besluit tot het afleggen van getuigenis zijn gemachtigd, worden niet als getuigen ondervraagd de Koning, de vermoedelijke opvolger van de Koning, hun echtgenoten, de Regent en de Gouverneur.
- Een regeling van vormen welke bij het verhoor in acht zijn te nemen, wordt bij het besluit gegeven.
Vijfde afdeling A
Bedreigde getuigen
Artikel 261
- De rechter-commissaris beveelt hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of van de getuige, dat ter gelegenheid van het verhoor van die getuige diens identiteit verborgen wordt gehouden, indien:
a. de getuige of een andere persoon, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of die andere persoon moet worden gevreesd, en
b. de getuige te kennen heeft gegeven wegens deze bedreiging geen verklaring te willen afleggen. In andere gevallen wijst hij de vordering of het verzoek af.
- De officier van justitie, de verdachte, en de getuige worden in de gelegenheid gesteld daaromtrent te worden gehoord. Aan de getuige die nog geen rechtsbijstand heeft, wordt een advocaat toegevoegd.
- De rechter-commissaris gaat niet over tot het verhoor van de getuige, zolang tegen zijn beschikking nog hoger beroep openstaat en, zo dit is ingesteld, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist, tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van het verhoor gedoogt. In dat geval houdt de rechter-commissaris het proces-verbaal van verhoor van de getuige onder zich totdat op het hoger beroep is beslist.
Artikel 261a
- De ingevolge artikel 261, eerste lid, gegeven beschikking van de rechter-commissaris is met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend en wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de officier van justitie en betekend aan de verdachte en de getuige, met vermelding van de termijn waarbinnen en de wijze waarop het rechtsmiddel, dat tegen de beschikking openstaat, moet worden ingesteld.
- Tegen de beschikking staat voor de officier van justitie binnen drie dagen na de dagtekening van de beschikking en voor de verdachte en de getuige binnen drie dagen na de betekening daarvan hoger beroep open bij het Hof van Justitie. Het Hof beslist zo spoedig mogelijk.
- Indien het Hof in hoger beroep beslist, dat de identiteit van de getuige niet verborgen wordt gehouden, dan kan hij alleen worden verhoord zonder toepassing van de artikelen in deze afdeling. In het geval de rechter-commissaris reeds met inachtneming van de artikelen 261b tot en met 261e de getuige heeft verhoord, draagt de rechter-commissaris zorg dat het proces-verbaal van verhoor van de getuige wordt vernietigd. De rechter-commissaris maakt hiervan proces-verbaal op. Artikel 261e is van overeenkomstige toepassing.
- Indien het Hof in hoger beroep beslist, dat de identiteit van de getuige wel verborgen wordt gehouden, dan verhoort de rechter-commissaris de getuige alsnog met toepassing van de artikelen 261b tot en met 261e dan wel blijft in een voorkomend geval het proces-verbaal van het verhoor van de getuige deel uitmaken van de processtukken.
- Nadat in hoger beroep is beslist dat de getuige een bedreigde getuige is, nemen de leden van het Hof, op straffe van nietigheid, niet aan het onderzoek ter terechtzitting deel. Artikel 38, derde en vierde lid, blijft buiten toepassing.
Artikel 261b
- Voorafgaand aan het verhoor van een bedreigde getuige stelt de rechter-commissaris zich op de hoogte van diens identiteit en vermeldt in het proces-verbaal dit te hebben gedaan.
- De getuige wordt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 250 en 250a beëdigd of aangemaand.
- De rechter-commissaris verhoort de bedreigde getuige op een zodanige wijze dat zijn identiteit verborgen blijft.
Artikel 261c
- Indien het belang van het verborgen blijven van de identiteit van de bedreigde getuige zulks vordert, kan de rechter-commissaris bepalen dat de verdachte of diens raadsman dan wel beiden het verhoor van de bedreigde getuige niet mogen bijwonen. In het laatste geval is ook de officier van justitie niet bevoegd daarbij tegenwoordig te zijn.
- De rechter-commissaris stelt de officier van justitie, de verdachte of diens raadsman, indien hij het verhoor van de getuige niet heeft bijgewoond, zo spoedig mogelijk in kennis van de inhoud van de door de getuige afgelegde verklaring, hem de gelegenheid biedende door middel van telecommunicatie of, indien het belang van het verborgen blijven van de identiteit van de bedreigde getuige zulks niet verdraagt, schriftelijk de vragen op te geven, die hij gesteld wenst te zien. Tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel gedoogt, kunnen vragen reeds vóór de aanvang van het verhoor worden opgegeven.
- Ingeval de rechter-commissaris belet dat een door de bedreigde getuige gegeven antwoord ter kennis komt van de officier van justitie, de verdachte of diens raadsman, doet de rechter-commissaris in het proces-verbaal opnemen dat de gestelde vraag door de bedreigde getuige is beantwoord.
Artikel 261d
Tijdens het verhoor onderzoekt de rechter-commissaris de betrouwbaarheid van de bedreigde getuige en legt daaromtrent in het proces-verbaal rekenschap af.
Artikel 261e
- De rechter-commissaris neemt, zoveel mogelijk in overleg met de officier van justitie, de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de identiteit van de bedreigde getuige en de getuige, ten aanzien van wie een verzoek of vordering als bedoeld in artikel 261, eerste lid, is ingediend zolang daaromtrent nog niet onherroepelijk is beslist, verborgen te houden.
- Hij is bevoegd voor dat doel in processtukken gegevens betreffende de identiteit van de getuige onvermeld te laten of processtukken te anonimiseren.
- De anonimisering wordt door de rechter-commissaris en de griffier ondertekend of gewaarmerkt.
Vijfde afdeling B
Toezeggingen aan getuigen
Artikel 261f
- Ingeval de officier van justitie, met voorafgaande schriftelijke toestemming van de procureur-generaal, voornemens is om een afspraak te maken met een verdachte die bereid is een getuigenverklaring af te leggen in de strafzaak tegen een andere verdachte in ruil voor een toezegging van de officier van justitie stelt hij de rechter-commissaris daarvan in kennis. De voorgenomen afspraak heeft uitsluitend betrekking op het afleggen van een getuigenverklaring in het kader van een opsporingsonderzoek naar misdrijven als omschreven in artikel 100, eerste lid, die gepleegd zijn in georganiseerd verband en gezien hun aard of de samenhang met andere door de verdachte vermoedelijk begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren of naar misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. De officier van justitie kan in geen geval volledige immuniteit toezeggen.
- De verdachte die met de officier van justitie overlegt over het maken van een afspraak op de voet van het eerste lid, kan zich laten bijstaan door een advocaat. Aan de verdachte die nog geen rechtsbijstand heeft, wordt een advocaat toegevoegd.
- De voorgenomen afspraak is op schrift gesteld en bevat een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van:
a. de misdrijven waarover en zo mogelijk de verdachte tegen wie de verdachte, tevens getuige, bedoeld in het eerste lid, bereid is een verklaring af te leggen;
b. de strafbare feiten waarvoor de verdachte zelf zal worden vervolgd en op welke de toezegging betrekking heeft;
c. de voorwaarden die aan de verdachte, tevens getuige, worden gesteld en waaraan deze bereid is te voldoen;
d. de inhoud van de toezegging van de officier van justitie.
Artikel 261g
- De rechter-commissaris hoort de verdachte, tevens getuige, over de voorgenomen afspraak en beoordeelt vervolgens de rechtmatigheid van de in artikel 261f, eerste lid, bedoelde afspraak. De officier van justitie verschaft de rechter-commissaris de gegevens die hij voor de beoordeling daarvan behoeft. De rechter-commissaris houdt bij de beoordeling rekening met de dringende noodzaak en met het belang van het verkrijgen van de door de verdachte, tevens getuige, af te leggen verklaring. Hij geeft tevens een oordeel over de betrouwbaarheid van de getuige.
- De rechter-commissaris legt zijn oordeel neer in een beschikking. Indien hij de afspraak rechtmatig oordeelt, komt deze tot stand. De beschikking van de rechter-commissaris is met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend en wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de officier van justitie en de verdachte, tevens getuige.
- Tegen de beschikking van de rechter-commissaris waarin de voorgenomen afspraak niet rechtmatig wordt geoordeeld, staat voor de officier van justitie binnen veertien dagen na dagtekening hoger beroep open bij het Hof. Het Hof beslist zo spoedig mogelijk.
- De officier van justitie voegt de processen-verbaal en andere voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend die zijn verkregen door het maken van een afspraak als bedoeld in artikel 261f niet bij de processtukken voordat de rechter-commissaris de afspraak rechtmatig heeft geoordeeld.
Artikel 261h
- Nadat de afspraak rechtmatig is geoordeeld wordt de verdachte als getuige als bedoeld in artikel 261f, eerste lid, door de rechter-commissaris verhoord.
- Deze getuige kan niet worden verhoord met toepassing van de artikelen 261 tot en met 261e.
- Zodra het belang van het onderzoek dat toelaat, geeft de rechter-commissaris van het tot stand komen van de afspraak en de inhoud daarvan kennis aan de verdachte, te wiens laste de verklaring is afgelegd, met dien verstande dat geen mededeling behoeft te worden gedaan van de maatregelen, bedoeld in artikel 261k.
- De rechter-commissaris kan in het belang van het onderzoek ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de getuige bevelen dat de identiteit van de getuige voor een bepaalde termijn voor de verdachte verborgen wordt gehouden. Het bevel wordt voor de beëindiging van het onderzoek door de rechter-commissaris opgeheven.
Artikel 261i
- De artikelen 261f tot en met 261h zijn van overeenkomstige toepassing ingeval een veroordeelde bereid is een getuigenverklaring af te leggen, in ruil voor een toezegging van de officier van justitie.
- Bij het op schrift stellen van de voorgenomen afspraak geldt niet het vereiste, genoemd in artikel 261f, derde lid, onderdeel b.
Artikel 261j
Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels omtrent de wijze van uitvoering van deze afdeling worden gegeven.
Vijfde afdeling C
Maatregelen tot bescherming van getuigen
Artikel 261k
- Op bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te bepalen wijze kunnen specifieke maatregelen worden getroffen voor de feitelijke bescherming van getuigen als bedoeld in de artikelen 261, 261f, 261i en 261l.
- Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een persoon die medewerking heeft verleend aan de met opsporing en vervolging van strafbare feiten belaste autoriteiten, voor zover daartoe een dringende noodzaak is ontstaan als gevolg van die medewerking en daarmee verband houdend overheidsoptreden.
Vijfde afdeling D
Afgeschermde getuigen
Artikel 261l
- De rechter-commissaris beveelt hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of van de getuige, dat een getuige als afgeschermde getuige wordt verhoord indien, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, het belang van de veiligheid van het Land of een ander deel van het Koninkrijk dat vereist.
- De officier van justitie, de verdachte en de getuige worden in de gelegenheid gesteld daaromtrent te worden gehoord.
- De rechter-commissaris maakt in zijn proces-verbaal melding van de redenen waarom het eerste lid toepassing heeft gevonden.
- Hoger beroep is tegen een beslissing op grond van het eerste lid niet toegelaten.
Artikel 261m
- De rechter-commissaris beveelt hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of van de getuige, dat ter gelegenheid van het verhoor van de afgeschermde getuige diens identiteit verborgen wordt gehouden, indien een zwaarwegend belang van de getuige of een ander dan wel het belang van de veiligheid van het Land of een ander deel van het Koninkrijk dat vereist. In dat geval stelt hij zich vooraf aan het verhoor van de afgeschermde getuige op de hoogte van diens identiteit en vermeldt hij in het proces-verbaal dit te hebben gedaan.
- De getuige wordt overeenkomstig artikel 250a beëdigd of aangemaand.
- Indien de rechter-commissaris het in het eerste lid omschreven bevel geeft, verhoort hij de afgeschermde getuige op een zodanige wijze dat zijn identiteit verborgen blijft.
Artikel 261n
Tot bijwoning van het verhoor van een afgeschermde getuige kan de rechter-commissaris bijzondere toegang verlenen.
Artikel 261o
- Indien een belang als bedoeld in artikel 261m, eerste lid, dat vereist, kan de rechter-commissaris bepalen dat de verdachte of diens raadsman dan wel beiden het verhoor van de afgeschermde getuige niet mogen bijwonen. In het laatste geval is ook de officier van justitie niet bevoegd daarbij aanwezig te zijn.
- De rechter-commissaris draagt er zorg voor dat het proces-verbaal van verhoor van de afgeschermde getuige geen verklaring bevat die strijdig is met een belang als bedoeld in artikel 261m, eerste lid.
- De rechter-commissaris verstrekt, indien de getuige daarmee instemt, het proces-verbaal aan de officier van justitie, de verdachte alsmede diens raadsman. De getuige kan zijn instemming slechts onthouden indien dit in het belang van de veiligheid van het Land of een ander deel van het Koninkrijk vereist is. Ingeval de getuige zijn instemming onthoudt, draagt de rechter-commissaris er zorg voor dat het proces-verbaal van verhoor en alle andere gegevens betreffende het verhoor onverwijld worden vernietigd. De rechter-commissaris maakt hiervan proces-verbaal op.
- De rechter-commissaris biedt de officier van justitie, de verdachte of diens raadsman, indien deze het verhoor van de getuige niet heeft bijgewoond, de gelegenheid door middel van telecommunicatie of, indien zulks niet verdraagt met een belang als bedoeld in het eerste lid schriftelijk de vragen op te geven, die hij gesteld wenst te zien. Tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van het verhoor gedoogt, kunnen vragen reeds voor de aanvang van het verhoor worden opgegeven.
- Artikel 261c, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 261p
Tijdens het verhoor van de afgeschermde getuige onderzoekt de rechter-commissaris de betrouwbaarheid van de verklaring van de afgeschermde getuige en hij legt daarover in het proces-verbaal rekenschap af.
Artikel 261q
- De rechter-commissaris neemt, indien hij het in artikel 261m, eerste lid, omschreven bevel geeft, hetzij ambtshalve, hetzij op vordering van de officier van justitie dan wel op verzoek van de te verhoren getuige, de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om de identiteit van de afgeschermde getuige en de persoon ten aanzien van wie een verzoek of een vordering als bedoeld in artikel 261m, eerste lid, wordt gedaan, verborgen te houden.
- Artikel 261e, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 261r
- De rechter-commissaris voegt, indien de afgeschermde getuige daarmee instemt, het proces-verbaal van verhoor bij de processtukken.
- Artikel 261o, derde lid, is behoudens de eerste volzin, van overeenkomstige toepassing.
Zesde afdeling
Deskundigen
Artikel 262
- De rechter-commissaris kan in het belang van het onderzoek ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte, een of meer deskundigen benoemen.
- Bij het verzoek van de verdachte om een deskundige te benoemen kan hij een of meer personen als deskundige aanbevelen. Tenzij het belang van het onderzoek zich hiertegen verzet, kiest de rechter-commissaris een of meer deskundigen uit de door de verdachte aanbevolen personen.
Artikel 263
- De rechter-commissaris geeft kennis van zijn beslissing tot benoeming van een deskundige aan de officier van justitie en de verdachte en van de opdracht die aan de deskundige is verstrekt.
- In het belang van het onderzoek kan de rechter-commissaris ambtshalve of op vordering van de officier van justitie de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, uitstellen, totdat het belang van het onderzoek zich daartegen niet meer verzet.
- De rechter-commissaris kan, ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte aanvullend onderzoek bevelen. De rechter-commissaris doet daarvan mededeling aan de deskundige, de officier van justitie en de verdachte.
- De verdachte aan wie van de opdracht aan de deskundige kennis is gegeven, is bevoegd zijnerzijds een deskundige aan te wijzen, die het recht heeft bij het onderzoek van de deskundige tegenwoordig te zijn, daarbij de nodige aanwijzingen te doen en opmerkingen te maken. Hij doet daarvan binnen een week na de dagtekening van de mededeling op grond van het eerste lid, opgave aan de rechter-commissaris en de officier van justitie.
Artikel 264
- De deskundige kan zich voor het uitbrengen van zijn rapport ter verheldering van zijn opdracht wenden tot de rechter-commissaris. Van zijn antwoord daarop doet de rechter-commissaris mededeling aan de officier van justitie en de verdachte. De rechter-commissaris kan eveneens een mondeling onderhoud gelasten met de deskundige. Hij stelt de officier van justitie en de verdachte in de gelegenheid daarbij tegenwoordig te zijn.
- In het belang van het onderzoek kan de mededeling aan de verdachte, bedoeld in het eerste lid, worden uitgesteld; om dezelfde reden kan de rechter-commissaris afzien van de mogelijkheid van aanwezigheid van officier van justitie en verdachte bij het onderhoud met de deskundige.
Artikel 265
- Nadat de deskundige zijn rapport aan de rechter-commissaris heeft ingezonden, doet de rechter-commissaris daarvan een kopie toekomen aan de officier van justitie en de verdachte. Artikel 263, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
- De verdachte aan wie van de uitslag van het onderzoek is kennis gegeven, is bevoegd een deskundige aan te wijzen, die het recht heeft het toegezonden verslag te onderzoeken.
Artikel 266
- Ingeval het rapport van de deskundige daartoe aanleiding geeft, kan de rechter-commissaris, ambtshalve, op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte, nader onderzoek opdragen aan dezelfde deskundige dan wel onderzoek aan een of meer andere deskundigen opdragen. De artikelen 264 en 265 zijn van overeenkomstige toepassing.
- De rechter-commissaris verstrekt aan de op grond van het eerste lid benoemde nieuwe deskundige een kopie van het verslag.
Artikel 267
- De rechter-commissaris kan de deskundige ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte verhoren. De rechter-commissaris kan zijn dagvaarding bevelen.
- Ten aanzien van de deskundige en zijn verhoor vinden de artikelen 244 tot en met 247 en de artikelen 249 tot en met 250a overeenkomstige toepassing. De deskundige verklaart naar waarheid en zijn geweten te verklaren. De rechter-commissaris beëdigt de deskundige dat hij naar waarheid en zijn geweten zal verklaren.
Artikel 268
(geen tekst)
Artikel 269
(geen tekst)
Artikel 270
(geen tekst)
Artikel 271
De rechter-commissaris kan de deskundigen geheimhouding opleggen.
Zevende afdeling
Beëindiging van het onderzoek
Artikel 272
Indien de rechter-commissaris de onderzoekshandelingen heeft voltooid, of indien tot voortzetting van het onderzoek geen grond bestaat, beëindigt hij het onderzoek. Hij zendt de daarop betrekking hebbende stukken aan de officier van justitie en in afschrift tevens aan de verdachte.
Artikel 273
- Indien de officier van justitie de rechter-commissaris schriftelijk mededeelt dat hij van vervolging afziet, beëindigt de rechter-commissaris het onderzoek.
- De officier van justitie die voornemens is de verdachte te dagvaarden terwijl de rechter-commissaris nog onderzoekshandelingen verricht, stelt de rechter-commissaris hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. De rechter-commissaris kan, zo nodig na de officier van justitie en de verdachte of diens raadsman te hebben gehoord, het onderzoek beëindigen. Indien hij zijn onderzoek voortzet, doet hij een proces-verbaal in het dossier opnemen met de mededeling dat het onderzoek uit hoofde van deze titel nog niet is afgerond.
Artikel 274
(geen tekst)
TITEL IV
Beslissing omtrent al dan niet vervolging
Artikel 275
- Indien naar aanleiding van het ingestelde voorbereidend onderzoek de officier van justitie van oordeel is dat vervolging moet plaatshebben, gaat hij daartoe zo spoedig mogelijk over.
- De officier van justitie kan, onder het stellen van bepaalde voorwaarden, de beslissing of vervolging plaats moet hebben voor een daarbij te bepalen termijn uitstellen.
- Zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet inhoudelijk is begonnen, kan van vervolging worden afgezien, ook op gronden aan het algemeen belang ontleend.
Artikel 276
- Indien de officier van justitie afziet van vervolging, doet hij de verdachte daarvan onverwijld schriftelijk mededeling.
- De kennisgeving van niet-vervolging wordt aan de verdachte betekend.
- De officier van justitie doet in geval van vervolging wegens een misdrijf aan de rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is, onverwijld schriftelijk mededeling van de kennisgeving van niet-vervolging.
- Indien in de zaak een bevel krachtens de artikelen 15 tot en met 29 is gevraagd of gegeven, doet de officier van justitie een mededeling dat van vervolging wordt afgezien niet dan nadat daarin is bewilligd door het Hof van Justitie.
- De officier van justitie doet te dien einde de processtukken, vergezeld van een verslag houdende de gronden voor zodanige mededeling, toekomen aan het Hof van Justitie.
Artikel 277
(geen tekst)
Artikel 278
(geen tekst)
Artikel 279
- Door een kennisgeving van niet-vervolging eindigt de zaak.
- In geval van onbevoegdheid van het Gerecht kan het onderzoek echter in het Gerecht van een ander Land worden voortgezet. Zulks is eveneens mogelijk indien de zaak wordt verenigd met een strafzaak welke in dat andere Land in onderzoek is.
Artikel 280
Indien de zaak niet wordt vervolgd op grond van:
a. onbevoegdheid van de rechter tot kennisneming van het feit,
b. niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie,
c. niet-strafbaarheid van het feit of van de verdachte,
d. onvoldoende aanwijzing van schuld,
wordt van die grond in de kennisgeving melding gemaakt.
Artikel 281
(geen tekst)
Artikel 282
- De verdachte kan, na zijn buitenvervolgingstelling of na de hem betekende beschikking houdende de verklaring dat de zaak geëindigd is of na de hem betekende kennisgeving van niet-vervolging, in het laatste geval behoudens de artikelen 25, 29 of 279, tweede lid, ter zake van hetzelfde feit niet weer in rechte worden betrokken, tenzij nieuwe bezwaren zijn bekend geworden.
- Als nieuwe bezwaren kunnen enkel worden aangemerkt verklaringen van getuigen of van de verdachte en stukken, bescheiden en processen-verbaal, die later zijn bekend geworden of niet zijn onderzocht.
- In dat geval kan de verdachte niet ter terechtzitting van de rechter in eerste aanleg worden gedagvaard, dan na een ter zake van die nieuwe bezwaren ingesteld opsporingsonderzoek.
- Tot de instelling van een opsporingsonderzoek als bedoeld in het derde lid wordt niet overgegaan dan na machtiging door de rechter-commissaris, verleend op vordering van de officier van justitie die met de opsporing van het strafbare feit is belast.
Artikel 283
Door de kennisgeving van niet-vervolging, behoudens in het geval van artikel 279, tweede lid, de beschikking tot buitenvervolgingstelling of de beschikking houdende verklaring dat de zaak geëindigd is, wordt elk bevel tot voorlopige hechtenis van rechtswege opgeheven. Daarvan wordt in de kennisgeving of beschikking melding gemaakt.
VIJFDE BOEK
De terechtzitting
TITEL I
Het aanhangig maken van de zaak ter terechtzitting in eerste aanleg
Artikel 284
- De zaak wordt ter terechtzitting aanhangig gemaakt door een dagvaarding vanwege de officier van justitie aan de verdachte betekend. Het rechtsgeding neemt op het moment van de betekening een aanvang.
- Bij de betekening van de dagvaarding, zomede in de oproeping, bedoeld bij artikel 414, wordt de bevoegdheid vermeld, die de verdachte bij artikel 1:150 Wetboek van Strafrecht is verleend.
- De rechter bepaalt, op de voordracht van de officier van justitie, de dag van de terechtzitting. Hij kan, bij het bepalen van de dag der terechtzitting of nadien, bevelen dat de verdachte in persoon zal verschijnen; hij kan daartoe tevens zijn medebrenging gelasten. De rechter kan ook de medebrenging gelasten van de getuige van wie op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk is dat hij niet voornemens is gevolg te geven aan een oproep om ter terechtzitting te verschijnen. Voorts kan de rechter de officier van justitie bevelen, nader omschreven onderzoek te verrichten of doen verrichten, alsmede gegevensdragers en stukken bij de processtukken te voegen dan wel stukken van overtuiging over te leggen.
Artikel 285
- De dagvaarding bevat een zodanige opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het begaan zou zijn, dat de verdachte daaruit redelijkerwijze kan begrijpen, ter zake waarvan hij wordt verdacht; verder vermeldt zij de wettelijke voorschriften waarbij het feit is strafbaar gesteld.
- Zij behelst tevens de vermelding van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
- Indien de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt krachtens een bevel tot voorlopige hechtenis, waarvan de geldigheidsduur niet meer kan worden verlengd, kan voor de opgave van het feit worden volstaan met de omschrijving die in dat bevel is gegeven.
Artikel 286
Strafbare feiten die op dezelfde terechtzitting worden aangebracht en waartussen verband bestaat of die door dezelfde persoon zijn begaan, worden gevoegd aan de kennisneming van de rechter onderworpen, indien dit in het belang van het onderzoek is.
Artikel 287
- De officier van justitie is bevoegd getuigen, deskundigen en tolken ter terechtzitting schriftelijk op te roepen.
- Bij de dagvaarding van de verdachte worden voor zover mogelijk opgegeven de namen, het beroep en de woon- of verblijfplaats, of, bij onbekendheid van een of ander, de aanduiding, zo nauwkeurig mogelijk, van de getuigen en deskundigen, die door de officier van justitie zijn opgeroepen. Ook van de oproeping van een tolk wordt opgave gedaan.
- De verdachte wordt daarbij kenbaar gemaakt dat hij het recht heeft getuigen en deskundigen te doen oproepen of op de terechtzitting mee te brengen; hij wordt daarbij tevens opmerkzaam gemaakt op de voorschriften van de artikelen 289, tweede lid, 293 en 308, eerste lid.
- Indien de verdachte de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt hem in een voor hem begrijpelijke taal schriftelijk mededeling gedaan van de plaats, datum en het tijdstip waarop de verdachte ter terechtzitting moet verschijnen alsmede een korte omschrijving van het feit en wordt hij op de hoogte gesteld van de inhoud van de mededelingen, bedoeld in het tweede en derde lid.
Artikel 287a
- De officier van justitie is bevoegd slachtoffers of hun nabestaanden ter terechtzitting schriftelijk op te roepen.
- Indien de personen, bedoeld in artikel 70e, tweede tot en met vijfde lid, en degenen die te kennen hebben gegeven gebruik te willen maken van het spreekrecht op grond van artikel 70e, zesde en zevende lid, schriftelijk verzoeken om oproeping voor de uitoefening van het spreekrecht geeft de officier van justitie daaraan gehoor.
- Van de oproeping van een persoon die het hem toekomende spreekrecht wenst uit te oefenen en van de benadeelde partij, voor zover dit nog niet op de grond van artikel 70g, tweede lid, is geschied, wordt aan de verdachte opgave gedaan.
Artikel 288
- De officier van justitie doet aan ieder, die zich met betrekking tot het ten laste gelegde feit overeenkomstig artikel 70f, eerste lid, als benadeelde partij heeft opgegeven, kennisgeven van de dag, het uur en de plaats van de terechtzitting.
- De kennisgeving geschiedt zo mogelijk tenminste drie dagen voor de dag van de terechtzitting. Zij behelst een korte aanduiding van het ten laste gelegde feit. Bij de kennisgeving wordt de benadeelde partij tevens opmerkzaam gemaakt op de haar betreffende voorschriften van de artikelen 374 tot en met 380.
Artikel 289
- De verdachte heeft het recht getuigen en deskundigen ter terechtzitting te doen oproepen.
- Hij geeft deze daartoe, indien tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en die van de terechtzitting ten minste veertien dagen verlopen, ten minste zeven dagen voor de terechtzitting in persoon ten parkette van de officier van justitie of schriftelijk aan de officier van justitie op. Indien de dagvaarding later dan op de veertiende dag voor de terechtzitting wordt betekend, eindigt de termijn op de vierde dag na die van de betekening, doch uiterlijk op de derde dag voor die van de terechtzitting. Hij vermeldt daarbij de namen, het beroep en de woon- of verblijfplaats, of, bij onbekendheid van een of ander, duidt hij hen zo nauwkeurig mogelijk aan. Bij schriftelijke opgave geldt de dag van ontvangst van het stuk, dat onverwijld daarop wordt aangetekend, als dag van opgave.
- De rechter kan de officier van justitie bevelen getuigen en deskundigen ter zitting te doen oproepen.
- De officier van justitie roept de getuigen of deskundigen, opgegeven of bevolen met inachtneming van het tweede en derde lid, onverwijld op, tenzij er naar zijn oordeel dwingende gronden bestaan om de oproeping te weigeren. In dit laatste geval maakt hij de verdachte opmerkzaam op het bepaalde in artikel 318, derde lid.
Artikel 289a
- De officier van justitie kan bij een met redenen omklede beslissing een door de verdachte of de rechter opgegeven of bevolen getuige of deskundige weigeren op te roepen, indien hij:
a. het onaannemelijk acht dat de getuige of de deskundige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen;
b. van oordeel is dat de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige of deskundige ter terechtzitting te kunnen ondervragen;
c. van oordeel is dat daardoor redelijkerwijs de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad.
- De officier van justitie kan bij een met redenen omklede beslissing een door de verdachte of de rechter opgegeven of bevolen getuige of deskundige weigeren op te roepen of weigeren een door de rechter gegeven bevel tot oproeping van de getuige ten uitvoer te leggen:
a. indien de getuige een bedreigde getuige is of een afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen is gehouden, dan wel
b. indien de officier van justitie de getuige heeft toegezegd dat hij op geen andere wijze zal worden verhoord dan als bedreigde getuige of als afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden.
- De weigering wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de rechter en de verdachte.
Artikel 290
- Tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en die van de terechtzitting, dient een termijn van ten minste zeven dagen, of, ingeval er sprake is van voorlopige hechtenis als bedoeld in artikel 101, tweede lid, sub d dan wel er door de rechter-commissaris overeenkomstig titel VII van het zevende boek bevelen tot handhaving van de openbare orde zijn gegeven, van ten minste vier dagen in acht te worden genomen. Wanneer de verdachte in het buitenland op hetzelfde eiland wordt gedagvaard of in een ander Land dan waar de rechter zitting houdt, wordt de termijn van dagvaarding met zeven dagen verlengd. De termijn bedraagt ten minste zes weken, indien de verdachte elders woonachtig is.
- Met toestemming van de verdachte kan deze termijn worden verkort, mits van deze toestemming blijkt door een verklaring, af te leggen op de griffie van het Gerecht in eerste aanleg waarvoor gedagvaard wordt; de artikelen 446 en 447 zijn van overeenkomstige toepassing. Geschiedt de betekening van de dagvaarding door een deurwaarder of ambtenaar van politie, dan kan de verdachte de verklaring ook doen opnemen in de akte van uitreiking; hij moet de verklaring ondertekenen; indien hij niet kan ondertekenen, wordt de oorzaak van het beletsel in de akte vermeld.
- In het geval van vrijwillige verschijning van de verdachte op een dagvaarding, betekend in strijd met de voorschriften van dit artikel, beveelt de rechter op het verzoek van de verdachte en in het belang van diens verdediging schorsing van het onderzoek tot een bepaalde dag, tenzij de rechter bij met redenen omklede beslissing van oordeel is dat de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad, wanneer het onderzoek wordt voortgezet.
Artikel 291
- Zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet inhoudelijk is begonnen, kan de officier van justitie de dagvaarding intrekken. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan de verdachte en aan de benadeelde partij.
- De officier van justitie draagt zorg dat de opgeroepen getuigen en deskundigen tijdig met de intrekking worden bekendgemaakt.
- Wordt bij of na de intrekking van de dagvaarding van vervolging afgezien, dan doet de officier van justitie de verdachte onverwijld schriftelijk kennisgeven, dat hij hem ter zake van het feit waarop de dagvaarding betrekking had, niet zal vervolgen. De artikelen 279 en 280 zijn van toepassing.
Artikel 292
- Indien de dagvaarding is ingetrokken, zonder dat de verdachte een kennisgeving van niet-vervolging is betekend, stelt de rechter op het verzoek van de verdachte, de officier van justitie een termijn waarbinnen hetzij tot dagvaarding, hetzij tot kennisgeving van niet-vervolging moet worden overgegaan. De verdachte wordt op het verzoek gehoord.
- De termijn kan op de vordering van de officier van justitie door de rechter telkens voor een bepaalde tijd worden verlengd.
TITEL II
Bezwaarschrift tegen de dagvaarding
Artikel 293
- Tegen de dagvaarding kan de verdachte binnen vijf dagen na de betekening een bezwaarschrift indienen bij het Gerecht. Het bezwaarschrift is met redenen omkleed.
- Indien niet voor het tijdstip waartegen de verdachte is gedagvaard, op het gehele bezwaarschrift onherroepelijk is beslist, stelt het Gerecht de aanvang van de behandeling ter terechtzitting voor bepaalde of onbepaalde tijd uit. De artikelen 314, 362 en 363 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 294
- Naar de gegrondheid van het bezwaarschrift stelt het Gerecht een onderzoek in. De verdachte en de officier van justitie worden gehoord.
- Het Gerecht kan, alvorens te beslissen, door de rechter-commissaris een onderzoek doen instellen en zich de daartoe betrekkelijke stukken doen overleggen. Dit onderzoek wordt overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met de zesde afdeling van titel III van het vierde boek gevoerd.
Artikel 295
- Indien voor het Gerecht, waarvoor de betrokkene is gedagvaard, de rechtsmacht ontbreekt, zendt het Gerecht de zaak zo mogelijk naar het Land, waar de rechter wel rechtsmacht heeft.
- Is de officier van justitie niet ontvankelijk of is ten aanzien van het feit waarop de dagvaarding betrekking heeft onvoldoende aanwijzing van schuld aanwezig, dan stelt het Gerecht de verdachte ten aanzien van de gehele tenlastelegging of voor een bij de beschikking nader aan te duiden gedeelte van de tenlastelegging buiten vervolging.
- In alle andere gevallen verklaart het Gerecht de verdachte niet-ontvankelijk of het bezwaarschrift ongegrond, zo nodig onder aanduiding van de wijzigingen die in de tenlastelegging moeten worden aangebracht.
- De beschikking van het Gerecht wordt onverwijld aan de verdachte ter kennis gebracht. Indien de verdachte in raadkamer verschijnt, kan de beslissing hem worden meegedeeld.
- Wanneer de beschikking waarbij de verdachte ten aanzien van de gehele tenlastelegging buiten vervolging wordt gesteld, onherroepelijk is geworden, vervalt een reeds uitgebrachte dagvaarding. Wanneer de beschikking waarbij de verdachte voor een gedeelte van de tenlastelegging buiten vervolging wordt gesteld, onherroepelijk is geworden, brengt de officier van justitie de dagvaarding in overeenstemming met die beschikking.
Artikel 296
Tegen de dagvaarding, die is uitgebracht na een bevel krachtens artikel 25, eerste lid, en artikel 29 is een bezwaarschrift niet toegelaten, tenzij nieuwe feiten of omstandigheden bekend zijn geworden.
Artikel 297
In geval van buitenvervolgingstelling zijn de artikelen 282 en 283 van toepassing.
Artikel 298
In geval van buitenvervolgingstelling staat voor het openbaar ministerie binnen veertien dagen na de beschikking hoger beroep open bij het Hof van Justitie.
TITEL III
Het aanhangig maken van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep
Artikel 299
- De zaak wordt in hoger beroep ter terechtzitting aanhangig gemaakt door een dagvaarding, vanwege de procureur-generaal aan de verdachte betekend. Het rechtsgeding in hoger beroep neemt op het moment van de betekening een aanvang.
- Ten aanzien van die dagvaarding zijn de artikelen 287 en 287a van toepassing, behoudens dat daarbij de verdachte, in plaats van op de voorschriften van artikel 289, eerste lid, opmerkzaam wordt gemaakt op die van artikel 301.
- Op de gronden, in artikel 286 vermeld, kunnen verschillende zaken gevoegd aanhangig worden gemaakt.
- De voorzitter bepaalt, op de voordracht van de procureur-generaal, de dag van de terechtzitting.
Artikel 300
- Tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en die van de terechtzitting dient een termijn van ten minste zeven dagen te verlopen. Wanneer de verdachte in het buitenland op hetzelfde eiland wordt gedagvaard of in een ander Land dan waar de rechter zitting houdt, wordt de termijn van dagvaarding met zeven dagen verlengd. De termijn bedraagt ten minste zes weken, indien de verdachte elders woonachtig is. Artikel 290, tweede en derde lid, is van toepassing.
- Artikel 288 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de kennisgeving steeds geschiedt aan de benadeelde partij die zich in eerste aanleg in het geding heeft gevoegd.
- Indien het slachtoffer of de nabestaande in eerste aanleg gebruik heeft gemaakt van zijn recht om te verklaren op grond van artikel 70e doet de procureur-generaal deze schriftelijk mededeling van de datum en het tijdstip waarop de zaak op de terechtzitting in hoger beroep zal worden behandeld.
Artikel 301
- De procureur-generaal en de verdachte kunnen zowel ter terechtzitting in eerste aanleg verhoorde, als nieuwe getuigen en deskundigen doen oproepen. Zij kunnen ook nieuwe bescheiden en stukken van overtuiging overleggen.
- De artikelen 289, tweede tot en met vierde lid, 289a en 290 zijn van overeenkomstige toepassing.
TITEL IV
Behandeling ter terechtzitting
Eerste afdeling
Algemene bepaling
Artikel 302
De bepalingen in de volgende afdelingen van deze titel zijn toepasselijk op de behandeling ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep, met dien verstande dat, waar gesproken wordt van het Hof en van de voorzitter, daaronder voor de terechtzitting in eerste aanleg de rechter in eerste aanleg wordt verstaan en waar gesproken wordt van de procureur-generaal, daaronder voor de terechtzitting in eerste aanleg de officier van justitie wordt verstaan, een en ander voor zover niet uit enige van de bepalingen anders blijkt en onverminderd het bepaalde in titel IV van dit boek en in de titels I en II van het zevende boek.
Tweede afdeling
Onderzoek van de zaak op de terechtzitting
Artikel 303
Het onderzoek van de zaak op de terechtzitting neemt een aanvang, nadat de voorzitter de zaak heeft doen uitroepen.
Artikel 304
De rechter die als rechter-commissaris enig onderzoek in de zaak heeft verricht neemt aan het onderzoek op de terechtzitting slechts deel met de instemming van de procureur-generaal en de verdachte.
Artikel 305
- Tot bijwoning van een openbare terechtzitting worden, tenzij in bijzondere gevallen ter beoordeling van de voorzitter, als toehoorder niet toegelaten personen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt. De voorzitter heeft de bevoegdheid om toehoorders niet toe te laten, indien deze de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt, met uitzondering van slachtoffers van twaalf tot zestien jaren van het ten laste gelegde feit, bedoeld in artikel 70e, die de terechtzitting wensen bij te wonen.
- In geval van twijfel omtrent de leeftijd moet ten genoegen van de voorzitter aannemelijk worden gemaakt dat de persoon die toelating verlangt, de leeftijd van twaalf respectievelijk zestien jaren heeft bereikt.
Artikel 306
- De verdachte die niet is verschenen, kan zich ter terechtzitting laten verdedigen door zijn raadsman die verklaart daartoe uitdrukkelijk te zijn gemachtigd. Het Hof stemt daarmee in, onverminderd het bepaalde in artikel 308, eerste lid.
- De verdachte die niet is verschenen kan zich ter terechtzitting ter zake van een overtreding laten vertegenwoordigen door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde. Het Hof stemt daarmee in, onverminderd het bepaalde in artikel 308, eerste lid.
- De behandeling van de zaak tegen de verdachte die overeenkomstig de eerste twee leden wordt behandeld, geldt als een procedure op tegenspraak.
Artikel 307
Tegen de verdachte die niet op de aan hem gedane rechtsgeldige dagvaarding op de terechtzitting verschijnt en zich, in de gevallen bij wettelijke regeling voorzien, niet door een gemachtigde laat verdedigen dan wel laat vertegenwoordigen, wordt verstek verleend.
Artikel 308
- Indien de verdachte niet op de terechtzitting tegenwoordig is, kan het Hof zowel bij de aanvang als gedurende de loop van het onderzoek bevelen dat, zo er gronden zijn om aan te nemen, dat hij bij een herhaalde dagvaarding wederom niet zal verschijnen, hij op een door het Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting aanwezig zal zijn; het Hof kan daartoe tevens zijn medebrenging gelasten.
- Indien de verdachte op het bepaalde tijdstip wederom niet op de terechtzitting is verschenen, stemt het Hof, indien van toepassing, alsnog in met de in artikel 306 bedoelde procedure, dan wel verleent het Hof verstek, indien dit nog niet had plaatsgehad, tenzij het de medebrenging tegen een nader tijdstip gelast; het onderzoek wordt daarna voortgezet.
- Indien de verdachte op het nader bepaalde tijdstip op de terechtzitting is verschenen, wordt het verstek dat tegen hem verleend mocht zijn, vervallen verklaard en het onderzoek op de terechtzitting opnieuw aangevangen.
Artikel 309
- De terechtzitting geschiedt in het openbaar. Vanaf het uitroepen van de zaak kan het Hof gehele of gedeeltelijke behandeling met gesloten deuren bevelen. Dit bevel kan worden gegeven in het belang van de goede zeden, openbare orde, de veiligheid van het Land alsmede indien de belangen van minderjarigen, of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, andere procesdeelnemers of anderszins bij de zaak betrokkenen dit eisen. Een dergelijk bevel kan ook worden gegeven, indien de openbaarheid naar het oordeel van het Hof het belang van een goede rechtspleging zou schaden.
- Een bevel als bedoeld in het eerste lid wordt door het Hof ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of andere procesdeelnemers gegeven. Het Hof geeft het bevel niet dan na het openbaar ministerie, de verdachte en de andere procesdeelnemers, zo nodig met gesloten deuren, hieromtrent te hebben gehoord.
- De beslissing tot het geven van het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt met redenen omkleed in het proces-verbaal van de terechtzitting vermeld.
- Tot bijwoning van de niet-openbare zitting kan de voorzitter bijzondere toegang verlenen. Aan het slachtoffer of de nabestaande wordt toegang verleend, tenzij de voorzitter wegens bijzondere redenen anders beslist.
Artikel 310
- De voorzitter heeft de leiding van het onderzoek op de terechtzitting en geeft daartoe de nodige bevelen. Hij kan een door hem aangewezen lid van het college in zijn plaats belasten met de ondervraging. Dit lid oefent alsdan bij de ondervraging de bevoegdheden uit die bij deze titel aan de voorzitter zijn toegekend.
- Hij draagt zorg dat geen vragen worden gesteld die de strekking hebben verklaringen te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid zijn afgelegd.
Artikel 311
Behalve de rechters en de griffier neemt aan de tafel van het Hof niemand plaats.
Artikel 312
- Worden strafbare feiten waarvan de voeging had behoren te geschieden, op dezelfde terechtzitting afzonderlijk aangebracht, dan beveelt het Hof dat de voeging alsnog zal plaatsvinden.
- Indien strafbare feiten waartussen verband bestaat of die door dezelfde persoon zijn begaan op verschillende terechtzittingen zijn aangebracht, maar de behandeling op dezelfde terechtzitting wordt hervat of aangevangen, beveelt het Hof eveneens de voeging, indien dit in het belang van het onderzoek is.
- Het Hof beveelt de splitsing van gevoegde zaken, indien het geen verband tussen die zaken aanwezig acht of de voeging niet in het belang van het onderzoek oordeelt.
Artikel 313
- Het onderzoek wordt onafgebroken voortgezet.
- Het Hof kan echter het onderzoek wegens de uitgebreidheid of de duur daarvan, of voor het nemen van rust, onderbreken.
- Het Hof is voorts bevoegd, indien dit door het belang van het onderzoek wordt gevorderd, met of zonder tijdsbepaling, de schorsing van het onderzoek te gelasten.
- De schorsing met tijdsbepaling kan zo nodig telkens voor een bepaalde tijd worden verlengd.
- De reden van de onderbreking of schorsing wordt in het proces-verbaal vermeld.
Artikel 314
Bevindt de verdachte zich in voorlopige hechtenis, dan schorst het Hof het onderzoek op de terechtzitting alleen voor bepaalde tijd. De termijn van de schorsing wordt in de regel op niet meer dan twee maanden gesteld. Om klemmende, in het proces-verbaal te vermelden redenen, kan het Hof een langere termijn stellen, doch in geen geval van meer dan vier maanden.
Artikel 315
- Na de aanvang van het onderzoek stelt de voorzitter de identiteit van de verdachte, of, zo er meer verdachten zijn, van ieder van hen vast door te vragen naar naam en voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats of door het doen overleggen van een identiteitsbewijs.
- Hij vermaant hem oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen.
- Daarna doet hij de verdachte, mededeling van diens recht om zich te onthouden van antwoorden en, indien de verdachte geen raadsman heeft, van diens recht om zich door een raadsman te doen bijstaan.
Artikel 316
- In de gevallen waarin van nietigheid van de dagvaarding, onbevoegdheid van het Hof of niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal zonder onderzoek van de zaak zelf kan blijken, is de verdachte bevoegd dat verweer reeds dadelijk na de ondervraging in artikel 315 vermeld, voor te dragen en toe te lichten.
- De procureur-generaal kan daarop antwoorden.
- De verdachte kan andermaal en, zo de procureur-generaal daarna weer het woord voert, nogmaals het woord voeren.
- Het Hof gaat tot beraadslaging over en doet uitspraak.
- Wordt het verweer ontijdig of ongegrond bevonden, dan wordt het onderzoek van de zaak zelf onmiddellijk voortgezet.
- Ook ambtshalve kan het Hof zonder onderzoek van de zaak de nietigheid van de dagvaarding, de onbevoegdheid van het Hof, de niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal, dan wel in het geding in hoger beroep de niet-ontvankelijkheid van het beroep uitspreken, na de procureur-generaal en de verdachte te hebben gehoord.
Artikel 317
Indien in het geding de procureur-generaal, hetzij naar aanleiding van een verweer als bedoeld in het eerste lid van artikel 316, hetzij naar aanleiding van het horen door de rechter, ingevolge het zesde lid van dat artikel, van oordeel is dat de dagvaarding behoort te worden gewijzigd, zijn de artikelen 355 en 356 van toepassing.
Artikel 318
- De procureur-generaal draagt de zaak voor en legt een lijst van de inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen over.
- Hij legt ook een lijst van de getuigen en deskundigen en de opgeroepen slachtoffers of hun nabestaanden over.
- Onmiddellijk nadat de lijst is overgelegd kan de verdachte, indien de oproeping van een door hem opgegeven getuige of deskundige door de procureur-generaal is verzuimd of geweigerd, het Hof verzoeken alsnog de oproeping van die getuige of deskundige te bevelen.
- Het Hof beveelt dat de overeenkomstig artikel 289, tweede lid, opgegeven getuige of deskundige, wiens oproeping is verzuimd of geweigerd, tegen een door het Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting zal worden opgeroepen, tenzij:
a. het onaannemelijk wordt geacht dat de getuige of deskundige binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zal verschijnen;
b. het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid of het welzijn van de getuige of deskundige door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar wordt gebracht, en het voorkomen van dit gevaar zwaarder weegt dan het belang om de getuige ter terechtzitting te kunnen ondervragen;
c. de verdachte daardoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad.
- De getuige of deskundige, wiens oproeping door het Hof is bevolen, wordt alsnog op de lijst van getuigen en deskundigen gebracht.
- Op de vordering van de procureur-generaal of op het verzoek van de verdachte worden getuigen of deskundigen, die niet op de lijst voorkomen doch op de terechtzitting tegenwoordig zijn, op bevel van de voorzitter alsnog door de griffier op de lijst gebracht, tenzij daarvan op de gronden, genoemd in het vierde lid onderdeel b. en c., wordt afgezien, met dien verstande dat de grond onder c. wordt uitgebreid met het vervolgingsbelang van het openbaar ministerie.
- Indien de procureur-generaal op grond van artikel 289a, tweede lid, onderdeel b., heeft geweigerd een door de verdachte opgegeven getuige op te roepen of een door de rechter gegeven bevel tot oproeping van een getuige ten uitvoer te leggen en ten aanzien van die getuige geen beschikking op grond van artikel 261, eerste lid, of van artikel 261m, eerste lid, is gegeven, stelt het Hof de stukken in handen van de rechter-commissaris teneinde de getuige te doen verhoren. In geval van een door de verdachte opgegeven getuige blijft de vorige volzin buiten toepassing, indien het Hof bij met redenen omklede beslissing van oordeel is dat door het achterwege blijven van het verhoor de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging is geschaad. De procureur-generaal dient onmiddellijk nadat de stukken in handen van de rechter-commissaris zijn gesteld, alsnog een vordering als bedoeld in artikel 261, eerste lid, of artikel 261l, eerste lid, in. Artikel 359 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 319
Wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt krachtens een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding waarvan de geldigheidsduur niet meer kan worden verlengd op grond van artikel 98, derde lid, kan de officier van justitie, in het geding in eerste aanleg, onmiddellijk nadat hij de zaak heeft voorgedragen, schorsing van het onderzoek op de terechtzitting vorderen. Van zijn voornemen daartoe stelt hij de verdachte tijdig schriftelijk op de hoogte. In dat geval kan het overleggen van de lijsten, bedoeld in het eerste en tweede lid van artikel 318, worden aangehouden tot de hervatting van het onderzoek op de terechtzitting.
Artikel 320
De voorzitter kan, met toestemming van de procureur-generaal en van de verdachte, de getuige vergunnen zich vóór het afleggen van zijn verklaring tot een bepaald tijdstip te verwijderen.
Artikel 321
- De verschenen getuigen worden verhoord, tenzij daarvan wordt afgezien met toestemming van de officier van justitie en van de verdachte dan wel op gronden genoemd in artikel 318, vierde lid, onder b. en c., of redelijkerwijs valt aan te nemen dat door het afzien het openbaar ministerie niet in zijn vervolging wordt geschaad.
- Indien een op de lijst voorkomende getuige niet is verschenen, is artikel 318 vanaf het derde lid van overeenkomstige toepassing.
Artikel 321a
- De voorzitter bepaalt in welke volgorde hij de verschenen getuigen, deskundigen en het slachtoffer of de nabestaande, zal ondervragen of horen. Indien hij daartoe aanleiding ziet, neemt hij maatregelen dat deze procesdeelnemers naar afzonderlijke ruimten worden geleid.
- De voorzitter draagt zorg voor een correcte bejegening van het slachtoffer, of de nabestaanden dan wel hun vertegenwoordiger, bedoeld in artikel 70e, zesde of zevende lid.
Artikel 322
- De voorzitter beveelt dat de getuigen zich zullen begeven naar het voor hen bestemde vertrek, met uitzondering van de eerste die hij voor het Hof doet verschijnen.
- Hij neemt, zo nodig, maatregelen om de getuigen te beletten dat zij zich vóór het afleggen van hun getuigenis met elkaar onderhouden dan wel dat zij kennis nemen van eerder ter terechtzitting afgelegde verklaringen van andere getuigen en de verdachte.
Artikel 323
- De voorzitter vraagt de getuige naar naam en voornamen, leeftijd, beroep en woon- en verblijfplaats en naar zijn relatie met de verdachte. Indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd, kan het Hof bepalen dat het vragen naar een bepaald gegeven als bedoeld in de vorige volzin door de voorzitter achterwege zal worden gelaten. Het Hof neemt maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om onthulling van dit gegeven te voorkomen.
- De voorzitter beëdigt daarna de getuige. Artikel 250, tweede lid, betreffende de vervanging van de beëdiging door een aanmaning, is van overeenkomstige toepassing.
- Met betrekking tot het verhoren van de getuige en diens recht van verschoning vinden de artikelen 251 tot en met 254 toepassing.
Artikel 324
(geen tekst)
Artikel 325
- De getuige wordt het eerst ondervraagd door degene, die hem heeft opgeroepen of op wiens verzoek hij is opgeroepen. Daarna geschiedt de ondervraging door de verdachte of diens raadsman of door de procureur-generaal in de volgorde en op de wijze door de voorzitter te bepalen.
- De voorzitter en de andere rechters kunnen te allen tijde, doch bij voorkeur na de ondervraging, bedoeld in het eerste lid, vragen stellen. De voorzitter kan, indien het belang van een goede procesorde dat nodig maakt, de ondervraging op de voet van het eerste lid beëindigen en zelf de getuige ondervragen.
- In ieder geval geeft de voorzitter aan de verdachte en diens raadsman de gelegenheid om tegen de getuige en diens verklaring in te brengen wat tot verdediging kan dienen en aan de procureur-generaal tot het maken van opmerkingen.
Artikel 326
Gedurende de verdere loop van het onderzoek kunnen aan de getuige door de voorzitter, de rechters, de procureur-generaal en de verdachte nog vragen worden gesteld. Artikel 325, derde lid, is van toepassing.
Artikel 327
De getuige moet bij zijn verklaring zijn redenen van wetenschap zoveel mogelijk uitdrukkelijk opgeven.
Artikel 328
De voorzitter kan, ambtshalve of op vordering van de procureur-generaal of op verzoek van de verdachte, beletten dat aan enige vraag, door de verdachte of diens raadsman of door de procureur-generaal gesteld, door de getuige gevolg wordt gegeven. Op het antwoord, dat op zodanige vraag mocht zijn gegeven, wordt geen acht geslagen.
Artikel 329
- Indien de getuige bij zijn verhoor zonder wettige grond weigert op de hem gestelde vragen te antwoorden of wel de eed of belofte die van hem gevorderd wordt, af te leggen, beveelt het Hof indien dit in het belang van het onderzoek dringend noodzakelijk is, dat hij in gijzeling zal worden gesteld en op een bepaald tijdstip weer voor het Hof zal worden gebracht.
- Het bevel wordt niet gegeven dan nadat de getuige in zijn verdediging, door hem of zijn advocaat voorgedragen, is gehoord. Het is voor niet langer dan dertig dagen geldig. Tegen dit bevel is geen rechtsmiddel toegelaten.
- Het Hof gelast het ontslag van de getuige uit de gijzeling, zodra hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan of het onderzoek op de terechtzitting gesloten is. Het is echter bevoegd dat ontslag in elke stand van het onderzoek te bevelen, ook op verzoek van de getuige.
- De artikelen 258 en 259 zijn van toepassing.
- Tegen de beslissing, in het geding in eerste aanleg gegeven tot afwijzing van een verzoek van de getuige om ontslag, staat aan deze binnen drie dagen na de betekening hoger beroep open bij het Hof. De getuige wordt gehoord, althans daartoe behoorlijk opgeroepen.
Artikel 330
- Na het afleggen van zijn verklaring blijft de getuige in de rechtszaal, tenzij het Hof, met toestemming van de procureur-generaal en van de verdachte, hem vergunt zich te verwijderen, zo nodig met bevel om op een te bepalen tijd weer in de rechtszaal aanwezig te zijn.
- In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, is de toestemming van de verdachte niet vereist indien ten aanzien van de getuige het vermoeden bestaat, bedoeld in artikel 323, eerste lid, tweede volzin.
Artikel 331
- De voorzitter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de procureur-generaal of op het verzoek van de verdachte, getuigen tegenover elkaar stellen.
- Op gelijke wijze kan hij bevelen dat, na afgelegde getuigenis, een of meer getuigen de rechtszaal zullen verlaten en dat een of meer van hen opnieuw zullen worden binnengelaten, teneinde hetzij afzonderlijk, hetzij in elkaars bijzijn, nogmaals te worden verhoord.
Artikel 332
- Op gelijke wijze als bij artikel 331 bedoeld, kan de voorzitter bevelen dat een of meer verdachten de rechtszaal zullen verlaten, opdat een getuige buiten hun tegenwoordigheid zal worden ondervraagd.
- In dat geval wordt de verdachte onmiddellijk op de hoogte gesteld van hetgeen in zijn afwezigheid is voorgevallen en eerst daarna met het onderzoek voortgegaan.
Artikel 333
- Indien een getuige verdacht wordt zich op de terechtzitting aan het misdrijf van meineed te hebben schuldig gemaakt, kan het Hof op de vordering van de procureur-generaal of op het verzoek van de verdachte dienaangaande onderzoek bevelen, zo nodig met schorsing van het onderzoek op de terechtzitting.
- In dat geval wordt door de griffier dadelijk een proces-verbaal opgemaakt en dit door de voorzitter, de rechters, en hemzelf ondertekend. Het proces-verbaal bevat de afgelegde verklaring van de getuige.
- De verklaring van de getuige wordt hem voorgelezen; daarna wordt hem gevraagd, of hij bij zijn verklaring blijft volharden, in welk geval deze door hem wordt ondertekend. Bij gebreke van ondertekening vermeldt het proces-verbaal de weigering of de reden van verhindering.
- Het Hof kan tevens bevelen dat door de procureur-generaal een vordering zal worden gedaan als bedoeld in artikel 221 teneinde de rechter-commissaris bepaalde onderzoekshandeling te laten verrichten.
- Het proces-verbaal wordt door het Hof in handen gesteld van de procureur-generaal.
Artikel 334
Artikel 260 is van toepassing met betrekking tot het verhoren als getuige van de daar bedoelde personen.
Artikel 335
(geen tekst)
Artikel 336
Onverminderd artikel 70l, zijn alle bepalingen in deze titel betreffende getuigen en hun verklaringen ook van toepassing ten aanzien van deskundigen en hun verklaringen.
Artikel 337
- Processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken worden door de voorzitter, wanneer deze of een van de rechters of wel de procureur-generaal dit verlangt, voorgelezen.
- Gelijke voorlezing heeft plaats op verzoek van de verdachte, tenzij het Hof ambtshalve of op het verzet van de procureur-generaal anders beveelt.
- De voorlezing van stukken kan, tenzij de procureur-generaal of de verdachte zich daar op redelijke gronden tegen verzet, worden vervangen door een mondelinge mededeling van de korte inhoud door de voorzitter.
- Ten bezware van de verdachte wordt geen acht geslagen op stukken, die niet zijn voorgelezen, of waarvan hun korte inhoud niet overeenkomstig het derde lid is meegedeeld.
Artikel 338
(geen tekst)
Artikel 339
(geen tekst)
Artikel 340
(geen tekst)
Artikel 341
- Nadat alle deskundigen en getuigen zijn verhoord, wordt de verdachte ondervraagd. Hij wordt echter, indien dat door de voorzitter nodig wordt geoordeeld, eerder ondervraagd.
- Is er meer dan een verdachte, dan geschiedt de ondervraging in de volgorde, door de voorzitter te bepalen, na de procureur-generaal en de raadslieden te hebben gehoord.
- De verdachte wordt eerst door de voorzitter ondervraagd. Daarna kunnen de andere rechters en vervolgens de raadsman en de procureur-generaal vragen stellen.
- Wanneer de voorzitter daartoe aanleiding ziet, kan hij de procureur-generaal in de gelegenheid stellen de verdachte het eerst te ondervragen. In dat geval krijgt de raadsman daarna de gelegenheid de verdachte vragen te stellen.
- In ieder geval geeft de voorzitter aan de raadsman en aan de procureur-generaal de gelegenheid om naar aanleiding van de verklaring van de verdachte opmerkingen te maken.
- De voorzitter kan, ambtshalve of op verzet van de raadsman of van de procureur-generaal, beletten dat aan enige vraag, aan de verdachte gesteld, gevolg wordt gegeven. Op het antwoord, dat op zodanige vraag mocht zijn gegeven, wordt geen acht geslagen.
Artikel 342
Gedurende de verdere loop van het onderzoek kunnen de verdachte door de voorzitter, de rechters, de procureur-generaal, de raadsman en de medeverdachte vragen worden gesteld.
Artikel 343
Bij het verhoor van de verdachte wordt zoveel mogelijk onderzocht, of zijn verklaring op eigen wetenschap steunt.
Artikel 344
Noch de voorzitter, noch een van de rechters geeft op de terechtzitting blijk van enige overtuiging omtrent schuld of onschuld van de verdachte.
Artikel 345
Indien de verdachte de stilte of de orde op de terechtzitting verstoort en vruchteloos door de voorzitter is gewaarschuwd, kan deze zijn verwijdering uit de rechtszaal bevelen en, zo nodig, bepalen, dat hij gedurende het geheel of een gedeelte van de zitting elders zal worden opgehouden. De behandeling van de zaak wordt voortgezet en de uitspraak geschiedt als ware de verdachte tegenwoordig. In dat geval blijft de raadsman van de verdachte met de verdediging belast.
Artikel 346
- De voorzitter kan, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de procureur-generaal of op het verzoek van de verdachte, bepalen dat vragen betreffende de persoonlijke of de levensomstandigheden van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en behandeld en voorts dat de procureur-generaal of de raadsman buiten tegenwoordigheid van de verdachte betreffende diens geestvermogens het woord zal voeren.
- De voorzitter kan dienovereenkomstig bepalen, dat de verdachte buiten tegenwoordigheid van een of meer medeverdachten zal worden verhoord.
- Het tweede lid van artikel 332 is van toepassing.
Artikel 347
Na de ondervraging van de verdachte kunnen, op de voet van artikel 326, aan de getuigen opnieuw vragen worden gesteld of stukken worden voorgelezen.
Artikel 348
- Indien een verdachte of getuige de gebezigde voertaal niet verstaat heeft het onderzoek niet plaats zonder bijstand van een tolk.
- Indien een verdachte of getuige niet of slechts zeer gebrekkig horen of spreken kan, geschieden de vragen of de antwoorden schriftelijk.
- Kan de in het tweede lid bedoelde verdachte of getuige niet of slechts zeer gebrekkig lezen of schrijven, dan wordt de bijstand van een daartoe geschikt persoon als tolk gevorderd.
- De tolk wordt, zo nodig, vanwege de procureur-generaal opgeroepen.
- Indien op de terechtzitting de bijstand van een tolk blijkt nodig te zijn, kan het Hof de oproeping van een tolk bevelen.
- Bij niet-verschijning van een tolk is artikel 321 van overeenkomstige toepassing.
- De verdachte kan op bepaald aangegeven gronden de tolk wraken. Het Hof doet daarover terstond uitspraak.
Artikel 349
- De tolk wordt, alvorens met zijn werkzaamheden aan te vangen, beëdigd dat hij zijn taak naar zijn geweten zal vervullen.
- Van degene, die op de vordering van het openbaar ministerie door het Hof van Justitie als vaste gerechtelijke tolk is beëdigd, wordt geen nadere eed gevorderd.
- Als tolk wordt slechts toegelaten degene, die niet reeds in een andere kwaliteit aan het onderzoek deelneemt.
Artikel 350
In de gevallen, waarin de bijstand van een tolk wordt gevorderd, wordt ten bezware van de verdachte geen acht geslagen op hetgeen ter terechtzitting is gesproken of voorgelezen zonder voor hem vertolkt te zijn.
Artikel 351
- De voorzitter toont zo nodig de verdachte en de getuigen de voorwerpen, die als stukken van overtuiging dienen en verhoort hen daaromtrent.
- De verdachte is bevoegd zodanige voorwerpen ter terechtzitting mee te nemen en over te leggen.
Artikel 352
Het Hof heeft gelijke bevoegdheid als in artikel 197 aan het openbaar ministerie is toegekend. Het oefent die uit hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de procureur-generaal, of op het verzoek van de verdachte.
Artikel 352a
- De voorzitter stelt degene die het spreekrecht wenst uit te oefenen, daartoe in de gelegenheid. Nadat deze zijn verklaring heeft afgelegd, kunnen hem door de voorzitter en de rechters nadere vragen over diens verklaring worden gesteld. Nadere vragen van de procureur-generaal en de verdachte worden door tussenkomst van de voorzitter gesteld.
- Het Hof kan bevelen dat de persoon, die het spreekrecht wenst uit te oefenen indien deze na behoorlijke oproeping niet op de terechtzitting is verschenen, zal worden opgeroepen om op een nader te bepalen tijdstip op de terechtzitting te verschijnen. Indien deze ten tweede male niet op de terechtzitting verschijnt, zal worden aangenomen dat die persoon alsnog van het spreekrecht afziet.
Artikel 353
- Nadat, behoudens het bepaalde bij artikel 347, de ondervraging van de verdachte heeft plaatsgehad, kan de procureur-generaal het woord voeren en legt hij zijn vordering, na voorlezing, aan het Hof over. De vordering omschrijft de straf of de maatregel, indien oplegging daarvan wordt geëist, en vermeldt in dat geval tevens, welk bepaald strafbaar feit zou zijn begaan. De procureur-generaal maakt, voor zover zulks aan de verdachte niet reeds eerder was gebleken, kenbaar of hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken, alsmede of daartoe een strafrechtelijk financieel onderzoek als bedoeld in artikel 177a is ingesteld. Van deze mededeling van de procureur-generaal wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aantekening gedaan.
- De verdachte kan hierop antwoorden.
- De procureur-generaal kan daarna andermaal het woord voeren.
- Daarna kan de verdachte nog eenmaal opmerkingen maken.
- Aan de verdachte wordt echter, op straffe van nietigheid, het recht gelaten om het laatst te spreken.
- Ook daarna is artikel 347 van toepassing en kan ook de verdachte nader worden ondervraagd. In dat geval kunnen de procureur-generaal en de verdachte nogmaals, op de hiervoor vermelde voet, het woord voeren.
Artikel 354
(geen tekst)
Artikel 355
- Indien de procureur-generaal oordeelt dat de tenlastelegging behoort te worden gewijzigd, legt hij de inhoud van de door hem noodzakelijk geachte wijzigingen schriftelijk aan de rechter over met de vordering dat die wijzigingen zullen worden toegelaten.
- De verdachte wordt op de vordering tot wijziging gehoord.
- Indien de rechter de vordering toewijst, doet hij ter terechtzitting de inhoud van de aangebrachte wijzigingen in het proces-verbaal opnemen. In geen geval worden wijzigingen toegelaten, als gevolg waarvan de tenlastelegging niet langer hetzelfde feit, in de zin van artikel 1:143 van het Wetboek van Strafrecht, zou inhouden.
Artikel 356
- Indien de tenlastelegging overeenkomstig artikel 355 is gewijzigd, wordt aan de verdachte door de griffier een gewaarmerkt afschrift van de wijziging op de terechtzitting zelf ter hand gesteld. Is tegen de verdachte verstek verleend, dan wordt het onderzoek op de gewijzigde tenlastelegging aanstonds voortgezet indien de verdachte door het achterwege laten van kennisgeving van de wijziging redelijkerwijze niet in zijn verdediging wordt geschaad. In het andere geval wordt de gewijzigde tenlastelegging hem zo spoedig mogelijk betekend.
- De rechter schorst het onderzoek voor een bepaalde tijd; met toestemming van de verdachte of de raadsman die op grond van artikel 306, tweede lid, tot de verdediging is toegelaten, kan echter het onderzoek aanstonds worden voortgezet of na een korte onderbreking worden voortgezet.
Artikel 357
- Indien in de tenlastelegging voor de opgave van het feit is volstaan met een omschrijving als bedoeld in artikel 285, derde lid, wordt die opgave alsnog in overeenstemming gebracht met de in het eerste en tweede lid van dat artikel gestelde eisen.
- De artikelen 355, met uitzondering van de laatste volzin van het derde lid, en 356 vinden overeenkomstig toepassing.
Artikel 358
- Indien aan het Hof de noodzakelijkheid blijkt van het verhoor van op de terechtzitting nog niet verhoorde getuigen of van de overlegging van bescheiden of stukken van overtuiging, die niet op de terechtzitting aanwezig zijn, beveelt het zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, tegen een door het Hof te bepalen tijdstip de dagvaarding van die getuigen of de overlegging van die bescheiden of die stukken van overtuiging.
- Artikel 318, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op het bevel tot dagvaarding van getuigen als bedoeld in het eerste lid en het daarbij gevoegde bevel tot medebrenging.
- Indien het Hof het noodzakelijk acht een nog niet op de terechtzitting verhoorde deskundige omtrent een door hem uitgebrachte rapportage te verhoren, beveelt het diens dagvaarding overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid. Indien het Hof een nieuwe deskundige onderzoek wenst op te dragen, benoemt het, gehoord de procureur-generaal en de verdachte, een deskundige en verleent het hem de opdracht tot het uitbrengen van een schriftelijk verslag. Het Hof kan de zaak, al dan niet met toepassing van artikel 359, tweede lid, voorts in handen stellen van de rechter-commissaris.
Artikel 359
- Indien enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk blijkt, stelt het Hof met schorsing van de zaak onder aanduiding van het onderwerp van het onderzoek en, zo nodig, van de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van de rechter-commissaris.
- In het geval het onderzoek uitsluitend zal bestaan in het verhoren van getuigen of het verlenen van een opdracht aan, het benoemen en verhoren van deskundigen kan het Hof de zaak verwijzen naar de rechter-commissaris dan wel, in het geval van hoger beroep en indien de procureur-generaal en de verdachte daarmee instemmen, de voorzitter of een der rechters die over de zaak oordelen als rechter-commissaris aanwijzen. Deze rechter kan aan het verdere onderzoek ter terechtzitting deelnemen, tenzij bij het verhoren van getuigen of deskundigen is bepaald dat de verdachte of diens raadsman daar niet bij tegenwoordig mag zijn.
- 3. Het onderzoek wordt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 225 tot en met 271 verricht.
Artikel 360
- Indien het noodzakelijk is dat een onderzoek naar de geestvermogens van de verdachte tegen wie voorlopige hechtenis is bevolen, wordt ingesteld en dit niet voldoende op een andere wijze kan plaatsvinden, beveelt het Hof bij een met redenen omklede beslissing dat de verdachte ter waarneming zal worden overgebracht naar een zo mogelijk in het bevel aan te duiden inrichting ter observatie.
- Het bevel wordt niet gegeven dan nadat het oordeel van een of meer deskundigen is ingewonnen en de procureur-generaal, de verdachte en zijn raadsman in de gelegenheid zijn gesteld om ter zake te worden gehoord.
- Artikel 177 is van toepassing met dien verstande dat voor rechter-commissaris worde gelezen: het Hof.
Artikel 361
- Indien het Hof het houden van een schouw of het verhoren van getuigen of verdachten elders dan in de rechtszaal noodzakelijk acht, kan het te dien einde, met schorsing van de zaak, bevelen dat de terechtzitting tijdelijk zal worden verplaatst.
- Het Hof is bevoegd daartoe met de personen door het Hof aangewezen elke plaats te betreden. Artikel 161 is van toepassing.
- Van het binnentreden in een woning zonder de uitdrukkelijke toestemming van de bewoner wordt binnen tweemaal vierentwintig uren proces-verbaal opgemaakt. Artikel 163, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
- Het Hof is bevoegd, naar aanleiding van de gesteldheid van de plaats waar de tijdelijke terechtzitting zal worden gehouden, de nodige voorschriften te geven voor de wijze van behandeling van de zaak op die terechtzitting.
Artikel 362
- In alle gevallen, waarin het onderzoek wordt onderbroken of voor een bepaalde tijd geschorst, wordt door de voorzitter aan de aanwezige verdachte en aan diens raadsman, het slachtoffer of de nabestaande, zoals nader aangeduid in artikel 70e, en aan de aanwezige getuigen, deskundigen en tolken mondeling het tijdstip aangezegd, waarop zij op de terechtzitting aanwezig zullen moeten zijn, tenzij het Hof ten aanzien van de getuigen en deskundigen, de procureur-generaal en de verdachte gehoord, bepaalt dat hun tegenwoordigheid bij de nadere behandeling niet is vereist aangezien noch het openbaar ministerie in de vervolging, noch de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
- Aan de aanwezige benadeelde partij wordt door de voorzitter het tijdstip aangezegd waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat. De aanzeggingen gelden als oproepingen. Bij niet-verschijning van getuigen, deskundigen of tolken op het aangewezen tijdstip is artikel 318 vanaf het derde lid van overeenkomstige toepassing.
- De verdachte, raadsman, het slachtoffer of de nabestaande, zoals nader aangeduid in artikel 70e, en de getuigen, deskundigen en tolken, die bij de in het eerste lid bedoelde aanzegging niet op de terechtzitting aanwezig zijn, worden, in geval van schorsing, voor de nadere behandeling opnieuw opgeroepen, tenzij het Hof, de procureur-generaal en de verdachte gehoord, bepaalt dat hun tegenwoordigheid bij de nadere behandeling niet is vereist. De benadeelde partij die niet bij de aanzegging aanwezig is, wordt eveneens opgeroepen.
Artikel 363
- In alle gevallen waarin het onderzoek voor een onbepaalde tijd is geschorst, wordt, zodra de oorzaak van de schorsing is vervallen, de verdachte, diens raadsman, het slachtoffer of de nabestaande, zoals nader aangeduid in artikel 70e, en de getuigen, deskundigen en tolken alsmede in voorkomende gevallen de benadeelde partij, ter terechtzitting voor de nadere behandeling bepaald, opgeroepen, tenzij het Hof ten aanzien van de getuigen en deskundigen, de procureur-generaal en de verdachte gehoord, bepaalt dat hun tegenwoordigheid bij de nadere behandeling niet is vereist aangezien noch het openbaar ministerie in de vervolging, noch de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad.
- Hetgeen bij artikel 290 ten opzichte van de dagvaarding van de verdachte is bepaald, geldt hier ten aanzien van de oproeping van de verdachte.
Artikel 364
In het geval van schorsing van het onderzoek, wordt er een proces-verbaal opgemaakt dat aan de eisen van artikel 369 voldoet.
Artikel 365
- Onverminderd het bepaalde bij artikel 366, wordt in alle gevallen waarin schorsing van het onderzoek plaatsheeft, de zaak op de nadere terechtzitting hervat in de stand waarin zij zich op het tijdstip van de schorsing bevond. Het Hof is bevoegd te bevelen dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen.
- Het Hof beveelt dat het onderzoek op de terechtzitting opnieuw wordt aangevangen in het geval de samenstelling van het Hof bij de hervatting gewijzigd is, tenzij de procureur-generaal en de verdachte instemmen met hervatting in de stand waarin het onderzoek zich op het tijdstip van de schorsing bevond.
- Ook in het geval dat het onderzoek opnieuw wordt aangevangen, blijven beslissingen van het Hof inzake de geldigheid van de uitreiking van de dagvaarding, beslissingen op verweren van de verdachte uit hoofde van artikel 316, eerste lid, beslissingen op vorderingen tot wijziging van de tenlastelegging alsmede beslissingen inzake het verhoren of de oproeping van getuigen of deskundigen ter terechtzitting uit hoofde van de artikelen 318, 321 en 358 in stand, tenzij het nieuw samengestelde Hof anders beslist.
Artikel 366
- Indien bij de hervatting van het onderzoek de verdachte tegen wie voor de schorsing verstek is verleend, op de terechtzitting voor de nadere behandeling bepaald, verschijnt, of zich alsnog laat verdedigen met inachtneming van artikel 306, eerste lid, of zich in de gevallen, bij wettelijke regeling, toegelaten, door een gemachtigde laat vertegenwoordigen, wordt het verleend verstek vervallen verklaard.
- Indien buiten het geval van het eerste lid of van artikel 308, derde lid, de verdachte tegen wie verstek is verleend, gedurende het onderzoek op de terechtzitting verschijnt, of zich alsnog laat verdedigen met inachtneming van artikel 306, eerste lid, of zich in de gevallen, bij wettelijke regeling toegelaten, door een gemachtigde laat vertegenwoordigen, kan het Hof het verstek vervallen verklaren.
- Het Hof kan gelasten dat bepaalde handelingen van onderzoek opnieuw zullen plaatsvinden.
- Het derde lid van artikel 365 is van toepassing.
Artikel 367
- Niettegenstaande de schorsing is het Hof bevoegd te allen tijde het onderzoek op de terechtzitting voor bepaalde spoedeisende maatregelen tijdelijk te heropenen.
- De artikelen 363 en 365 zijn van toepassing.
Artikel 368
(geen tekst)
Artikel 369
- De griffier houdt het proces-verbaal van de terechtzitting, waarin achtereenvolgens aantekening geschiedt van de in acht genomen vormen en van al hetgeen met betrekking tot de zaak op de terechtzitting voorvalt.
- Het behelst tevens de zakelijke inhoud van de verklaringen van de getuigen, deskundigen en verdachten. Indien de procureur-generaal vordert of de verdachte verzoekt dat enige verklaring woordelijk zal worden opgenomen, wordt daaraan, voor zover het verzoek redelijke grenzen niet overschrijdt, op last van het Hof zoveel mogelijk voldaan en daarvan voorlezing gedaan. Acht de procureur-generaal of de verdachte de verklaring niet voldoende weergegeven, dan beslist het Hof.
- De voorzitter kan gelasten dat in het proces-verbaal van enige bepaalde omstandigheid, verklaring of opgave aantekening zal worden gedaan.
- Gelijke aantekening geschiedt, wanneer een van de rechters het verlangt, of op de vordering van de procureur-generaal of op het verzoek van de verdachte of de benadeelde partij.
Artikel 370
Het proces-verbaal wordt door de voorzitter of door een van de rechters, die over de zaak heeft geoordeeld, en de griffier vastgesteld en zo spoedig mogelijk na elke sluiting van de terechtzitting ondertekend. Voor zover de griffier tot een en ander buiten staat is, geschiedt dit zonder zijn medewerking en wordt van zijn verhindering aan het slot van het proces-verbaal melding gemaakt.
Artikel 370a
- Behoudens in het geval omschreven in het tweede lid, kan een verkort proces-verbaal worden opgemaakt dat uitsluitend de uitspraken bevat, die niet in het vonnis zijn opgenomen en de aantekeningen, waarvan opneming door deze landsverordening, anders dan door artikel 369, eerste of tweede lid, wordt verlangd.
- Indien het vonnis bij verstek is gewezen en de dagvaarding niet in persoon is betekend en zich geen omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting of nadere terechtzitting aan de verdachte bekend was, terwijl op de terechtzitting getuigen of deskundigen zijn verhoord dan wel een benadeelde partij zich in het strafproces heeft gevoegd, wordt, in afwijking van het eerste lid, een proces-verbaal opgemaakt dat aan de eisen van artikel 369 voldoet.
- Indien tegen het vonnis een gewoon rechtsmiddel wordt aangewend of aan een vordering of verzoek als omschreven in artikel 402, zevende lid, gevolg wordt gegeven, wordt het verkorte proces-verbaal zodanig aangevuld, dat het voldoet aan de in artikel 369 gestelde eisen. De aanvulling vindt plaats binnen de in artikel 402, zevende lid, bepaalde termijn.
- Artikel 410, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 371
Tot het nemen van elke rechterlijke beslissing op grond van de bepalingen van deze titel kan door de procureur-generaal een vordering en door de verdachte een verzoek tot het Hof worden gedaan, tenzij uit enige bepaling het tegendeel volgt.
Artikel 372
Alvorens te beslissen op enig verzoek of verzet van de verdachte, hoort het Hof de procureur-generaal. Alvorens te beslissen op enige vordering of op enig verzet van de procureur-generaal, hoort het Hof de verdachte, indien deze tegenwoordig is, of diens raadsman.
Artikel 373
- Elke bevoegdheid, aan de verdachte bij deze titel toegekend, komt ook toe aan diens raadsman, die de ter terechtzitting aanwezige verdachte bijstaat ofwel op grond van artikel 306, eerste lid, tot verdediging van de afwezige verdachte is toegelaten.
- In alle gevallen waarin bij deze titel de in- of toestemming of het verhoren van de verdachte of diens raadsman wordt gevorderd, geldt dit alleen ten aanzien van de op de terechtzitting aanwezige verdachte of raadsman.
Derde afdeling
Benadeelde partij
Artikel 374
Het Hof kan bevelen dat de benadeelde partij, die niet in persoon of bij vertegenwoordiger ter terechtzitting is verschenen, zal worden opgeroepen om op een nader door het Hof te bepalen tijdstip ter terechtzitting te verschijnen.
Artikel 375
Indien naar het oordeel van het Hof de benadeelde partij kennelijk niet ontvankelijk is, kan het zonder nader onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij uitspreken.
Artikel 376
(geen tekst)
Artikel 377
- De benadeelde partij of haar advocaat kan tot bewijs van de geleden schade of van het bedrag daarvan stukken overleggen.
- De voorzitter kan aan de benadeelde partij toestemming geven om getuigen of deskundigen aan te brengen.
Artikel 378
- De benadeelde partij of haar advocaat kan aan elke getuige en deskundige vragen doen, doch alleen betreffende de geleden schade of het bedrag daarvan.
- De ondervraging van getuigen en deskundigen door de benadeelde partij of haar advocaat geschiedt door tussenkomst van de voorzitter, tenzij het Hof toestaat dat zij zonder die tussenkomst zal geschieden. De toestemming kan steeds worden ingetrokken.
- Het Hof kan beletten dat aan enige vraag, door of namens de benadeelde partij gesteld, gevolg wordt gegeven.
Artikel 379
De benadeelde partij kan haar eis toelichten of doen toelichten, nadat de procureur-generaal zijn vordering ingevolge artikel 353 heeft overgelegd. Zij heeft andermaal het woord, nadat de procureur-generaal in de gelegenheid is gesteld ten tweede male het woord te voeren.
Artikel 380
Behoudens toepassing van artikel 375 doet het Hof over de vordering van de benadeelde partij uitspraak gelijktijdig met de einduitspraak in de strafzaak.
Vierde afdeling
Bewijs
Artikel 381
Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Artikel 382
- Als wettige bewijsmiddelen worden alleen erkend:
a. eigen waarneming van de rechter;
b. verklaringen van de verdachte;
c. verklaringen van een getuige;
d. verklaringen van een deskundige;
e. schriftelijke bescheiden.
- Feiten of omstandigheden van algemene bekendheid behoeven geen bewijs.
Artikel 383
Onder eigen waarneming van de rechter wordt verstaan die welke bij het onderzoek op de terechtzitting door hem persoonlijk is geschied.
Artikel 384
- Onder verklaring van de verdachte wordt verstaan, zijn bij het onderzoek op de terechtzitting gedane opgave van feiten of omstandigheden, hem uit eigen wetenschap bekend.
- Zodanige opgave, elders dan ter terechtzitting gedaan, kan tot het bewijs, dat de verdachte het ten laste gelegde feit begaan heeft, meewerken, indien daarvan uit enig wettig bewijsmiddel blijkt.
- Zijn opgaven kunnen alleen te zijnen aanzien gelden.
- Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van de verklaringen van de verdachte.
Artikel 385
- Onder verklaring van een getuige wordt verstaan, zijn bij het onderzoek op de terechtzitting gedane mededeling van feiten of omstandigheden, die hij zelf waargenomen of ondervonden heeft.
- Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van slechts één getuige.
Artikel 386
Onder verklaring van een deskundige wordt verstaan zijn bij het onderzoek op de terechtzitting afgelegde verklaring over wat zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is, al dan niet naar aanleiding van een door hem in opdracht uitgebracht deskundigenverslag.
Artikel 387
- Onder schriftelijke bescheiden worden verstaan:
a. beslissingen in de wettelijke vorm opgemaakt door colleges of personen met rechtspraak belast;
b. processen-verbaal en andere geschriften, in de wettelijke vorm opgemaakt door colleges en personen, die daartoe bevoegd zijn, en behelzende hun mededeling van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of ondervonden;
c. geschriften opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende onderwerpen behorende tot de onder hun beheer gestelde dienst, alsmede geschriften, opgemaakt door een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat of van een volkenrechtelijke organisatie;
d. verslagen van deskundigen met het antwoord op de opdracht die aan hen is verleend tot het verstrekken van informatie of het doen van onderzoek, gebaseerd op wat hun wetenschap en kennis hun leren omtrent datgene wat aan hun oordeel onderworpen is;
e. alle andere geschriften, doch deze kunnen alleen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
- Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, kan door de rechter worden aangenomen op het proces-verbaal van een opsporingsambtenaar.
Artikel 387a
- Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend of in beslissende mate worden gegrond op schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt.
- Een proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris, houdende de verklaring van een persoon die als bedreigde getuige is aangemerkt, dan wel houdende de verklaring van een persoon die als afgeschermde getuige is aangemerkt en wiens identiteit verborgen is gehouden, kan alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de getuige is een bedreigde getuige of een afgeschermde getuige en is als zodanig door de rechter-commissaris verhoord, en
b. het ten laste gelegde feit, voor zover bewezen, betreft een misdrijf als omschreven in artikel 100, eerste lid, en levert gezien zijn aard, het georganiseerd verband waarin het is begaan, of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde op.
- Een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kan, buiten het geval omschreven in het tweede lid, alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en
b. door of namens de verdachte is niet de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen.
- Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van verklaringen van getuigen met wie op grond van de vijfde afdeling B van titel III van het vierde boek een afspraak is gemaakt.
Vijfde afdeling
Beraadslaging en uitspraak
Artikel 388
- Na afloop van het onderzoek wordt dit door de voorzitter gesloten verklaard en wordt hetzij aanstonds de uitspraak gedaan, hetzij door de voorzitter mondeling meegedeeld, wanneer zij volgens de bepaling van het Hof zal plaatsvinden.
- De uitspraak kan op de bepaalde dag mondeling tot een nadere dag worden uitgesteld. De uitspraak kan, op straffe van nietigheid, niet vervroegd worden, tenzij zij gedaan wordt in tegenwoordigheid van de verdachte.
- In geen geval mag de uitspraak later plaatsvinden dan op de eenentwintigste dag na de sluiting van het onderzoek. Bij het uitspreken van het vonnis wordt acht geslagen op artikel 402.
- Heeft de uitspraak alsdan niet plaatsgehad, dan wordt de zaak op de bestaande tenlastelegging door hetzelfde college opnieuw onderzocht.
Artikel 389
- Indien naar het oordeel van de rechter in eerste aanleg de zaak van eenvoudige aard is, bepaaldelijk ook ten aanzien van het bewijs en de toepassing van de wettelijke regeling, wordt volstaan met een vonnis gewezen op de wijze, bedoeld in artikel 425, behoudens in geval door een van de partijen schriftelijk vonnis wordt gevraagd. Artikel 402, zevende lid, blijft echter van toepassing.
- In het geval het Hof aanstonds de uitspraak heeft gedaan conform artikel 388, wordt die uitspraak overeenkomstig het bepaalde in artikel 402 en niet later dan op de eenentwintigste dag na de sluiting van het onderzoek schriftelijk vastgelegd.
Artikel 390
- Ingeval bij de beraadslaging blijkt dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan het Hof op de terechtzitting bevelen dat op een door het Hof te bepalen terechtzitting het onderzoek wordt hervat.
- Bij het bevel worden tevens aangewezen de getuigen, deskundigen, tolken en benadeelde partij wier verhoor of tegenwoordigheid nodig wordt geacht, of de bescheiden of stukken van overtuiging waarvan het Hof inzage of bezichtiging wenst.
- In dit geval wordt gehandeld als ware het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, met dien verstande dat de verplichte oproeping alleen betreft de verdachte en diens raadsman, alsmede de in het bevel aangewezen getuigen, deskundigen, tolken en benadeelde partij.
Artikel 391
- Ook kan, in het geval bij het eerste lid van artikel 390 bedoeld, het Hof overeenkomstig de bepalingen van artikel 359 een onderzoek door de rechter-commissaris doen plaatsvinden.
- In dit geval wordt gehandeld als ware het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Artikel 392
- Het Hof onderzoekt op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting de geldigheid van de dagvaarding, de bevoegdheid van het Hof tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de ontvankelijkheid van de procureur-generaal en of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
- In het geding in hoger beroep geschiedt dat onderzoek mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft plaatsgehad, en onderzoekt het Hof de ontvankelijkheid van het hoger beroep alvorens tot het onderzoek van de geldigheid van de dagvaarding over te gaan.
Artikel 393
- Indien het onderzoek, bedoeld in artikel 392, daartoe aanleiding geeft, spreekt het Hof uit de niet-ontvankelijkheid van het ingestelde hoger beroep, de nietigheid van de dagvaarding, de onbevoegdheid van het Hof, de niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal of de schorsing van de vervolging.
- Ingeval de procureur-generaal op grond van artikel 289a, tweede lid, onderdeel b., weigert een door de rechter gegeven bevel tot dagvaarding of oproeping van een getuige ten uitvoer te leggen, terwijl die getuige ingevolge een onherroepelijke rechterlijke beslissing geen bedreigde getuige of afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden is, spreekt het Hof de niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal in zijn vervolging uit.
Artikel 394
- Indien het onderzoek, bedoeld in artikel 392, niet leidt tot toepassing van artikel 393, beraadslaagt het Hof op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting over de vraag of bewezen is dat het feit door de verdachte is begaan, en, zo ja, welk strafbaar feit het bewezenverklaarde volgens wettelijke regeling oplevert; indien wordt aangenomen dat het feit bewezen en strafbaar is, dan beraadslaagt het Hof over de strafbaarheid van de verdachte en over de oplegging van straf of maatregel, bij wettelijke regeling bepaald.
- In het geding in hoger beroep geschiedt de beraadslaging mede naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg, zoals dit volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft plaatsgehad.
Artikel 395
- Acht het Hof het ten laste gelegde feit bewezen en het feit en de verdachte strafbaar, dan legt het op de straf of de maatregel, met in achtneming van de wettelijke bepalingen.
- In het geding in hoger beroep kan slechts met eenparigheid van stemmen worden bewezenverklaard datgene waarvan de verdachte in eerste aanleg is vrijgesproken. Die eenparigheid is echter niet vereist, indien bij een alternatieve tenlastelegging in eerste aanleg is beslist, dat door de verdachte een van de hem ten laste gelegde feiten is begaan.
- Indien alleen de verdachte in hoger beroep is gekomen, kan hij ter zake van hetgeen in eerste aanleg te zijnen laste bewezen is verklaard, slechts met eenparigheid van stemmen tot een zwaardere straf worden veroordeeld, dan hem bij het vonnis is opgelegd.
Artikel 396
- Acht het Hof niet bewezen dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan, dan spreekt het hem vrij. Indien de vrijspraak voortvloeit uit de toepassing van artikel 413, dan wordt daarvan in het bijzonder reden gegeven.
- Acht het Hof het feit bewezen, doch het feit of de verdachte niet strafbaar, dan ontslaat het hem van alle rechtsvervolging te dier zake. In het geval, bedoeld bij artikel 1:115, aanhef en onderdeel a., van het Wetboek van Strafrecht, kan het tevens een maatregel opleggen als voorzien in artikel 1:80, 1:81, 1:82, 1:86 of 1:174 van het Wetboek van Strafrecht, indien de wettelijke voorwaarden daarvoor zijn vervuld.
Artikel 397
- In het geval van toepassing van artikel 1:12 van het Wetboek van Strafrecht, van oplegging van straf of maatregel, van vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging gelast het Hof, tenzij het verklaart tot het geven van zodanige last niet in staat te zijn, dat inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggegeven aan een met name genoemde persoon, voor zover zij niet worden verbeurdverklaard of onttrokken aan het verkeer. De beslissing van het Hof laat ieders rechten op het voorwerp onverlet. Artikel 144 vindt zoveel mogelijk toepassing.
- Het Hof kan gelasten dat een voorwerp, waarover een geding bij de burgerlijke rechter aanhangig is, hangende dit geding op een bepaalde wijze zal worden bewaard, op kosten van ongelijk.
- Op een last, ingevolge het eerste en tweede lid gegeven, is artikel 145 van overeenkomstige toepassing.
- Het Hof kan de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen onder zekerheidstelling gelasten. Artikel 145a is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 397a
- In het vonnis neemt het Hof tevens een beslissing over de met toepassing van artikel 172 ontoegankelijk gemaakte gegevens indien de desbetreffende maatregelen nog niet zijn opgeheven.
- Het Hof kan gelasten dat de gegevens worden vernietigd indien het gegevens betreft met betrekking tot welke of met behulp waarvan een strafbaar feit is begaan, voor zover de vernietiging noodzakelijk is ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten. In alle andere gevallen gelast het dat de gegevens weer ter beschikking van de beheerder van het geautomatiseerde werk worden gesteld.
- In de gevallen, bedoeld in artikel 397, eerste lid, neemt het Hof tevens een beslissing over het bevel, bedoeld in artikel 172a, indien een dergelijk bevel nog niet is opgeheven.
Artikel 398
- Indien een uitspraak bij verstek is gedaan, kan, nadat deze uitvoerbaar is geworden, de beslissing van het Hof ten aanzien van de stukken van overtuiging worden uitgevoerd, nadat van die stukken, indien de uitspraak nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, een nauwkeurige beschrijving door de griffier is opgemaakt en op de griffie neergelegd.
- Het Hof kan van de teruggave of vernietiging overeenkomstig het eerste lid uitzonderen zodanige voorwerpen, als het nodig acht.
Artikel 399
- Indien het Hof valsheid in authentiek geschrift aanneemt, verklaart het bij de uitspraak het gehele stuk vals, of wijst het aan waarin de valsheid bestaat.
- Zodra het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, stelt de griffier een door hem ondertekende aantekening op het stuk, houdende dat dit geheel of gedeeltelijk is vals verklaard en vermeldende het vonnis waarbij dit is geschied.
- Het in het tweede lid bepaalde is niet van toepassing op akten, voorkomende in een register van de burgerlijke stand.
- Grossen, afschriften of uittreksels van het stuk worden niet uitgegeven, dan met bijvoeging van de daarop gestelde aantekening.
Artikel 400
- Het vonnis behelst voor zover mogelijk naam en voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats van de verdachte.
- Het bevat voorts, op straffe van nietigheid, de namen van de rechters door wie het is gewezen en de dag van de uitspraak.
Artikel 401
- In het geding in eerste aanleg bevat het vonnis, in de gevallen van artikel 393, de daarbij vermelde beslissingen.
- In de andere gevallen bevat het vonnis de beslissing over de punten, bij artikel 394, eerste lid, vermeld.
- Wordt, in strijd met het te dien aanzien door de verdachte uitdrukkelijk voorgedragen verweer, artikel 393 niet toegepast of aangenomen dat het bewezenverklaarde een bepaald strafbaar feit oplevert of dat een bepaalde strafverminderings- of strafuitsluitingsgrond niet aanwezig is, dan geeft het vonnis daaromtrent bepaaldelijk een beslissing.
- Het vonnis vermeldt verder, in geval van oplegging van straf of maatregel, de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond.
- Alles op straffe van nietigheid.
Artikel 402
- Het vonnis bevat het ten laste gelegde alsmede de vordering van de procureur-generaal.
- De beslissingen, genoemd in de artikelen 393 en 401, tweede en derde lid, en de beslissingen, die afwijken van door de verdachte of de procureur-generaal uitdrukkelijk onderbouwde standpunten worden in het vonnis gemotiveerd met de bijzondere redenen die daartoe hebben geleid.
- De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten of omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.
- Het vonnis geeft in het bijzonder de redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid.
- Bij de oplegging van een straf of maatregel die vrijheidsontneming meebrengt, geeft het vonnis in het bijzonder de redenen op die tot de keuze van deze strafsoort, dan wel tot deze soort maatregel hebben geleid. Het vonnis geeft voorts zoveel mogelijk de omstandigheden aan, waarop bij de vaststelling van de duur van de straf is gelet.
- Indien een zwaardere straf wordt opgelegd dan de procureur-generaal heeft gevorderd, dan wel een straf onvoorwaardelijk wordt opgelegd die vrijheidsontneming van langere duur meebrengt dan de procureur-generaal heeft gevorderd, geeft het vonnis steeds in het bijzonder de redenen op die daartoe hebben geleid. Hetzelfde geldt ingeval het Hof een zwaardere straf of maatregel oplegt dan de rechter in eerste aanleg heeft opgelegd.
- Het vonnis wordt binnen vier maanden na de einduitspraak aangevuld met de in het derde lid bedoelde bewijsmiddelen indien tegen het vonnis een rechtsmiddel is ingesteld dan wel indien de verdachte of diens raadsman daarom verzoekt of de procureur-generaal dit vordert.
- Als de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, geeft het vonnis dit onder opgave van redenen aan.
- Behoudens het gestelde in het derde en zevende lid geschiedt alles op straffe van nietigheid.
Artikel 403
- Indien het bewijs mede wordt aangenomen op de verklaring van een getuige als bedoeld bij artikel 250a, tweede lid, of van een getuige, die is verhoord op de voet van het bepaalde in artikel 261 of artikel 261l, of van de getuige verhoord op de wijze als voorzien in de artikelen 230, tweede lid, en 323, eerste lid, of mede wordt aangenomen op schriftelijke bescheiden als bedoeld in artikel 387a, derde lid, dan wel mede wordt aangenomen op de verklaring van een getuige met wie overeenkomstig de vijfde afdeling B van titel III van het vierde boek door de officier van justitie een afspraak is gemaakt, geeft het vonnis daarvan in het bijzonder reden.
- Indien na schorsing van de vervolging wegens een geschilpunt van burgerlijk recht van de uitspraak van de burgerlijke rechter wordt afgeweken, geeft het vonnis ook daarvan in het bijzonder reden.
- Alles op straffe van nietigheid.
Artikel 404
- Indien over de vordering van de benadeelde partij gelijktijdig met de strafzaak uitspraak dient te worden gedaan, beraadslaagt het Hof mede over de ontvankelijkheid van de benadeelde partij, over de gegrondheid van haar vordering en over de verwijzing in de kosten door die partij, de verdachte en, in het in artikel 70g, vierde lid, bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt. De beraadslaging over de verwijzing in de kosten vindt ook plaats indien artikel 375 toepassing heeft gevonden.
- De benadeelde partij zal alleen ontvankelijk zijn in haar vordering indien:
a. de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 1:12 van het Wetboek van Strafrecht en
b. aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde feit of door een strafbaar feit, waarvan in de dagvaarding is meegedeeld dat het door de verdachte is erkend en ter kennis van het Hof wordt gebracht, en waarmee door het Hof bij de strafoplegging rekening is gehouden.
- Indien behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het Hof een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, kan het Hof op verzoek van de verdachte of op vordering van de procureur-generaal dan wel ambtshalve, bepalen dat de vordering in het geheel of ten dele niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering, of het deel van de vordering dat niet ontvankelijk is, slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
- Het vonnis houdt, tenzij het Hof met toepassing van artikel 375 zonder nader onderzoek van de zaak de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij heeft uitgesproken, ook in de beslissing van het Hof over de vordering van de benadeelde partij. Deze beslissing is met redenen omkleed.
- Indien het Hof de in artikel 70g, vierde lid, bedoelde vordering van de benadeelde partij gegrond oordeelt, dan wijst het de vordering toe ten laste van de ouders of de voogd en veroordeelt het Hof hen de schade te vergoeden.
- Voorts bevat het vonnis de beslissing van het Hof over de verwijzing in de kosten door de benadeelde partij, de verdachte en, in het in artikel 70g, vierde lid, bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt.
Artikel 405
Heeft de procureur-generaal tevens een vordering ingediend tot het gelasten van gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van een met toepassing van artikel 1:19 van het Wetboek van Strafrecht opgelegde straf, dan beraadslaagt het Hof mede over zijn bevoegdheid om over de vordering te oordelen, over de ontvankelijkheid van de procureur-generaal en over de gegrondheid van de vordering. Het vonnis houdt alsdan, tenzij onbevoegdheid van het Hof om over de vordering te oordelen of niet-ontvankelijkheid van de procureur-generaal wordt uitgesproken, ook de beslissing van het Hof over de vordering in.
Artikel 406
- In het geding in hoger beroep bevat het vonnis van het Hof, in de gevallen van artikel 393, de daarbij vermelde beslissingen.
- In de andere gevallen bevestigt het Hof het vonnis van de rechter in eerste aanleg met gehele of gedeeltelijke overneming, dan wel met aanvulling of met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van dat vonnis, wat de rechter in eerste aanleg had behoren te doen.
- Indien echter de hoofdzaak niet door de rechter in eerste aanleg is beslist en het onderzoek daarvan gevolg moet zijn van de vernietiging van het vonnis, verwijst het Hof daartoe de zaak naar de rechter in eerste aanleg, tenzij door de procureur-generaal en de verdachte de beslissing van de hoofdzaak door het Hof is verlangd. In geval van verwijzing doet de rechter in eerste aanleg recht met inachtneming van het vonnis van het Hof.
- In geval van vernietiging van het vonnis van de rechter in eerste aanleg is het Hof niettemin bevoegd gedeelten daarvan, door daarnaar te verwijzen, in zijn vonnis over te nemen, voor zover zij niet aan nietigheid lijden. Indien het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg aan nietigheid lijdt, kan niettemin het vonnis, voor zover dit niet aan nietigheid lijdt, worden bevestigd.
- Indien de wettelijke voorschriften, waarop de oplegging van straf of maatregel is gegrond, niet in het vonnis van de rechter in eerste aanleg zijn vermeld, kan het Hof er mee volstaan het vonnis alleen te dien aanzien te vernietigen en te doen wat de rechter in eerste aanleg had behoren te doen.
- Indien bij samenloop van meerdere feiten een hoofdstraf is uitgesproken en het hoger beroep slechts is ingesteld ten aanzien van een of meer van de feiten, wordt in geval van vernietiging ten aanzien van de straf, bij het vonnis de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald.
Artikel 407
- Het vonnis wordt in eerste aanleg op straffe van nietigheid door de rechter in een openbare zitting uitgesproken in tegenwoordigheid van de officier van justitie en de griffier.
- In hoger beroep geschiedt de uitspraak op straffe van nietigheid in een openbare zitting van het Hof, eventueel in een enkelvoudige samenstelling, in tegenwoordigheid van de procureur-generaal en van de griffier.
- De uitspraak geschiedt zo mogelijk door de voorzitter of door een van de rechters die over de zaak heeft geoordeeld.
- Voor de verdachte die tijdens het onderzoek ter terechtzitting door een tolk is bijgestaan en die bij de uitspraak aanwezig is, wordt de uitspraak vertolkt.
Artikel 408
- De verdachte die zich ter zake van het ter terechtzitting onderzochte feit in voorlopige hechtenis bevindt, is bij de uitspraak tegenwoordig, tenzij hij daartoe buiten staat is of hij mondeling of schriftelijk te kennen heeft gegeven weg te willen blijven.
- Is zodanige verdachte tot het bijwonen van de uitspraak buiten staat, dan wordt ten spoedigste het vonnis hem ter plaatse waar hij wordt gevangen gehouden, door de griffier voorgelezen, met de kennisgeving in artikel 409 voor de voorzitter voorgeschreven. Van een en ander wordt door de griffier op het vonnis melding gemaakt.
- Indien de verdachte gevangen wordt gehouden in een ander Land dan waar het rechtsgeding heeft plaatsgevonden, kan de voorlezing bedoeld in het tweede lid geschieden door de griffier in het Land waar de verdachte wordt gevangengehouden.
Artikel 409
- Indien de verdachte in het geding in eerste aanleg bij het uitspreken van het vonnis tegenwoordig is, geeft de rechter hem daarbij mondeling kennis van het rechtsmiddel, dat tegen het vonnis openstaat, en van de termijn waarbinnen dat rechtsmiddel kan worden aangewend.
- In hoger beroep geeft de voorzitter de verdachte op gelijke wijze kennis van diens bevoegdheid cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.
- De verdachte kan onmiddellijk mondeling, dan wel na de betreffende uitspraak ter griffie van het betreffende Gerecht schriftelijk, verklaren afstand te willen doen van hoger beroep dan wel van cassatie.
- De verdachte die niet bij de uitspraak aanwezig is, kan na kennisneming van die uitspraak, ter griffie van het betreffende Gerecht schriftelijk verklaren afstand te willen doen als bedoeld in het vorige lid dan wel zijn raadsman machtigen dat in zijn plaats te doen.
- Het openbaar ministerie kan onmiddellijk mondeling, dan wel na de betreffende uitspraak ter griffie van het betreffende Gerecht schriftelijk, verklaren afstand te willen doen van rechtsmiddelen.
Artikel 410
- Het vonnis wordt met in acht neming van de termijn, genoemd in artikel 389, tweede lid, zo spoedig mogelijk na de uitspraak ondertekend door de rechter of rechters die over de zaak hebben geoordeeld en door de griffiers die bij de beraadslaging en bij de uitspraak tegenwoordig zijn geweest.
- Zo een of meer van hen daartoe buiten staat zijn, wordt hiervan aan het slot van het vonnis melding gemaakt.
- Zodra het vonnis is ondertekend en in ieder geval na afloop van de termijn waarbinnen enig rechtsmiddel openstaat, kan de verdachte, zijn raadsman of de benadeelde partij daarvan en van het proces-verbaal van de terechtzitting kennisnemen. De griffier verstrekt een afschrift van het vonnis en het proces-verbaal aan het Openbaar Ministerie en desgevraagd aan de verdachte, zijn raadsman en de benadeelde partij.
- De voorzitter verstrekt desgevraagd een afschrift van het vonnis en het proces-verbaal der terechtzitting aan ieder ander dan de verdachte, zijn raadsman of de benadeelde partij, tenzij verstrekking naar het oordeel van de voorzitter ter bescherming van de belangen van degene ten aanzien van wie het vonnis is gewezen of van de derden die in het vonnis of in het proces-verbaal worden genoemd, geheel of gedeeltelijk dient te worden geweigerd. In het laatste geval kan de voorzitter een geanonimiseerd afschrift of een uittreksel van het vonnis en het proces-verbaal verstrekken.
- Onder het vonnis zijn mede begrepen de stukken die daaraan zijn gehecht. Van andere tot het strafdossier behorende stukken wordt geen afschrift of uittreksel verstrekt.
- De verdachte die de Nederlandse taal, waarin het vonnis is gesteld, niet of onvoldoende beheerst en overeenkomstig het derde lid om een afschrift van het vonnis verzoekt, wordt in een voor hem begrijpelijke taal mededeling gedaan van:
a. de beslissing op grond van artikel 393 dan wel de beslissing tot veroordeling, vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging;
b. indien een veroordeling of ontslag van alle rechtsvervolging is uitgesproken, de benaming van het strafbare feit dat het bewezen verklaarde oplevert met vermelding van de plaats waar en het tijdstip waarop het is begaan;
c. indien een straf of maatregel is opgelegd, de opgelegde straf of maatregel, alsmede de wettelijke voorschriften waarop deze is gegrond. De mededeling blijft achterwege indien de verdachte bij de uitspraak aanwezig was en deze op grond van artikel 407, vierde lid, voor hem is vertolkt dan wel indien de verdachte op grond van artikel 411, tweede lid, in een voor hem begrijpelijke taal mededeling van het vonnis is gedaan.
Artikel 411
- Indien de verdachte bij het vonnis bij verstek gewezen, niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken, wordt een mededeling van de beslissing door het Hof overeenkomstig de artikelen 393, 395, eerste lid, of 396, tweede lid, gegeven, vanwege de procureur-generaal zo spoedig mogelijk aan de verdachte betekend. Deze bepaling geldt niet ten aanzien van de verdachte aan wie voor zover betreft het rechtsgeding bij verstek, de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen in persoon is betekend. De mededeling vermeldt de rechters die het vonnis hebben gewezen, de dagtekening van het vonnis, de in het vonnis voorkomende kwalificatie van het strafbare feit met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse dat feit begaan zou zijn, en, voor zover in het vonnis vermeld, naam en voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, beroep en woon- of verblijfplaats van de verdachte.
- De mededeling wordt in alle gevallen waarin de procureur-generaal dit bepaalt, en overigens zoveel mogelijk, aan de verdachte in persoon betekend. Indien de verdachte de Nederlandse taal, waarin de mededeling is gesteld, niet of onvoldoende beheerst, wordt hem een vertaling van de mededeling in een voor hem begrijpelijke taal verstrekt.
- Is ten aanzien van de verdachte artikel 1:19 van het Wetboek van Strafrecht toegepast, dan vermeldt de mededeling bovendien alle beslissingen die betrekking hebben op het in dat artikel bedoelde bevel, alsmede het tijdstip waarop ingevolge artikel 1:20, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht de proeftijd zal ingaan, terwijl de betekening niet anders geschiedt dan aan de verdachte in persoon.
- De mededeling vindt eveneens plaats, indien de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen aan de verdachte in persoon is betekend of de verdachte ter terechtzitting is verschenen, maar nadien het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd is geschorst en de oproeping om op de nadere terechtzitting te verschijnen niet aan de verdachte in persoon is betekend en hij evenmin op de nadere zitting is verschenen. Het derde lid is van toepassing.
Artikel 411a
- Het Hof kan ambtshalve of op verzoek van de verdachte, te wiens aanzien het vonnis is gewezen, of de procureur-generaal zijn vonnis of beschikking verbeteren indien het een kennelijke rekenfout, schrijffout of andere kennelijke fout betreft, die zich voor eenvoudig herstel leent. Het Hof gaat niet tot de verbetering over dan na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld zich daarover uit te laten.
- Een vonnis of beschikking als bedoeld in het eerste lid geldt als behorende tot de oorspronkelijke beslissing. Er is geen voorziening tegen mogelijk.
Zesde afdeling
Zaken ad informandum
Artikel 412
- Ingeval een straf of maatregel wordt opgelegd kan de rechter ter bepaling daarvan als bijzondere reden een in de processtukken aangeduid, doch niet ten laste gelegd strafbaar feit in aanmerking nemen, indien:
a. ervan mag worden uitgegaan, dat tegen de verdachte ter zake van dat feit geen vervolging meer zal worden ingesteld, en
b. op grond van de, in enig wettig bewijsmiddel vastgelegde dan wel ter terechtzitting gedane, erkenning van de verdachte te dier zake aannemelijk is geworden, dat hij dat feit heeft begaan.
- Het is de rechter niet toegestaan om de in het eerste lid bedoelde feiten in aanmerking te nemen, indien:
a. die feiten wat betreft hun aard zodanig verschillen van het ten laste gelegde feit, dat daarin voor de bestraffing wezenlijk nieuwe gezichtspunten naar voren komen, dan wel door de ernst daarvan of door hun aantal de straf of maatregel in verregaande mate zouden beïnvloeden;
b. bij het onderzoek ter terechtzitting blijkt, dat de verdachte zijn aanvankelijke erkenning niet langer handhaaft, dan wel daarop terug wenst te komen;
c. de zaak bij verstek wordt behandeld en door het openbaar ministerie is verzuimd tijdig voor de aanvang van de terechtzitting aan de verdachte mee te delen, dat hij het voornemen heeft bedoelde feiten aan de rechter voor te leggen, opdat deze daarmee bij de strafbepaling rekening kan houden.
- Indien ter zake van een niet ten laste gelegd feit als bedoeld in het eerste lid inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis is toegepast en dit feit op de voet van de voorgaande artikelen door de rechter bij de strafbepaling in aanmerking is genomen,
a. vindt het bepaalde in artikel 1:62 van het Wetboek van Strafrecht overeenkomstige toepassing;
b. dient de rechter op de voet van artikel 1:68 van het Wetboek van Strafrecht een beslissing te geven met betrekking tot de ter zake inbeslaggenomen voorwerpen.
Zevende afdeling
Gevolgen van normschendingen
Artikel 413
- Indien normen, daaronder begrepen zowel wettelijk omschreven voorschriften als regels van ongeschreven recht, tijdens het voorbereidend onderzoek of het onderzoek ter terechtzitting, ook ingeval de behandeling van de zaak door de raadkamer plaatsvindt, zijn geschonden, kan de rechter, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of het verzoek van de verdachte of diens raadsman, de normschending herstellen, overeenkomstig de aard en de strekking van de geschonden norm, dan wel bevelen, dat dit zal geschieden. Hij kan daartoe de nodige aanwijzingen geven.
- Herstel blijft achterwege, indien de normschending niet meer kan worden hersteld en de rechtsgevolgen daarvan reeds uit enige wettelijke regeling voortvloeien.
- Kan herstel als bedoeld in het eerste en tweede lid niet plaatsvinden, dan blijft de normschending in beginsel zonder gevolgen.
- De rechter kan in zijn eindvonnis, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bij schending van voor de procesvoering wezenlijke normen, na een redelijke afweging van alle in het geding zijnde belangen, beslissen, voor zover een bijzondere wettelijke bepaling niet reeds in de gevolgen van de normschending voorziet:
a. dat de hoogte van de straf, in verhouding tot de ernst van de normschending, zal worden verlaagd, indien het door de schending veroorzaakte nadeel langs die weg redelijkerwijze kan worden gecompenseerd;
b. dat de resultaten van het onderzoek, voor zover zij rechtstreeks door middel van de normschending zijn verkregen, niet tot het bewijs van het strafbare feit worden toegelaten, indien door die bewijsvergaring een belangrijk strafvorderlijk voorschrift of rechtsbeginsel in aanzienlijke mate is geschonden;
c. dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard, indien door toedoen van de normschending er geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak, die aan de eisen van een eerlijk proces voldoet.
- Indien de rechter van oordeel is, dat er gronden van redelijkheid en billijkheid zijn voor toekenning van schadevergoeding, kan hij daartoe, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, bij afzonderlijke beschikking besluiten. Deze bevoegdheid komt toe aan de rechter die de zaak ter terechtzitting behandelt, of, als de zaak is geëindigd, voor wie deze het laatst heeft gediend. Schadevergoeding kan zowel naast als in de plaats van de in het vierde lid genoemde beslissingen worden toegekend. De artikelen 655 en 656 zijn van overeenkomstige toepassing.
- Bij de beoordeling van de normschending en de daaraan te verbinden gevolgen, alsmede bij de afweging van de in het geding zijnde belangen houdt de rechter in het bijzonder rekening met het karakter, het gewicht en de strekking van de norm, de ernst van de normschending, het nadeel dat daardoor werd veroorzaakt, en de mate van verwijtbaarheid van degene die de norm schond.
TITEL V
Berechting van overtredingen in eerste aanleg
Artikel 414
Zaken, uitsluitend betreffende feiten die als overtreding strafbaar zijn gesteld, worden door of vanwege de officier van justitie ter terechtzitting aanhangig gemaakt:
a. hetzij door oproeping;
b. hetzij door dagvaarding.
Artikel 415
De officier van justitie, hoofd van het parket, kan ten aanzien van het al of niet aanhangig maken door oproeping aan de opsporingsambtenaren de nodige algemene of bijzondere voorschriften geven.
Artikel 416
- Het aanhangig maken van de zaak door oproeping kan enkel plaats vinden in geval van ontdekking op heterdaad door een opsporingsambtenaar. Het aanhangig maken geschiedt doordat aan de verdachte onverwijld een oproeping wordt uitgereikt door een opsporingsambtenaar om te verschijnen op een in die oproeping vermelde terechtzitting van het Gerecht in eerste aanleg. De officier van justitie, hoofd van het parket, geeft voorschriften omtrent de dag en het tijdstip van de terechtzitting waartegen de oproeping geschiedt.
- Bij de uitreiking worden desgevraagd inhoud en strekking van de oproeping aan de verdachte, zo mogelijk, mondeling kort toegelicht.
- Wordt een aangeboden oproeping niet aangenomen, dan wordt zij niettemin geacht de verdachte op het ogenblik van de aanbieding te zijn uitgereikt. In dat geval wordt volstaan met toezending van een schriftelijke oproeping , uiterlijk op de twintigste dag na de ontdekking van het feit.
- Van het uitreiken van de oproeping, van het niet aannemen en de redenen daarvan en van het toezenden van de oproeping wordt in het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar melding gemaakt.
- De oproeping bevat een vermelding van de bevoegdheid, de verdachte toegekend bij artikel 1:149, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 417
- Bij de oproeping wordt de gewone termijn van dagvaarding in acht genomen.
- Indien de verdachte overeenkomstig artikel 73 is aangehouden, kan hem onverwijld een oproeping worden uitgereikt ten einde nog op de dag zelf ter terechtzitting van het Gerecht in eerste aanleg te verschijnen. Hij kan dan voor de officier van justitie en vervolgens ter terechtzitting worden geleid. Artikel 428, derde lid, blijft in dit geval buiten toepassing.
- De oproeping voldoet aan de eisen in artikel 285, eerste lid, betreffende de dagvaarding gesteld. Evenwel kan met een korte aanduiding van het feit worden volstaan.
- De oproeping wordt door de opsporingsambtenaar, die het feit heeft geconstateerd, gedagtekend en ondertekend.
Artikel 418
- Zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, kan de officier van justitie de intrekking van de oproeping, zo mogelijk schriftelijk, aan de verdachte doen meedelen.
- Indien de officier van justitie oordeelt, dat de zaak op een latere terechtzitting moet worden aangebracht, doet hij de verdachte die latere zitting aanzeggen.
Artikel 419
Het model van het formulier van de oproeping aan de verdachte om ter terechtzitting te verschijnen kan worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Artikel 420
- In zaken, die door oproeping op de dag zelf ter terechtzitting aanhangig zijn gemaakt, kunnen getuigen door de ambtenaar, die het feit heeft opgespoord, worden uitgenodigd om ter terechtzitting van het Gerecht in eerste aanleg te verschijnen. De uitnodiging wordt door een deurwaarder of ambtenaar van politie uitgereikt aan de persoon van de getuige of aan een van zijn huisgenoten.
- Een afschrift van de uitnodiging wordt bij de processtukken gevoegd.
- Indien de officier van justitie de oproeping van de verdachte intrekt of oordeelt, dat de zaak op een latere terechtzitting moet worden aangebracht, geeft hij daarvan onverwijld, aan de ingevolge dit artikel uitgenodigde getuigen kennis.
- Het model van een formulier van de uitnodiging aan de getuigen om ter terechtzitting van het Gerecht in eerste aanleg te verschijnen kan worden vastgesteld bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Artikel 421
De officier van justitie is bevoegd getuigen, deskundigen en tolken mondeling op te roepen of door een deurwaarder of een ambtenaar van politie mondeling te doen oproepen om ter terechtzitting van het Gerecht in eerste aanleg te verschijnen.
Artikel 422
- Indien de zaak aanhangig is gemaakt door oproeping, is artikel 307 betreffende het verstek van toepassing.
- Voor de toepassing van de artikelen 411, 429 en 437 wordt een oproeping, die aan de persoon van de verdachte is uitgereikt, gelijkgesteld met een dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen, die aan de persoon van de verdachte is betekend.
Artikel 423
- Indien de zaak aanhangig is gemaakt door oproeping, doet de officier van justitie, indien de oproeping enkel inhoudt een korte aanduiding van het feit, dat ten laste wordt gelegd, ter terechtzitting bij de aanvang van het onderzoek mondeling of, na voorlezing, schriftelijk nadere opgave van het feit, dat de verdachte ten laste wordt gelegd. De nadere opgave beantwoordt op straffe van nietigheid aan de korte aanduiding van het feit in de oproeping, behoudens verbetering of aanvulling.
- De oproeping, zo nodig door de officier van justitie ter terechtzitting verbeterd of aangevuld, geldt wat betreft de grondslag voor de vervolging, als dagvaarding.
- Op verlangen van de rechter of van de verdachte wordt de nadere opgave hem op schrift gegeven.
Artikel 424
Indien de verdachte bij zijn eerste verschijning ter terechtzitting aannemelijk maakt, dat hij in het belang van zijn verdediging uitstel behoeft, schorst de rechter het onderzoek voor een bepaalde tijd.
Artikel 425
- De rechter geeft na de sluiting van het onderzoek op de terechtzitting hetzij onmiddellijk, hetzij diezelfde dag op een door hem bij de sluiting van het onderzoek te bepalen uur mondeling vonnis. De artikelen 401 en 402, derde, vierde, en zevende lid, blijven buiten toepassing.
- Het vonnis wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekend dan wel wordt volstaan met een uittreksel van het vonnis, met daarin in elk geval opgenomen de naam van de verdachte, de kwalificatie van het bewezen verklaarde strafbare feit, de pleegdatum en –plaats en de opgelegde straf.
- Op verzoek van de verdachte of de officier van justitie wordt het vonnis in elk geval in het proces-verbaal van de terechtzitting aangetekend en kunnen zij daarvan kennisnemen.
Artikel 426
- De rechter is bevoegd en, op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, verplicht schriftelijk vonnis te wijzen.
- De uitspraak mag alsdan in geen geval later plaatsvinden dan op de eenentwintigste dag na de sluiting van het onderzoek. Artikel 388, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 427
- Zowel de officier van justitie als de verdachte kunnen na de mededeling betreffende het rechtsmiddel dat tegen het vonnis openstaat, ter terechtzitting afstand doen van de bevoegdheid om dat rechtsmiddel aan te wenden. Op zijn recht daartoe wordt de verdachte opmerkzaam gemaakt.
- Afstand ter terechtzitting van rechtsmiddelen wordt in het proces-verbaal van die terechtzitting vermeld.
Artikel 428
- Op het rechtsgeding bij het Gerecht in eerste aanleg zijn overigens titel I en titel IV van dit boek van overeenkomstige toepassing, behoudens de uitzonderingen, vermeld in het tweede tot en met zesde lid.
- De termijn van dagvaarding is ten minste drie dagen en, indien door de rechter-commissaris overeenkomstig titel VII van het zevende boek bevelen tot handhaving van de openbare orde zijn gegeven, ten minste twee dagen. De in de vorige volzin bedoelde termijn van twee dagen wordt, zo nodig, zoveel verlengd, dat daarin ten minste een dag voorkomt, die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.
- De bepalingen met betrekking tot de voordracht van de zaak door de officier van justitie, de voorlopige hechtenis en het bezwaarschrift tegen de dagvaarding, zijn niet van toepassing.
- In geval van artikel 333 worden de stukken toegezonden aan de officier van justitie.
- Indien tegen de verdachte verstek is verleend, zomede voor zover door de verdachte en door zijn raadsman, zo hij die heeft, verklaard is, dat van bepaaldelijk aangeduide stukken noch de voorlezing noch de mededeling van de korte inhoud wordt gewenst, kan in de plaats van de voorlezing van de tenlastelegging, verklaringen, processen-verbaal, verslagen van deskundigen of andere stukken, vermeld in artikel 337, treden een op last van de rechter gedane aantekening in het proces-verbaal van de terechtzitting van de overlegging van die stukken; daarop mag dan ook ten bezware van de verdachte worden acht geslagen.
- In geval van artikel 359 zijn de artikelen 235 en 241 niet van toepassing.
- De in artikel 411 bedoelde mededeling behoeft niet te geschieden, tenzij:
a. ten aanzien van de verdachte artikel 1:19 van het Wetboek van Strafrecht is toegepast, dan wel,
b. een vrijheidsstraf is opgelegd, vervangende vrijheidsstraf daaronder niet begrepen, dan wel,
c. een bijkomende straf is opgelegd, waarbij de ontzetting van bepaalde rechten of de ontzetting van bepaalde bevoegdheden is uitgesproken.
ZESDE BOEK
Rechtsmiddelen
A. Gewone Rechtsmiddelen
TITEL I
Verzet tegen einduitspraken in eerste aanleg ter zake van overtreding
Artikel 429
- Tegen een bij verstek gewezen vonnis, in eerste aanleg als einduitspraak ter zake van overtreding gegeven, kan degene die daarbij niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken, noch daaraan geheel of gedeeltelijk heeft voldaan, verzet doen:
a. indien de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen hem in persoon is betekend, gedurende veertien dagen na de uitspraak;
b. in andere gevallen, uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis hem bekend is.
- Hoger beroep kan door de verdachte niet worden ingesteld tegen een vonnis, waartegen hij verzet kan doen. Hoger beroep, ingesteld door de officier van justitie, vervalt op het moment dat de verdachte verzet doet.
- Is in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a., het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en de oproeping om op de nadere terechtzitting te verschijnen niet aan de verdachte in persoon betekend, dan kan, behoudens het geval dat de verdachte alsnog op de nadere zitting is verschenen, het verzet worden ingesteld uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is.
Artikel 430
- Indien verzet is gedaan, doet de officier van justitie de verdachte de dag voor de behandeling van de zaak bepaald, ten minste zeven dagen voor die dag aanzeggen. Deze termijn kan met toestemming van de verdachte worden verkort, mits van die toestemming blijkt op de wijze bepaald in artikel 290, tweede lid.
- Bij gebreke van het een of ander wordt door de rechter de aanzegging van een nieuwe rechtsdag bevolen, tenzij de verdachte is verschenen. In dit laatste geval wordt, indien de verdachte in het belang van zijn verdediging uitstel verzoekt, het onderzoek voor een bepaalde tijd geschorst.
Artikel 431
Heeft de benadeelde partij zich in het geding gevoegd, dan doet de officier van justitie haar van de dag van de terechtzitting schriftelijk mededeling.
Artikel 432
- Indien degene die in verzet is gekomen, niet op de dienende dag ter terechtzitting verschijnt, wordt het verzet vervallen verklaard en het bij verstek gewezen vonnis ten uitvoer gelegd of verder uitgevoerd, behoudens hoger beroep van het openbaar ministerie tegen het bij verstek gewezen vonnis.
- De rechter kan echter, bij niet-verschijning van de verdachte, met toepassing van artikel 313, een of meermalen schorsing van het onderzoek bevelen ten einde deze, indien hij verhinderd was het onderzoek bij te wonen, daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. Verschijnt de verdachte niet op de nadere terechtzitting, dan is het voorgaande lid van toepassing.
Artikel 433
- Indien degene die in verzet is gekomen, op de dienende dag ter terechtzitting verschijnt, wordt de zaak overeenkomstig titel V van het vijfde boek behandeld, als ware het rechtsgeding bij verstek niet voorafgegaan. Artikel 365, tweede lid, vindt, zowel ten aanzien van getuigen als van deskundigen, tijdens het rechtsgeding bij verstek verhoord, overeenkomstige toepassing.
- De rechter bekrachtigt de bij verstek gewezen uitspraak of doet met gehele of gedeeltelijke vernietiging van die uitspraak opnieuw recht.
TITEL II
Hoger beroep van vonnissen
Artikel 434
Tegen de vonnissen door de rechter in eerste aanleg als einduitspraak of in de loop van het onderzoek op de terechtzitting gegeven, kan hoger beroep worden ingesteld door het Openbaar Ministerie en door de verdachte die niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken. Zijn in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechter onderworpen, dan kan de verdachte alleen hoger beroep instellen ten aanzien van die gevoegde zaken, waarin hij niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken.
Artikel 435
- Tegen de vonnissen die geen einduitspraken zijn, is het hoger beroep slechts gelijktijdig met dat tegen de einduitspraak toegelaten.
- Het eerste lid is niet van toepassing in het geval dat hoger beroep wordt aangetekend tegen een beslissing met betrekking tot de voorlopige hechtenis.
Artikel 436
- Het hoger beroep kan slechts tegen het vonnis in zijn geheel worden ingesteld.
- Zijn echter in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechter onderworpen, dan kan het hoger beroep tot het vonnis voor zover dit een of meer van de gevoegde zaken betreft, worden beperkt.
Artikel 437
- Het hoger beroep moet worden ingesteld:
a. indien de dagvaarding om ter terechtzitting te verschijnen de verdachte in persoon is betekend of de verdachte ter terechtzitting is verschenen, binnen veertien dagen na de einduitspraak;
b. in andere gevallen, uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is.
- Is in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a., het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst en de oproeping om op de nadere terechtzitting te verschijnen niet aan de verdachte in persoon betekend, dan kan, behoudens het geval dat de verdachte alsnog op de nadere zitting is verschenen, het hoger beroep worden ingesteld uiterlijk veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het vonnis de verdachte bekend is.
Artikel 437a
Indien het hoger beroep is ingesteld door de verdachte in persoon of door een gemachtigde ingevolge artikel 446, eerste lid, kan aanstonds een oproeping van de verdachte worden betekend om tegen een bepaalde datum ter terechtzitting te verschijnen, teneinde terecht te staan ter zake van een of meer van de feiten hem in eerste aanleg ten laste gelegd.
Artikel 438
- Nadat hoger beroep is ingesteld, zendt de griffier van het Gerecht in eerste aanleg de stukken van het geding zo spoedig mogelijk aan de griffier van het Hof.
- Indien hoger beroep alleen door de officier van justitie is ingesteld, geschiedt de inzending niet of wordt aan de inzending, in het geval dat zij ten onrechte plaats heeft gehad, geen gevolg gegeven, dan nadat het beroep aan de verdachte in persoon is betekend of zich enige andere omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het beroep hem bekend is.
Artikel 439
Binnen veertien dagen na de instelling van het hoger beroep kan de partij die in beroep is gekomen bij de griffie van het Hof een schriftuur indienen, houdende de middelen en gronden, waarop zij haar beroep steunt. Deze schriftuur wordt bij de processtukken gevoegd.
Artikel 439a
- Indien tegen het vonnis in eerste aanleg hoger beroep is ingesteld, doch het onderzoek op de terechtzitting nog niet inhoudelijk is begonnen, kan de rechter-commissaris op de vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de verdachte nader onderzoek verrichten.
- Het onderzoek wordt overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 225 tot en met 271 gevoerd. Artikel 359 is van toepassing.
Artikel 440
De verdachte, die zich ter zake van het feit in voorlopige hechtenis bevindt in een ander Land dan waar het Hof zitting zal houden, wordt, behoudens in bijzondere gevallen, ten behoeve van de behandeling in hoger beroep tijdig overgebracht naar het Land waar het Hof zitting zal houden.
Artikel 440a
- Indien de benadeelde partij zich niet in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, is deze daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep.
- Heeft de voeging in eerste aanleg plaatsgehad, dan duurt zij, voor zover de vordering is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep, ook al is de benadeelde partij in hoger beroep niet verschenen. De procureur-generaal doet de benadeelde partij van de dag van de terechtzitting schriftelijk mededeling.
- Is de vordering niet of slechts ten dele toegewezen, dan kan de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in het geding in hoger beroep voegen. Titel III van het tweede boek is, met uitzondering van artikel 70f, eerste tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de ingevolge artikel 70g vereiste opgave kan worden volstaan met een verwijzing naar de opgave van de eerste vordering, indien deze ongewijzigd is gebleven.
- Indien geen hoger beroep is ingesteld of het hoger beroep is ingetrokken, kan de benadeelde partij tegen het deel van het vonnis waarbij haar vordering is afgewezen, tegen deze afwijzing zelf in hoger beroep komen bij het Hof. Indien geen hoger beroep is ingesteld of het hoger beroep is ingetrokken en tegen de vordering op de voet van artikel 70g, vierde lid, verweer is gevoerd door de ouders of voogd van de veroordeelde, kunnen deze tegen de toewijzing van de vordering zelf in hoger beroep komen bij het Hof. De derde afdeling van titel IV van het vijfde boek is niet van toepassing. De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake het rechtsgeding in hoger beroep en cassatie zijn van overeenkomstige toepassing. Voor het geding wordt geen griffierecht geheven.
TITEL III
Hoger beroep van beschikkingen
Bezwaarschriften
Artikel 441
Tegen beschikkingen staat hoger beroep niet open en is een bezwaarschrift niet toegelaten, dan in de gevallen bij dit wetboek bepaald.
Artikel 442
Voor zover niet bijzondere bepalingen het recht van beroep van de officier van justitie regelen, kan hij van alle beschikkingen van de rechter in eerste aanleg of de rechter-commissaris, waarbij een krachtens dit wetboek gedane vordering niet is toegewezen, binnen drie dagen bij het Hof in hoger beroep komen.
Artikel 443
- De akte van hoger beroep en het bezwaarschrift behelzen de gronden waarop deze berusten.
- De beschikking blijft van kracht niettegenstaande hoger beroep.
Artikel 444
- Het Hof zal het beroep of het bezwaar afwijzen, of bevelen hetgeen overeenkomstig de bepalingen van de wet behoort of had behoren te geschieden.
- Indien het hoger beroep van of het bezwaarschrift tegen een handeling of beschikking van de rechter-commissaris gegrond wordt geoordeeld, kan bij de beslissing van het Hof voor het instellen of voortzetten van dat onderzoek een andere rechter-commissaris worden aangewezen.
TITEL IV
Aanwenden van gewone rechtsmiddelen
Artikel 445
- Voor zover niet anders is bepaald, wordt verzet gedaan en hoger beroep of beroep in cassatie ingesteld door een verklaring, af te leggen door degene die het rechtsmiddel aanwendt, op de griffie van het Gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven.
- 2. De rechtsmiddelen kunnen ook schriftelijk worden ingesteld bij dezelfde griffie. Als dag van het verzet of beroep geldt in dit geval de dag van ontvangst ter griffie.
- Bezwaarschriften worden bij dezelfde griffie ingediend.
Artikel 446
- Het aanwenden van de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 445, kan ook geschieden door:
- een advocaat, die daartoe door degene die het middel aanwendt, bepaaldelijk is gemachtigd;
- een bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.
- Indien de overeenkomstig het eerste lid gemachtigde hoger beroep tegen de einduitspraak instelt, brengt de machtiging tevens mede dat de gemachtigde de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep in ontvangst neemt.
- Aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel wordt slechts gevolg gegeven indien de verdachte daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het Gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping. De verdachte geeft een adres op voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding.
- De uitreiking van de oproeping aan de gemachtigde geldt als een uitreiking in persoon aan de verdachte. Een afschrift van de dagvaarding wordt schriftelijk over de post aan het door of namens de verdachte daartoe opgegeven adres toegezonden.
- Indien de in het eerste lid bedoelde gemachtigde weigert de oproeping in ontvangst te nemen, wordt deze niettemin geacht op het tijdstip van aanbieding te zijn uitgereikt. Van de weigering wordt aantekening gemaakt in de akte van uitreiking.
Artikel 447
- Van iedere verklaring of indiening als bedoeld in de artikelen 445 en 446 maakt de griffier een akte op, die hij met degene, die de verklaring aflegt of het bezwaarschrift inlevert, ondertekent. Indien deze niet kan tekenen, wordt de oorzaak van het beletsel in de akte vermeld. De griffier vraagt aan degene die de verklaring aflegt, naar het adres waaraan de dagvaarding of oproeping voor de terechtzitting kan worden toegezonden.
- De schriftelijke volmacht, bedoeld in artikel 446, of, zo zij voor een notaris in minuut is verleden, een authentiek afschrift daarvan, wordt aan de akte gehecht.
- Van elk aangewend rechtsmiddel wordt dadelijk aantekening gedaan in een daartoe bestemd op de griffie berustend register, dat door de belanghebbenden kan worden ingezien.
Artikel 448
- Is degene die een rechtsmiddel wenst aan te wenden ingesloten in justitiële inrichting dan kan hij de rechtsmiddelen, bedoeld in artikel 445, ook aanwenden door middel van een schriftelijke verklaring, die hij doet toekomen aan het hoofd van de inrichting.
- Het hoofd van de inrichting doet deze verklaring onverwijld inschrijven in het daartoe bestemde register en zendt haar vervolgens toe aan de griffie van het Gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven onder kennisgeving van de datum van inschrijving in het register van de inrichting. Als dag waarop het rechtsmiddel is aangewend, geldt de dag van inschrijving van de verklaring in het register van de inrichting.
- De Minister bepaalt het model van het register van de inrichting en kan omtrent het bijhouden daarvan nadere regels geven. Het register van de inrichting kan door de belanghebbenden worden ingezien.
- De verklaring wordt na ontvangst op de griffie bij de processtukken gevoegd. Van het aanwenden van het rechtsmiddel wordt dadelijk aantekening gedaan in het op de griffie berustend register, bedoeld in artikel 447, derde lid.
Artikel 448a
- De getuige stelt het hoger beroep, bedoeld in artikel 261a, tweede lid, in door middel van een schriftelijke verklaring die hij doet toekomen aan de officier van justitie. De officier van justitie tekent dag en uur van ontvangst onverwijld op de ingekomen verklaring aan.
- De officier van justitie doet onverwijld schriftelijk mededeling van het hoger beroep aan de griffie van het Gerecht, bij hetwelk de beschikking is gegeven. De mededeling wordt na ontvangst op de griffie bij de processtukken gevoegd. Van de instelling van het hoger beroep wordt dadelijk aantekening gedaan in een aparte, niet openbare afdeling, van het op de griffie berustend register, bedoeld in artikel 447, derde lid.
- Als dag van het hoger beroep geldt de dag van ontvangst van de schriftelijke verklaring door de officier van justitie.
Artikel 449
- Artikel 446 is op de indiening van schrifturen van overeenkomstige toepassing.
- De griffier tekent dag en uur van ontvangst onverwijld op ingekomen schrifturen aan.
- Van de ontvangst wordt dadelijk aantekening gedaan in het op de griffie berustend register.
TITEL V
Intrekking en afstand van gewone rechtsmiddelen
Artikel 450
- Uiterlijk tot het begin van de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep of bezwaarschrift kan degene door wie het rechtsmiddel is aangewend, dat intrekken en in het geval, bedoeld in artikel 436, tweede lid, dat gedeeltelijk intrekken. Deze intrekking brengt mee afstand van de bevoegdheid om het rechtsmiddel opnieuw aan te wenden.
- In het geval de officier van justitie hoger beroep heeft ingesteld tegen een vonnis van het Gerecht in eerste Aanleg, is de procureur-generaal tevens tot intrekking van het hoger beroep bevoegd. Van het gebruik van deze bevoegdheid doet de procureur-generaal onverwijld mededeling aan de griffie van het Hof en aan de officier van justitie.
- Eveneens kan afstand worden gedaan van de bevoegdheid om het rechtsmiddel, dat tegen een bepaalde beslissing of handeling openstaat, aan te wenden.
Artikel 451
- Intrekking en afstand geschieden door een verklaring, af te leggen op de griffie van het Gerecht waar het rechtsmiddel is aangewend, respectievelijk zou kunnen worden aangewend.
- De artikelen 446 en 447 zijn van overeenkomstige toepassing.
- Afstand van het rechtsmiddel van hoger beroep kan eveneens onmiddellijk na de uitspraak ter terechtzitting worden gedaan, in welk geval van de gedane afstand aantekening geschiedt in het proces-verbaal van de terechtzitting. Afstand kan ook ter terechtzitting in hoger beroep worden gedaan als bedoeld in artikel 450, eerste lid. Ook in dat geval geschiedt aantekening in het proces-verbaal van de terechtzitting.
- Intrekking en afstand kunnen door degene die is ingesloten in een justitiële inrichting ook geschieden door middel van een schriftelijke verklaring die hij doet toekomen aan het hoofd van de inrichting; artikel 448, tweede, derde, en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
- Met betrekking tot de intrekking en afstand van het hoger beroep, ingesteld door een getuige op de voet van het bepaalde in artikel 261a, tweede lid, is artikel 448a van overeenkomstige toepassing.
Artikel 452
- Van de intrekking door het openbaar ministerie gedaan, geschiedt onverwijlde schriftelijke mededeling aan het door of namens de verdachte opgegeven of ten tijde van de zitting in eerste aanleg bekende adres.
- Indien aan de benadeelde partij overeenkomstig artikel 431 kennisgeving is gedaan, wordt haar onverwijld van elke intrekking van het verzet of beroep kennisgegeven door het openbaar ministerie.
B. Buitengewone rechtsmiddelen
TITEL VI
Herziening van vonnissen ten voordele
Artikel 453
- Op aanvraag van de procureur-generaal of van de gewezen verdachte te wiens aanzien een vonnis onherroepelijk is geworden, kan het Hof van Justitie ten voordele van de gewezen verdachte een uitspraak van de rechter houdende een veroordeling herzien:
a. op grond van de omstandigheid dat bij onderscheidene vonnissen die onherroepelijk zijn geworden of bij verstek zijn gewezen, bewezenverklaringen zijn uitgesproken die niet zijn overeen te brengen;
b. op grond van een uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens waarin is vastgesteld dat het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden of een protocol bij dit verdrag is geschonden in de procedure die tot de veroordeling of een veroordeling wegens hetzelfde feit heeft geleid, indien herziening kan leiden tot rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 van dat verdrag;
c. indien er sprake is van een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet in overeenstemming lijkt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
- Waar in deze bepaling wordt gesproken van een veroordeling, is hieronder het ontslag van alle rechtsvervolging met oplegging van een vrijheidsbenemende maatregel als bedoeld in de artikelen 1:80 en 1:82 van het Wetboek van Strafrecht mede begrepen.
Artikel 454
- Na het overlijden van de gewezen verdachte kan de herzienings-aanvraag gedaan worden door:
a. de procureur-generaal;
b. de overlevende echtgenoot of levensgezel, of bij afwezigheid dan wel het niet in staat of bereid zijn van deze;
c. elke bloedverwant in de rechte lijn of bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze;
d. de bloedverwanten in de zijlijn tot en met de tweede graad.
- Elke bevoegdheid die op grond van deze titel aan de gewezen verdachte is toegekend, komt ook toe aan de in het eerste lid, onder b., c. en d. genoemde personen die herziening hebben aangevraagd. Indien de aanvraag is gedaan door de procureur-generaal wordt door het Hof een bijzondere vertegenwoordiger benoemd.
- De artikelen van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat er na vernietiging van de uitspraak geen straf of maatregel kan worden opgelegd.
- Indien gedurende de behandeling van de zaak de gewezen verdachte overlijdt, wordt het geding voortgezet en door het Hof, een bijzondere vertegenwoordiger benoemd. De artikelen van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing.
- Indien de gewezen verdachte de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt of anders dan wegens verkwisting onder curatele is gesteld, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens lijdt dat hij niet in staat is te beoordelen of zijn belang gediend is met een herzieningsaanvraag, kan zijn wettelijke vertegenwoordiger in burgerlijke zaken de aanvraag doen indienen door zijn advocaat. De artikelen van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 455
Aan de gewezen verdachte alsmede de personen, genoemd in artikel 454, wordt, met overeenkomstige toepassing van de derde afdeling van titel II van het tweede boek van dit wetboek een advocaat toegevoegd in geval van een herzieningsaanvraag als bedoeld in artikel 453 of een verzoek als bedoeld in artikel 457.
Artikel 456
- De procureur-generaal dient de herzieningsaanvraag bij het Hof in door middel van een schriftelijke vordering.
- De gewezen verdachte kan de herzieningsaanvraag slechts schriftelijk door zijn advocaat laten indienen bij het Hof.
- De herzieningsaanvraag vermeldt de gronden waarop deze berust, met bijvoeging van de bescheiden waaruit van die gronden kan blijken, alsmede van een kopie van de uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd.
Artikel 457
- Ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag kan een gewezen verdachte, die is veroordeeld voor een feit waarop naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld en waardoor de rechtsorde ernstig is geschokt, door zijn advocaat aan de procureur-generaal doen verzoeken een nader onderzoek in te stellen naar de aanwezigheid van een grond voor herziening als bedoeld in artikel 453, eerste lid, onder c.
- Het verzoek wordt schriftelijk ingediend en door de advocaat ondertekend. Het verzoek behelst een opgave van de onderzoekshandelingen die dienen te worden verricht, met bijvoeging van een kopie van de uitspraak waarvan de gewezen verdachte herziening wil aanvragen, en is met redenen omkleed.
- Indien het verzoek niet voldoet aan de in het eerste en tweede lid genoemde voorwaarden, wijst de procureur-generaal het verzoek af. Ook wijst de procureur-generaal het verzoek af indien:
a. er onvoldoende aanwijzingen zijn dat er mogelijkerwijs sprake is van een grond tot herziening, of
b. het verzochte onderzoek niet noodzakelijk is.
- De procureur-generaal beslist zo spoedig mogelijk. De beslissing is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van degene die het verzoek heeft ingediend. In geval van toewijzing van het verzoek vermeldt de beslissing de te verrichten onderzoekshandelingen.
- Artikel 453, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 458
- Ingeval de procureur-generaal het noodzakelijk voorkomt, dan wel in geval van toewijzing van het in artikel 457 bedoelde verzoek, stelt deze een nader onderzoek in. Indien daarbij naar zijn oordeel enig onderzoek door de rechter-commissaris noodzakelijk is, kan hij dat onderzoek vorderen bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken.
- Het in het eerste lid bedoelde onderzoek wordt zoveel mogelijk overeenkomstig titel III van het vierde boek gevoerd. De getuigen worden beëdigd of wel overeenkomstig artikel 250a, tweede lid, aangemaand. Artikel 214 is van overeenkomstige toepassing.
- Indien naar zijn oordeel het belang van het nader onderzoek dit vordert, kan de procureur-generaal zich bij het verrichten daarvan laten bijstaan door een onderzoeksteam.
- Het in het derde lid bedoelde team wordt samengesteld uit opsporingsambtenaren die niet eerder bij de strafzaak betrokken zijn geweest. Het team kan worden aangevuld met leden van het openbaar ministerie of deskundigen, die niet eerder bij de strafzaak betrokken zijn geweest. De leden van het onderzoeksteam worden benoemd door de procureur-generaal.
- De werkzaamheden van het onderzoeksteam geschieden onder leiding en verantwoordelijkheid van de procureur-generaal.
- Indien tijdens het nader onderzoek getuigen of deskundigen worden verhoord, nodigt de procureur-generaal of degene die in diens opdracht met het verhoor is belast, de advocaat van de gewezen verdachte tot bijwoning van het verhoor uit, voor zover dit met de bescherming van de in artikel 227d, eerste lid, vermelde belangen verenigbaar is. De gewezen verdachte kan in de gelegenheid worden gesteld het verhoor bij te wonen. De gewezen verdachte en diens advocaat kunnen de vragen opgeven die zij gesteld wensen te zien. Artikel 227, tweede en derde lid, 227b en 227d zijn van overeenkomstige toepassing.
- Nadat de onderzoekshandelingen zijn voltooid worden de daarop betrekking hebbende stukken aan de processtukken toegevoegd en wordt aan de verzoeker een afschrift van die stukken toegezonden.
Artikel 459
- Ten aanzien van het in artikel 458, derde lid, bedoelde onderzoek vinden de artikelen betreffende de opsporing in dit wetboek overeenkomstige toepassing met dien verstande dat daar waar wordt gesproken van de verdachte daaronder wordt verstaan de gewezen verdachte, voor zover niet uit enige bepaling het tegendeel volgt.
- Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld over de inrichting van het onderzoek.
Artikel 460
- Het Hof verklaart de herzieningsaanvraag niet-ontvankelijk indien deze niet een onherroepelijke uitspraak van de rechter houdende een veroordeling of een ontslag van alle rechtsvervolging als bedoeld in artikel 453, tweede lid, betreft, dan wel niet voldoet aan de voorwaarden in artikel 456 gesteld.
- Het Hof kan de herzieningsaanvraag betreffende het in artikel 453, eerste lid, onderdeel b., vermelde geval niet-ontvankelijk verklaren indien deze niet wordt ingediend binnen drie maanden nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aan de gewezen verdachte bekend is.
- Indien de herzieningsaanvraag kennelijk ongegrond is, wijst het Hof deze af.
- De beslissingen in de voorgaande leden worden genomen bij met redenen omklede beschikkingen.
- In de overige gevallen zijn de navolgende bepalingen uit deze titel van toepassing.
- 6. Het Hof kan alvorens te beslissen opdracht geven tot een nader onderzoek als bedoeld in artikel 458.
Artikel 461
- Het Hof beveelt de verdere behandeling op de openbare terechtzitting op een daartoe door de voorzitter te bepalen dag.
- De procureur-generaal doet aan de gewezen verdachte aanzegging van die dag met inachtneming van de termijn, genoemd in artikel 300.
Artikel 462
- Het rechtsgeding wordt bij het Hof gevoerd met overeenkomstige toepassing van titel IV van het vijfde boek.
- Het onderzoek en de beraadslaging, bedoeld in de artikelen 394 en 396, geschieden zowel naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in herziening als van het onderzoek in vorige terechtzittingen, zoals dat volgens daarvan opgemaakt proces-verbaal heeft plaats gehad.
Artikel 463
- Indien het Hof de noodzakelijkheid daarvan blijkt draagt hij aan de procureur-generaal op een nader onderzoek te verrichten als bedoeld in artikel 458. Nadat het onderzoek is voltooid, doet de procureur-generaal de stukken toekomen aan het Hof.
- Indien het Hof de herzieningsaanvraag niet gegrond acht, wijst het die af.
Artikel 464
- Indien het Hof de herzieningsaanvraag betreffende het geval in artikel 453, eerste lid, onderdeel a., gegrond acht, vernietigt het de vonnissen teneinde die gelijktijdig opnieuw te onderzoeken en daarin bij een en dezelfde uitspraak recht te doen, zonder dat echter een eventueel op te leggen straf de bij de vernietigde vonnissen opgelegde straffen te boven mag gaan.
- De gewezen verdachte aan wie krachtens de vernietigde uitspraak zijn vrijheid is ontnomen, is van rechtswege vrij en wordt onverwijld in vrijheid gesteld, behoudens het bepaalde in artikel 466.
Artikel 465
- Indien het Hof de herzieningsaanvraag betreffende het geval, vermeld in artikel 453, eerste lid, onderdeel b., gegrond acht, doet het bij wijze van herziening de zaak af al dan niet onder opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke uitspraak en beslist het hetzij de onherroepelijke uitspraak te handhaven hetzij met vernietiging daarvan recht te doen.
- Indien het Hof de herzieningsaanvraag betreffende het geval, genoemd in artikel 453, eerste lid, onder c., gegrond acht, beslist het hetzij de onherroepelijke uitspraak te handhaven, hetzij met vernietiging daarvan:
a. het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, of,
b. de verdachte vrij te spreken, of,
c. als niet-strafbaar te ontslaan van alle rechtsvervolging, of,
d. de verdachte opnieuw te veroordelen met toepassing van de minder zware strafbepaling of met oplegging van een lagere straf.
- Artikel 464, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 466
- Het Hof kan een bevel tot gevangenhouding tegen de gewezen verdachte uitvaardigen. Dit bevel is geldig voor onbepaalde termijn, doch kan door het Hof worden geschorst of opgeheven. In geen geval zal deze gevangenhouding langer mogen duren dan de nog niet volbrachte vrijheidsstraf die de gewezen verdachte krachtens de onherroepelijke uitspraak dient te ondergaan. De artikelen betreffende de voorlopige hechtenis zijn van overeenkomstige toepassing.
- Indien bij de onherroepelijke uitspraak aan de gewezen verdachte een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel is opgelegd, kan het in het eerste lid bedoelde bevel tot gevangenhouding ten uitvoer worden gelegd in een inrichting die bestemd is voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel. Voor de gewezen verdachte blijft diens rechtspositie onverminderd van toepassing.
- Indien de gewezen verdachte, tegen wie een bevel tot gevangenhouding als bedoeld in het eerste lid is uitgevaardigd, geen advocaat heeft, wordt deze hem ambtshalve op last van de voorzitter van het Hof toegevoegd.
- Hangende de beslissing op de herzieningsaanvraag kan het Hof te allen tijde de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke uitspraak opschorten.
Artikel 467
- Beslissingen als bedoeld in de artikelen 461 en 463 tot en met 465 worden met redenen omkleed. Het vonnis wordt op een openbare terechtzitting uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de procureur-generaal.
- De beslissingen van het Hof, genoemd in de artikelen 461, 463 tot en met 466, worden zodra mogelijk vanwege de procureur-generaal aan de belanghebbende schriftelijk medegedeeld en in afschrift toegezonden aan de ambtenaar belast met de tenuitvoerlegging van de onherroepelijke uitspraak waarvan de herziening is gevraagd, of van het vernietigde vonnis.
Artikel 468
(geen tekst)
Artikel 469
- In geen geval mag door het Hof een straf of maatregel worden opgelegd, die zwaarder is dan die bij het vernietigde vonnis was opgelegd of een zwaardere strafbepaling worden toegepast.
- Indien bij samenloop van meerdere feiten één hoofdstraf is uitgesproken en de herziening slechts gevraagd is ten aanzien van een of meer van die feiten, wordt, in geval van vernietiging, bij de uitspraak in herziening de straf voor het andere feit of de andere feiten bepaald.
- Bij de uitspraak wordt bepaald dat de reeds vroeger krachtens de vernietigde uitspraak voor het feit ondergane straf, en de krachtens artikel 466 ondergane voorlopige hechtenis in mindering zal worden gebracht.
Artikel 470
- Indien de bij de onherroepelijke uitspraak opgelegde straf of maatregel bij wege van gratie reeds is kwijtgescholden, kan geen straf worden opgelegd.
- Is de straf door gratie gewijzigd of verminderd, dan wordt geen straf opgelegd, die de gewijzigde of verminderde straf te boven gaat.
Artikel 471
- Indien na de vernietiging van de onherroepelijke uitspraak geen straf of maatregel wordt opgelegd, wordt, op verzoek van de gewezen verdachte of van zijn erfgenamen, een schadevergoeding toegekend. De toekenning heeft plaats, voor zover daartoe naar het oordeel van het Hof gronden van billijkheid aanwezig zijn, op de voet van titel II van het achtste boek.
- Ten aanzien van de ondergane verzekering en van de ondergane voorlopige hechtenis vinden die artikelen overeenkomstige toepassing.
Artikel 472
- Indien er een herzieningsaanvraag of een nader onderzoek als bedoeld in artikel 458 wordt gedaan, vraagt het openbaar ministerie zo mogelijk aan het slachtoffer of diens nabestaanden of hij op de hoogte wenst te worden gehouden van de voortgang van de herzieningsprocedure.
- Op verzoek van het slachtoffer of diens nabestaanden wordt door het openbaar ministerie in ieder geval mededeling gedaan van de beslissing van het Hof over de herzieningsaanvraag en van de einduitspraak in de herzieningszaak tegen de verdachte. Het openbaar ministerie doet desgevraagd zo mogelijk mededeling van de invrijheidstelling van de gewezen verdachte.
Artikel 473
- Indien de gewezen verdachte bij het vernietigde vonnis is veroordeeld tot een vergoeding aan de benadeelde partij van de door het strafbare feit veroorzaakte schade kan bij de uitspraak in herziening worden bepaald dat reeds betaalde schadevergoedingen aan de gewezen verdachte worden vergoed. Deze kosten worden vergoed ten laste van ’s Lands kas.
- Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op door de gewezen verdachte aan de benadeelde partij betaalde proceskosten.
Artikel 474
Geen rechter die op enigerlei wijze deelgenomen heeft aan het onderzoek of de berechting van de zaak waarvan herziening wordt gevraagd, mag aan het onderzoek of de berechting in herziening deelnemen.
TITEL VII
Herziening van vonnissen ten nadele
Artikel 475
- Het Hof van Justitie kan op aanvraag van de procureur-generaal een onherroepelijke einduitspraak houdende vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging ten nadele van de gewezen verdachte herzien indien dit in het belang is van een goede rechtsbedeling en:
a. er sprake is van een gegeven dat aan de rechter bij het onderzoek op de terechtzitting niet bekend was en waardoor het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, de zaak zou zijn geëindigd in een veroordeling van de gewezen verdachte voor het opzettelijk doden van een ander;
b. de uitspraak berust op stukken waarvan de valsheid na de uitspraak is vastgesteld en het ernstige vermoeden bestaat dat indien de valsheid aan de rechter bekend zou zijn geweest, de zaak zou zijn geëindigd in een veroordeling van de gewezen verdachte;
c. het is komen vast te staan dat een getuige of deskundige zich met betrekking tot de zaak aan het in artikel 2:165 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf schuldig heeft gemaakt en het ernstige vermoeden bestaat dat indien de meineed aan de rechter bekend zou zijn geweest, de zaak zou zijn geëindigd in een veroordeling van de gewezen verdachte;
d. het na het onherroepelijk worden van de uitspraak is komen vast te staan dat de gewezen verdachte zich met betrekking tot zijn strafzaak schuldig heeft gemaakt aan een van de in de artikelen 2:128 tot en met 2:130, 2:132 en 2:254 tot en met 2:256 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijven en het ernstige vermoeden bestaat dat indien de verdachte dit misdrijf niet zou hebben begaan de zaak zou zijn geëindigd in een veroordeling van de gewezen verdachte.
- Herziening ten nadele van de gewezen verdachte van een onherroepelijke einduitspraak is tevens mogelijk indien is komen vast te staan dat de rechter zich met betrekking tot de aan zijn oordeel onderworpen zaak schuldig heeft gemaakt aan het in artikel 2:352 van het Wetboek van Strafrecht omschreven misdrijf.
- Als een in het eerste lid, onder a., bedoeld gegeven kunnen uitsluitend worden aangemerkt:
a. verklaringen, schriftelijke bescheiden of processen-verbaal, houdende een geloofwaardige bekentenis van de gewezen verdachte of van een persoon die wegens hetzelfde feit is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging, dan wel
b. de resultaten van technisch onderzoek.
- Indien de in artikel 475a, tweede lid, bedoelde bewijsmiddelen het resultaat zijn van onderzoek dat niet overeenkomstig de wettelijke voorschriften heeft plaatsgevonden en waarbij een inbreuk is gemaakt op een recht van de gewezen verdachte worden deze bewijsmiddelen niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van de herzieningsaanvraag en niet als bewijs in de strafzaak gebruikt.
- Onder een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, onder a., is niet begrepen de medeplichtigheid aan, poging tot en voorbereiding van dat misdrijf.
Artikel 475a
- De procureur-generaal dient de herzieningsaanvraag bij het Hof in door middel van een schriftelijke vordering. De procureur-generaal kan daartoe een of meer van de in deze titel opgenomen bevoegdheden uitoefenen.
- De herzieningsaanvraag vermeldt de gronden waarop de vordering berust, met bijvoeging van de bewijsmiddelen waaruit van die gronden kan blijken, en een kopie van de uitspraak waarvan herziening wordt gevorderd.
- Geen rechter die op enigerlei wijze deelgenomen heeft aan het onderzoek of de berechting van de zaak waarvan herziening wordt gevraagd, mag aan het onderzoek of de berechting in herziening deelnemen.
- Het Hof verklaart de herzieningsaanvraag niet-ontvankelijk indien:
a. deze niet voldoet aan de in het eerste en tweede lid gestelde vereisten;
b. op het moment waarop de herzieningsaanvraag wordt ingediend het recht tot strafvordering voor het strafbare feit waarop de aanvraag betrekking heeft is vervallen door verjaring of door het overlijden van de gewezen verdachte;
c. de herzieningsaanvraag het in artikel 475, eerste lid, onder a., vermelde geval betreft en voor hetzelfde feit reeds eerder een herziening van een onherroepelijke einduitspraak van de rechter in het Land is gevorderd, of
d. de herzieningsaanvraag niet een onherroepelijke einduitspraak betreft.
- Het Hof wijst de herzieningsaanvraag af indien deze kennelijk ongegrond is.
- In de overige gevallen zijn de artikelen 461 tot en met 463 van overeenkomstige toepassing alsmede de navolgende bepalingen van deze titel.
Artikel 475b
- Behoudens het bepaalde in artikel 475d worden bij een onderzoek naar de aanwezigheid van een grond voor herziening als bedoeld in artikel 475 de bevoegdheden die door deze wet aan opsporingsambtenaren zijn toegekend, niet tegen de gewezen verdachte uitgeoefend.
- Ter voorbereiding van een herzieningsaanvraag kan een daartoe door de procureur-generaal aangewezen officier van justitie bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken, die nog geen kennis heeft genomen van de zaak een vordering indienen tot een nader onderzoek indien:
a. er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat het Hof van Justitie een herzieningsaanvraag gegrond zal achten en
b. dat onderzoek dringend noodzakelijk is.
- De vordering van de officier van justitie behelst een opgave van de onderzoekhandelingen die door de rechter-commissaris dienen te worden verricht en is met redenen omkleed. De vordering behoeft voorafgaande schriftelijke instemming van de procureur-generaal.
- De officier van justitie geeft zodra het belang van het onderzoek dat toelaat schriftelijk kennis van de vordering aan de gewezen verdachte en diens advocaat.
- De rechter-commissaris wijst de vordering af indien deze kennelijk ongegrond is.
- In het andere geval hoort hij, alvorens te beslissen, de gewezen verdachte over de vordering van de officier van justitie, tenzij het belang van het onderzoek dringend vordert dat van het horen van de gewezen verdachte over die vordering wordt afgezien.
- De gewezen verdachte is bevoegd zich bij het horen door een advocaat te doen bijstaan.
Artikel 475c
- De rechter-commissaris beslist zo spoedig mogelijk over de in artikel 475b, tweede lid, bedoelde vordering. De beschikking is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis gebracht van de officier van justitie en betekend aan de gewezen verdachte, met vermelding van de termijn waarbinnen en de wijze waarop het rechtsmiddel, dat tegen de beschikking openstaat, moet worden ingesteld. Indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert kan de rechter-commissaris betekening van de beschikking aan de gewezen verdachte uitstellen.
- Voor de officier van justitie staat binnen veertien dagen na de beschikking en voor de gewezen verdachte binnen veertien dagen na de betekening van die beschikking hoger beroep open bij het Hof van Justitie.
- Het Hof beslist zo spoedig mogelijk.
Artikel 475d
- In geval van toewijzing van de in artikel 475b, tweede lid, bedoelde vordering verricht de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk de verzochte onderzoekhandelingen alsmede andere handelingen die hij noodzakelijk acht. De rechter-commissaris gaat niet over tot het verrichten van de onderzoekhandelingen zolang tegen zijn beschikking nog hoger beroep openstaat en zo dit is ingesteld, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist, tenzij het belang van het onderzoek geen uitstel van de voorgenomen onderzoekhandelingen gedoogt. Indien het Hof het beroep tegen een beschikking tot het instellen van een onderzoek gegrond oordeelt en de rechter-commissaris reeds onderzoekhandelingen heeft verricht, draagt de rechter-commissaris zorg dat de resultaten van dit onderzoek worden vernietigd.
- Aan de rechter-commissaris komen tijdens het nader onderzoek de aan hem krachtens dit wetboek toekomende bevoegdheden toe, met dien verstande dat hij onverminderd het in de artikelen 92 en 93 bepaalde alleen met verlof van het Hof op de vordering van de procureur-generaal verleend, een bevel tot bewaring van de gewezen verdachte kan verlenen indien:
a. uit bepaalde gedragingen van de verdachte of uit bepaalde, hem persoonlijk betreffende omstandigheden, blijkt van een ernstig gevaar voor vlucht of
b. de voorlopige hechtenis in redelijkheid noodzakelijk is voor het, anders dan door verklaringen van de gewezen verdachte, aan de dag brengen van de waarheid.
- In afwijking van het bepaalde in artikel 93 kan de rechter-commissaris het bevel tot bewaring één keer verlengen met maximaal veertien dagen, met verlof van het Hof op de vordering van de procureur-generaal verleend. De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld op de vordering te worden gehoord.
- Nadat de onderzoekhandelingen zijn voltooid, zendt de rechter-commissaris de daarop betrekking hebbende stukken aan de officier van justitie. Een afschrift zendt hij aan de gewezen verdachte en diens advocaat.
- De rechter-commissaris geeft schriftelijk kennis aan de officier van justitie en aan de gewezen verdachte van de beëindiging van het onderzoek.
Artikel 475e
- Hangende de beslissing op de herzieningsaanvraag kan het Hof op schriftelijke vordering van de procureur-generaal of ambtshalve een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding tegen de gewezen verdachte uitvaardigen. Dit bevel blijft van kracht tot zestig dagen na de dag waarop een beslissing is genomen op de herzieningsaanvraag, doch kan door het Hof worden geschorst of opgeheven. De artikelen 90, 100, 101, 103, 106 en 109 tot en met 116 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bevel tot voorlopige hechtenis slechts kan worden gegeven indien:
a. uit bepaalde gedragingen van de verdachte of uit bepaalde, hem persoonlijk betreffende omstandigheden, blijkt van een ernstig gevaar voor vlucht of
b. de voorlopige hechtenis in redelijkheid noodzakelijk is voor het, anders dan door verklaringen van de gewezen verdachte, aan de dag brengen van de waarheid.
- Indien de herzieningsaanvraag niet-ontvankelijk of ongegrond wordt verklaard wordt de gewezen verdachte onverwijld in vrijheid gesteld.
- Indien de herzieningsaanvraag niet-ontvankelijk of ongegrond wordt verklaard kan het Hof op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste van het Land toekennen voor de schade welke hij heeft geleden. Titel II van het achtste boek is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 475f
- Indien het Hof na openbare behandeling van de zaak de aanvraag afwijst, kan het Hof op verzoek van de gewezen verdachte hem een vergoeding ten laste van het Land toekennen voor de schade welke hij heeft geleden. Titel II van het achtste boek is van overeenkomstige toepassing.
- Indien het Hof de herzieningsaanvraag gegrond acht, vernietigt het de eerdere vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging.
- Het Hof, in een, op straffe van nietigheid, andere samenstelling dan het Hof dat de herzieningsaanvraag gegrond achtte, herziet het vonnis en doet het opnieuw recht overeenkomstig artikel 394, eerste lid.
- Artikel 469, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 475g
- Beslissingen als bedoeld in artikel 475a, vierde en vijfde lid, en in artikel 475f, eerste lid, worden met redenen omkleed en op een openbare terechtzitting uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en de procureur-generaal.
- De beslissingen van het Hof, genoemd in het eerste lid, worden onverwijld vanwege de procureur-generaal aan alle belanghebbenden schriftelijk medegedeeld.
Artikel 475h
- Aan de gewezen verdachte die geen advocaat heeft wordt, met overeenkomstige toepassing van de derde afdeling van titel II van het tweede boek van dit wetboek een advocaat toegevoegd niet alleen in het geval van een herzieningsaanvraag als bedoeld in artikel 475 maar ook in het geval van een vordering als bedoeld in artikel 475b, tweede lid.
- De in het laatste geval van het eerste lid bedoelde toevoeging geschiedt voor de duur van de behandeling door de rechter-commissaris.
- De toevoeging van de advocaat is in iedere aanleg kosteloos.
ZEVENDE BOEK
Enige rechtspleging van bijzondere aard
TITEL I
Strafvordering ter zake van ambtsmisdrijven
Artikel 476
- Bij de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in titel XXVIII van het tweede boek van het Wetboek van Strafrecht dan wel een in de Staatsregeling daartoe bedoeld strafbaar feit, alsmede bij de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen, ter zake van deze feiten opgelegd, worden, indien een minister, niet zijnde een minister van het Rijk in Europa, als verdachte of veroordeelde is aangemerkt, de bevoegdheden van de officier van justitie zowel in eerste aanleg als in hoger beroep uitgeoefend door de procureur-generaal, dan wel door een lid van het openbaar ministerie, dat door de procureur-generaal in het bijzonder is aangewezen om te dezen namens hem op te treden.
- De vervolging van feiten als bedoeld in het eerste lid kan slechts plaatsvinden na een daartoe op vordering van de procureur-generaal verkregen machtiging van het Hof. Titel IV van het eerste boek is van overeenkomstige toepassing.
- Met een minister worden in dit artikel gelijkgesteld staatssecretarissen en die personen, die tijdens de verweten feiten die functies bekleedden. In afwijking van de definitie in artikel 1, wordt in deze bepaling onder minister verstaan: een minister van de regering van het Land.
- Met feiten als bedoeld in dit artikel worden gelijkgesteld strafbare feiten begaan onder de verzwarende omstandigheden, omschreven in artikel 1:116 van het Wetboek van Strafrecht.
- De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van leden van het bestuurscollege, de eilandsraad en de Staten.
TITEL II
Strafvordering in zaken betreffende jeugdige personen
Eerste afdeling
Algemene bepalingen
Artikel 477
Niemand kan strafrechtelijk worden vervolgd wegens een feit begaan voordat hij de leeftijd van twaalf jaren heeft bereikt.
Artikel 478
- In gevallen, waarin uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit, dat een minderjarige beneden de leeftijd van twaalf jaren een strafbaar feit heeft begaan, zijn uitsluitend de artikelen 72 tot en met 80, 82, 120 tot en met 129a en 141 tot en met 154 van toepassing.
- Het afleggen van een verklaring als bedoeld in artikel 144 en het doen van beklag als bedoeld in artikel 150 geschiedt voor de minderjarige, in het eerste lid bedoeld, door zijn wettelijke vertegenwoordiger in burgerlijke zaken.
Tweede afdeling
Strafvordering in zaken betreffende personen, die op het tijdstip waarop de vervolging tegen
hen is aangevangen, de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt
Artikel 479
Ten aanzien van personen, die op het tijdstip waarop de vervolging tegen hen is aangevangen, de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt, zijn de bepalingen van dit wetboek van toepassing, voor zover deze afdeling geen afwijkende bepalingen bevat.
Artikel 480
De bepalingen van deze afdeling die op de ouders of voogd betrekking hebben, zijn alleen van toepassing, indien de verdachte minderjarig is.
Artikel 481
- Aan de verdachte wordt, voordat hij voor het eerst ter zake van een misdrijf wordt verhoord, kosteloos een raadsman toegevoegd. De officier van justitie of de hulpofficier van justitie geeft aan de instantie die ingevolge artikel 61, eerste lid, met de toevoeging is belast, onverwijld kennis dat toevoeging moet plaatshebben. Zolang de toevoeging nog niet heeft plaatsgehad, komt het recht van artikel 67, eerste lid, ook toe aan een ouder of voogd.
- De raadsman, of een ouder of de voogd dan wel een vertrouwenspersoon hebben het voortdurende recht bij de verhoren aanwezig te zijn.
- In afwijking van artikel 82, zevende lid, geeft de hulpofficier van justitie die bij de voorgeleiding beveelt dat de verdachte wordt opgehouden voor onderzoek, zo spoedig mogelijk kennis van de vrijheidsbeneming en van de redenen daarvan aan de ouders of voogd.
- Indien de in het derde lid bedoelde kennisgeving met toepassing van artikel 82, negende lid, wordt uitgesteld, geeft de hulpofficier van justitie kennis van de vrijheidsbeneming van de verdachte aan de jeugdreclassering.
Artikel 481a
- De verdachte kan geen afstand doen van het in artikel 48a, eerste lid, bedoelde onderhoud met de raadsman voorafgaand aan het verhoor.
- Tijdens de in het eerste lid bedoelde onderhoud overlegt de raadsman met de verdachte over de noodzaak van zijn aanwezigheid tijdens en aanwezigheid bij het verhoor en doet mededeling van de uitkomst van dit overleg aan de hulpofficier van justitie. Op verzoek van de verdachte of diens ouders of voogd verleent de raadsman rechtsbijstand tijdens het verhoor.
Artikel 482
Indien de verdachte rechtens zijn vrijheid is ontnomen, is ten aanzien van zijn ouders of voogd artikel 70 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 483
- De officier van justitie kan bepalen dat de tenuitvoerlegging van het bevel tot inverzekeringstelling zal worden geschorst, indien de verdachte zich bereid heeft verklaard tot nakoming van de aan de schorsing te verbinden voorwaarden.
- Als algemene voorwaarde waaraan de verdachte zal moeten voldoen wordt gesteld, dat hij geen strafbaar feit zal begaan noch zich op andere wijze zal misdragen. Bovendien kunnen bijzondere voorwaarden worden gesteld het gedrag van de verdachte betreffende; deze mogen zijn godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken.
- De schorsing, bepaald krachtens het eerste lid, kan slechts worden opgeheven wegens overtreding van de gestelde voorwaarden. Het bevel tot opheffing is met redenen omkleed. De verdachte wordt zo mogelijk gehoord.
- De termijn gedurende welke een bevel tot inverzekeringstelling van kracht is, loopt niet gedurende de tijd waarin de tenuitvoerlegging is geschorst.
- Behoudens eerdere opheffing vervalt het bevel tot inverzekeringstelling waarvan de tenuitvoerlegging is geschorst, aan het einde van de zesde dag na die waarop het bevel is gegeven.
Artikel 484
- Indien de rechter de voorlopige hechtenis van de verdachte beveelt, gaat hij na of de tenuitvoerlegging van dit bevel, hetzij onmiddellijk, hetzij na een bepaald tijdsverloop, kan worden geschorst.
- In het bevel tot voorlopige hechtenis en tot schorsing daarvan worden zodanige bepalingen opgenomen als voor de juiste uitvoering daarvan nodig worden geoordeeld.
- Tot het ondergaan van inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis kan elke daartoe geschikte plaats worden aangewezen.
Artikel 485
Waar in deze afdeling wordt gesproken van schorsing wordt daaronder mede begrepen opschorting.
Artikel 486
- De jeugdreclassering wordt door de officier van justitie onverwijld in kennis gesteld van het bevel tot inverzekeringstelling en van het bevel tot schorsing of opheffing daarvan.
- Indien naar aanleiding van de in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt gerapporteerd, slaat de officier van justitie daarop acht alvorens een vordering tot bewaring te doen.
Artikel 487
- Wanneer de officier van justitie voornemens is een van misdrijf verdachte te vervolgen, stelt hij de jeugdreclassering hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. De jeugdreclassering licht de officier van justitie op diens verzoek in omtrent de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte. Zodanige inlichtingen kan de jeugdreclassering ook uit eigen beweging geven.
- Indien de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt of ingevolge artikel 175 in een inrichting is opgenomen, geeft de officier van justitie hiervan terstond bericht aan de jeugdreclassering.
- De rechter-commissaris is eveneens bevoegd om bij de jeugdreclassering de inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, in te winnen.
Artikel 488
- Het rechtsgeding wordt in het openbaar behandeld, tenzij de verdachte of diens medeverdachten op het tijdstip waarop de vervolging tegen hen is aangevangen de leeftijd van zestien jaren nog niet hebben bereikt. In dat geval kan de rechter tot bijwoning van deze niet-openbare terechtzitting bijzondere toegang verlenen.
- De rechter kan om gewichtige bij het proces-verbaal van de terechtzitting te vermelden redenen bepalen, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte, dat het rechtsgeding, indien dit ingevolge het bepaalde in het eerste lid in het openbaar moet plaatsvinden, geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal worden gehouden. In dat geval kan de rechter tot bijwoning van deze niet-openbare terechtzitting bijzondere toegang verlenen.
- Indien de zaak met gesloten deuren wordt behandeld, wordt aan de ouders of voogd en aan het slachtoffer of diens nabestaanden, toegang verleend, tenzij de rechter om bijzondere redenen anders beslist.
- De rechter kan om gewichtige bij het proces-verbaal van de terechtzitting te vermelden redenen bepalen, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, dat het rechtsgeding, indien dit ingevolge het bepaalde in het eerste lid met gesloten deuren moet plaatsvinden, geheel of gedeeltelijk in het openbaar zal worden gehouden.
Artikel 488
- De ouders of de voogd worden tot bijwoning van de terechtzitting opgeroepen.
- Indien ouders of voogd op de terechtzitting zijn verschenen, worden zij, nadat de verdachte, een medeverdachte, een getuige of een deskundige zijn verklaring heeft afgelegd, in de gelegenheid gesteld daartegen in te brengen wat tot verdediging kan dienen.
- Niettemin kan de rechter ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman bevelen, dat tijdens een zitting met gesloten deuren een verhoor van de verdachte, van een getuige of van een deskundige buiten tegenwoordigheid van ouders of voogd geschiedt. De rechter deelt in dat geval de zakelijke inhoud van een en ander aan de ouders of voogd mee, tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten.
Artikel 490
- De rechter kan ambtshalve, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de raadsman bepalen, dat vragen betreffende de persoonlijkheid of de levensomstandigheden van de verdachte buiten diens tegenwoordigheid zullen worden gesteld en behandeld en dat het openbaar ministerie of de raadsman buiten tegenwoordigheid van de verdachte daarover het woord zal voeren.
- Het tweede lid van artikel 332 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 491
Indien de rechter het noodzakelijk oordeelt, dat alsnog een onderzoek naar de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte wordt ingesteld, kan hij nadere inlichtingen bij de jeugdreclassering inwinnen.
Artikel 492
(geen tekst)
Artikel 493
Indien de zaak door oproeping aanhangig is gemaakt, wordt in de oproeping van de ouders of de voogd het in de oproeping ten laste gelegde feit opgenomen. In het geval, bedoeld in de aanhef van artikel 420, is dat artikel ten aanzien van de wijze van oproeping van ouders of voogd, en zo nodig van intrekking van deze oproeping van overeenkomstige toepassing.
Artikel 494
- Indien de verdachte, die op het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is aangevangen, de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, een raadsman heeft, komen alle bevoegdheden hem in dit wetboek, met uitzondering van titel IV van het vijfde boek, toegekend, eveneens toe aan zijn raadsman.
- Tegen het instellen, intrekken of afstand doen door de raadsman van enig rechtsmiddel kan, in het geval van het eerste lid, de verdachte of diens wettelijke vertegenwoordiger binnen drie dagen nadat de termijn voor het instellen daarvan is verstreken, een bezwaarschrift indienen bij de rechter in eerste aanleg of de voorzitter van het college, waarvoor de zaak wordt vervolgd of het laatst is vervolgd. De rechter in eerste aanleg of de voorzitter beslist ten spoedigste; de verdachte, diens wettelijke vertegenwoordiger alsmede de raadsman worden gehoord, althans, op de wijze door de rechter in eerste aanleg of de voorzitter te bepalen, opgeroepen. Indien het bezwaarschrift gegrond wordt bevonden, loopt de termijn voor het instellen of intrekken van het rechtsmiddel alsnog gedurende drie dagen.
Artikel 495
(geen tekst)
Artikel 496
(geen tekst)
Artikel 497
- Voor zover niet anders is bepaald, worden alle dagvaardingen, oproepingen, kennisgevingen, aanzeggingen of andere schriftelijke mededelingen aan de minderjarige verdachte tevens ter kennis gebracht van zijn ouders of voogd, alsmede van zijn raadsman.
- De bepaling van het eerste lid geldt niet ten aanzien van de raadsman in zaken die overtredingen betreffen, ook niet in hoger beroep van zodanige zaken, en evenmin ten aanzien van ouders of voogd in geval van oproeping overeenkomstig artikel 416.
Artikel 498
Alle betekeningen, dagvaardingen, oproepingen, kennisgevingen, aanzeggingen of andere mededelingen aan ouders of voogd vinden enkel plaats, indien deze een bekende verblijfplaats binnen het Land hebben; aan samenwonende ouders wordt slechts een stuk uitgereikt.
TITEL III
Strafvordering ter zake van ontneming van
wederrechtelijk verkregen voordeel
Artikel 499
- Een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht wordt zo spoedig mogelijk na de uitspraak van het Gerecht in eerste Aanleg aanhangig gemaakt.
- De officier van justitie doet bij zijn vordering de stukken waarop zij berust aan het Gerecht toekomen. Artikel 284, derde lid, eerste volzin, is van overeenkomstige toepassing.
- De vordering wordt aan degene op wie zij betrekking heeft betekend, onder mededeling van het recht op kennisneming van de stukken. Indien ook een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld, eindigt dit van rechtswege.
- De vordering behelst mede de oproeping om op het daarin vermelde tijdstip ter terechtzitting te verschijnen. De artikelen 287 en 289 tot en met 292 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 500
De officier van justitie kan, zolang het onderzoek op de terechtzitting niet is gesloten, met de verdachte of veroordeelde een schriftelijke schikking aangaan tot betaling van een geldbedrag aan het Land of tot overdracht van voorwerpen ten gehele of gedeeltelijke ontneming van het geschatte voordeel – met inbegrip van besparing van kosten – door de betrokkene door middel van of uit de baten van het feit waarvoor hij is vervolgd of soortgelijke feiten verkregen.
Artikel 501
- Op de behandeling van de vordering van de officier van justitie is de tweede afdeling van titel IV van het vijfde boek van overeenkomstige toepassing. De behandeling van de vordering ter terechtzitting kan worden voorafgegaan door een schriftelijke voorbereiding op de wijze als door het Gerecht te bepalen. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld.
- Indien enig nader strafrechtelijk financieel onderzoek noodzakelijk blijkt, stelt het Gerecht met schorsing der zaak onder aanduiding van het onderwerp van onderzoek en zo nodig de wijze waarop dit zal zijn in te stellen, de stukken in handen van de officier van justitie.
- Het onderzoek geldt als een met rechterlijke machtiging ingesteld strafrechtelijk financieel onderzoek dat wordt gevoerd overeenkomstig de bepalingen van titel XVI van het derde boek, met uitzondering van artikel 177g, vierde en vijfde lid.
Artikel 502
- Op de beraadslaging en de uitspraak zijn de bepalingen van de vijfde afdeling van titel IV van het vijfde boek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. het Gerecht naar aanleiding van de vordering en van het onderzoek ter terechtzitting beraadslaagt over de vraag of de in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel moet worden opgelegd en zo ja, op welk bedrag de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is te schatten; en
b. het Gerecht bij de bepaling van de termijn waarbinnen uitspraak wordt gedaan, niet gebonden is aan het voorschrift van artikel 388 betreffende de termijn waarbinnen uitspraak moet worden gedaan; en
c. door het Gerecht de beslissing dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde andere feiten als bedoeld in artikel 1:77, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht heeft begaan, met redenen wordt omkleed.
- Indien de dag der uitspraak niet ter terechtzitting aan degene op wie de vordering betrekking heeft is medegedeeld, wordt hem daarvan, zodra die dag is bepaald, een kennisgeving betekend.
- Het Gerecht kan, ingeval onder de beraadslaging blijkt dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest, overeenkomstig artikel 501, tweede en derde lid, een onderzoek door de officier van justitie doen plaatsvinden. In dit geval wordt gehandeld als ware het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Artikel 503
Het Gerecht kan de schatting van het op geld waardeerbare voordeel, bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, slechts ontlenen aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen.
Artikel 503a
- Tegen de uitspraak van het Gerecht kan hoger beroep worden ingesteld.
- Titel III en titel IV (met uitzondering van de eerste afdeling) van het vijfde boek en titel II van het zesde boek zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. de zaak in hoger beroep aanhangig wordt gemaakt door een oproeping van de procureur-generaal aan de verdachte of de veroordeelde betekend;
b. de behandeling van de vordering waarvan beroep is ingesteld voorafgegaan kan worden door een schriftelijke voorbereiding op de wijze, door het Hof te bepalen. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen hieromtrent nadere regels worden gesteld;
c. de artikelen 501, tweede en derde lid, en 502, derde lid, van overeenkomstige toepassing zijn. In deze gevallen wordt het financieel onderzoek gevoerd door de officier van justitie bij het Gerecht dat in Eerste Aanleg uitspraak heeft gedaan. Na afloop van het bevolen onderzoek zendt de officier van justitie de stukken toe aan de procureur-generaal;
d. artikel 502, eerste lid, onderdeel b., van overeenkomstige toepassing is.
Artikel 503b
Een uitspraak op de vordering van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, vervalt van rechtswege, doordat de uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling van de verdachte, bedoeld in artikel 1:77, eerste onderscheidenlijk derde lid, van het Wetboek van Strafrecht, achterwege blijft, in kracht van gewijsde gaat.
TITEL IV
Verschoning en wraking van rechters
Artikel 504
Een rechter kan zich van elke bemoeiing in een zaak verschonen, indien er te zijnen aanzien feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De rechter, die zich heeft verschoond, heeft geen bemoeienis meer met de onderhavige zaak. Verschoont de rechter zich tijdens het onderzoek ter terechtzitting, dan wordt dat onderzoek geschorst en het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aangevangen, hetzij onmiddellijk, hetzij op een latere terechtzitting. De artikelen 314, 362 en 363 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 505
(geen tekst)
Artikel 506
(geen tekst)
Artikel 507
(geen tekst)
Artikel 508
Zodra er ten aanzien van een rechter feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, kan diens wraking schriftelijk of, ter terechtzitting, mondeling worden voorgedragen door het openbaar ministerie of door de verdachte.
Artikel 509
- De redenen van wraking worden alle tegelijk voorgedragen. Tijdens een terechtzitting geschiedt dit tegenover de rechter, wiens wraking is verzocht.
- Een nieuwe wraking kan ten aanzien van dezelfde rechter slechts worden voorgedragen om redenen die na de eerste voordracht zijn ontstaan of bekend geworden.
- Tijdens het onderzoek op de terechtzitting kan een wraking niet meer worden voorgedragen na de voordracht van de zaak door het openbaar ministerie, bedoeld bij artikel 318, tenzij om redenen die eerst in de loop van dat onderzoek zijn ontstaan of bekend geworden.
- Geschiedt het verzoek ter terechtzitting, dan wordt de behandeling ter terechtzitting voor bepaalde of onbepaalde tijd geschorst. De artikelen 314, 362 en 363 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 510
De rechter wiens wraking is verzocht, kan in de wraking berusten.
Artikel 511
Het verzoek om wraking wordt zo spoedig mogelijk in het openbaar behandeld door een samenstelling van het Hof, waarin de rechter, wiens wraking wordt verzocht, geen zitting heeft.
Artikel 512
- De verzoeker en de rechter wiens wraking wordt verzocht, worden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord dan wel hun standpunt schriftelijk weer te geven.
- Het Hof beslist zo spoedig mogelijk. In het geval de wraking is gegrond op een bepaalde rechterlijke beslissing is de verzoeker niet ontvankelijk.
- De beslissing is gemotiveerd en wordt onverwijld aan de verdachte, het openbaar ministerie en aan de rechter, wiens wraking is verzocht medegedeeld.
- In het geval van misbruik kan het Hof bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt.
Artikel 513
Tegen de beslissing over de wraking staat geen rechtsmiddel open.
Artikel 514
(geen tekst)
Artikel 515
(geen tekst)
TITEL V
Vervolging en berechting van rechtspersonen
en andere samenwerkingsverbanden
Artikel 516
- Indien een vervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon, doelvermogen of rederij, wordt deze rechtspersoon of dit doelvermogen tijdens de vervolging vertegenwoordigd door de bestuurder of, indien er meer bestuurders zijn, door een van hen en de rederij door de boekhouder of een der leden van de rederij. De vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen.
- Indien de vervolging wordt ingesteld tegen een maatschap of vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, wordt deze tijdens de vervolging vertegenwoordigd door de aansprakelijke vennoot of, indien er meer aansprakelijke vennoten zijn, door een van hen. De vertegenwoordiger kan bij gemachtigde verschijnen.
- De rechter kan de persoonlijke verschijning van een bepaalde bestuurder of vennoot bevelen; hij kan bij niet verschijnen zijn medebrenging gelasten.
Artikel 517
- Indien de vervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon, geschiedt de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan:
a. de vestigingsplaats van de rechtspersoon, dan wel
b. de plaats van het kantoor van de rechtspersoon, dan wel
c. het adres van een van de bestuurders.
- Betekening van een gerechtelijke mededeling geschiedt door uitreiking aan een van de bestuurders, dan wel aan een persoon die door de rechtspersoon is gemachtigd het stuk in ontvangst te nemen. De uitreiking geldt in deze gevallen als betekening in persoon. Uitreiking aan deze personen kan geschieden op een andere plaats dan bedoeld in het eerste lid.
- De uitreiking van een gerechtelijke mededeling, bedoeld in het tweede lid, kan eveneens geschieden op een van de plaatsen omschreven in het eerste lid, aan ieder die in dienstbetrekking is van de rechtspersoon en die zich bereid verklaart de mededeling te zullen bezorgen.
Artikel 518
- Indien de vervolging wordt ingesteld tegen een maatschap of vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, geschiedt de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan:
- de plaats van het kantoor van de maat- of vennootschap, dan wel
- het adres van een van de aansprakelijke vennoten.
- Betekening van een gerechtelijke mededeling geschiedt door uitreiking aan een van de aansprakelijke vennoten dan wel aan een persoon die door een of meer van hen is gemachtigd het stuk in ontvangst te nemen. De uitreiking geldt in deze gevallen als betekening in persoon. Uitreiking aan deze personen kan geschieden op een andere plaats dan bedoeld in het eerste lid.
- De uitreiking van een gerechtelijke mededeling, bedoeld in het tweede lid, kan eveneens geschieden op een van de plaatsen, omschreven in het eerste lid, aan ieder die in dienstbetrekking is van de maat- of vennootschap of van een aansprakelijke vennoot en die zich bereid verklaart de mededeling te zullen bezorgen.
- De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing bij de vervolging van een doelvermogen of rederij; in dit geval treden de bestuurders dan wel de boekhouder en de leden van de rederij in de plaats van de aansprakelijke vennoten.
Artikel 519
Heeft de uitreiking niet overeenkomstig de voorgaande artikelen kunnen plaatsvinden, dan wordt het schrijven teruggezonden aan de autoriteit van welke het is uitgegaan en vervolgens uitgereikt aan de griffier van het Gerecht in eerste Aanleg. De griffier zendt het schrijven alsdan onverwijld aan het in het schrijven vermelde adres en tekent zulks aan op de akte van uitreiking.
Artikel 520
Op de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan een rechtspersoon, maatschap of vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid, een doelvermogen of een rederij zijn de artikelen 642 tot en met 647 van overeenkomstige toepassing.
TITEL VI
Strafvordering op zee of in de lucht
Eerste afdeling
Algemeen
Artikel 521
- De bevoegdheden, bij enige wetsbepaling toegekend in verband met de opsporing van strafbare feiten of in verband met het onderzoek daarnaar, anders dan ter terechtzitting, kunnen, voor zover in deze titel niet anders is bepaald, op zee of in de lucht, ook buiten het rechtsgebied van het Land worden uitgeoefend.
- De bepalingen van de eerste en tweede afdeling van deze titel zijn slechts van toepassing ten aanzien van de opsporing en het onderzoek op zee of in de lucht, ook buiten het rechtsgebied van het Land. Voor zover zij betrekking hebben op een aangehouden persoon of een inbeslaggenomen voorwerp blijven zij van toepassing, totdat de aangehoudene of het voorwerp is overgeleverd aan de bevoegde officier van justitie of een hulpofficier.
- De bevoegdheden, in de bepalingen van deze titel toegekend, kunnen slechts worden uitgeoefend, voor zover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten.
Artikel 522
- Anderen dan opsporingsambtenaren oefenen de bevoegdheden, in artikel 521 of in de tweede afdeling van deze titel toegekend, niet uit dan op aanwijzing en onder verantwoordelijkheid van de bevoegde officier van justitie, tenzij zodanige aanwijzingen niet kunnen worden afgewacht.
- Ieder die een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid heeft uitgeoefend, stelt de officier van justitie onverwijld en op de snelst mogelijke wijze in kennis van:
a. het te zijner kennis gekomen strafbare feit;
b. elke door hem krachtens een bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid getroffen maatregel.
- Bij de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, doet hij voor zover mogelijk opgave van de personalia van de verdachte en diens nationaliteit, alsmede van zijn eigen personalia en van andere ter zake doende feiten. Hij tracht voorts ten spoedigste aanwijzingen van de officier van justitie te verkrijgen aangaande de wijze waarop ter zake dient te worden gehandeld. Hij neemt de aanwijzingen van de officier van justitie in acht.
- Het in het tweede en derde lid bepaalde geldt ook voor degene aan wie een aangehouden verdachte of een inbeslaggenomen voorwerp wordt overgeleverd.
- Het bepaalde in het eerste tot en met vierde lid geldt niet voor leden van de rechterlijke macht ten aanzien van die verrichtingen waartoe zij als zodanig bevoegd zijn.
Artikel 523
- De commandant kan in geval van een strafbaar feit met inachtneming van de bepalingen van deze titel inlichtingen en bewijzen verzamelen, die tot opheldering van de zaak kunnen dienen, tenzij de officier van justitie anders beslist.
- Dezelfde bevoegdheid komt toe aan de schipper en aan de gezagvoerder van een luchtvaartuig aan boord van het vaartuig of luchtvaartuig waarover zij het gezag voeren. Onder vaartuig wordt mede begrepen een installatie ter zee.
Artikel 524
(geen tekst)
Artikel 525
- De commandant kan een verrichting, waartoe hij op grond van een van de bepalingen van deze titel bevoegd is, opdragen aan een onder zijn bevelen staande officier.
- De schipper kan een verrichting, waartoe hij op grond van een van de bepalingen van deze titel bevoegd is, opdragen aan een onder zijn bevelen staande scheepsofficier.
- De gezagvoerder van een luchtvaartuig kan een verrichting, waartoe hij op grond van een van de bepalingen van deze titel bevoegd is, opdragen aan een onder zijn bevelen staand lid van de bemanning.
Artikel 526
- De commandant, de schipper of de gezagvoerder van een luchtvaartuig maakt, indien hij een van de bevoegdheden, in de artikelen 521 of 523 of in de tweede afdeling van deze titel toegekend, uitoefent, persoonlijk ten spoedigste proces-verbaal op van zijn verrichtingen en bevindingen.
- De officier, de scheepsofficier of het lid van de bemanning van een luchtvaartuig handelt in geval van toepassing van artikel 525 overeenkomstig het eerste lid.
- Wanneer de schipper of een scheepsofficier dan wel de gezagvoerder van een luchtvaartuig of een lid van de bemanning de verdachte of getuigen verhoort, zijn daarbij zo mogelijk twee opvarenden of inzittenden aanwezig, die het proces-verbaal van verhoor mede ondertekenen.
- Het proces-verbaal wordt gedagtekend door de verbalisant. Hij vermeldt zoveel mogelijk uitdrukkelijk zijn redenen van wetenschap.
- Het proces-verbaal van de officier, de scheepsofficier of het lid van de bemanning van een luchtvaartuig wordt mede ondertekend door de commandant, onderscheidenlijk de schipper en de gezagvoerder van het luchtvaartuig. Het proces-verbaal wordt door de commandant, de schipper of de gezagvoerder van het luchtvaartuig ten spoedigste toegezonden aan de officier van justitie, tenzij deze anders beslist.
Tweede afdeling
Toepassing van enige bijzondere dwangmiddelen
Artikel 527
De bevoegdheid, omschreven in artikel 72, komt mede toe aan de commandant, de schipper en de gezagvoerder van een luchtvaartuig.
Artikel 528
- De verdachte kan slechts worden aangehouden:
a. in geval van ontdekking op heterdaad van een misdrijf, door een ieder;
b. in geval van ontdekking op heterdaad van een overtreding, door een opsporingsambtenaar, een commandant, een schipper of een gezagvoerder van een luchtvaartuig;
c. buiten het geval van ontdekking op heterdaad, indien het een misdrijf of het strafbare feit omschreven in artikel 3:17 van het Wetboek van Strafrecht betreft, door een opsporingsambtenaar, een commandant of een schipper of een gezagvoerder van een luchtvaartuig;
- De officier van justitie kan in de gevallen, genoemd in het eerste lid, de aanhouding van de verdachte bevelen.
Artikel 529
Een aangehouden verdachte wordt onverwijld overgeleverd:
a. door een ieder aan de officier van justitie, indien deze ter plaatse aanwezig is;
b. door de commandant, de schipper of de gezagvoerder van een luchtvaartuig aan een opsporingsambtenaar, indien deze ter plaatse aanwezig is;
c. door een opvarende die geen opsporingsambtenaar is, aan de schipper en door een inzittende van een luchtvaartuig die geen opsporingsambtenaar is, aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig;
d. door anderen aan een opsporingsambtenaar of aan een commandant.
Artikel 530
- De officier van justitie kan bepalen dat de aangehouden verdachte zal worden verhoord. Hij kan daartoe de overlevering van de verdachte aan een bepaalde persoon of zijn overbrenging naar een bepaalde plaats bevelen.
- Tenzij de officier van justitie anders bepaalt, is de opsporingsambtenaar bevoegd de aangehouden verdachte te verhoren. Bij afwezigheid van een opsporingsambtenaar komt gelijke bevoegdheid toe aan de commandant, aan de schipper en aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig.
- Degene die bevoegd is tot verhoor van de verdachte is ook bevoegd hem naar een plaats van verhoor te geleiden.
- In geval van verhoor door de schipper of een scheepsofficier dan wel door de gezagvoerder van een luchtvaartuig of een lid van de bemanning, is artikel 50 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 531
- De aangehouden verdachte wordt, na te zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld. Hij mag niet langer dan negen uren voor het verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tussen tien uur ‘s avonds en acht uur ‘s morgens niet wordt meegerekend.
- Niettemin kan de verdachte langer dan negen uren worden opgehouden:
a. wanneer een bevel tot voorlopige hechtenis tegen hem is verleend en de tenuitvoerlegging daarvan ook op zee of in de lucht is gelast;
b. wanneer hij wordt verdacht van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en ter zake daarvan een bevel tot voorlopige hechtenis tegen hem kan worden verleend.
- Een besluit de verdachte in het in het tweede lid, onderdeel b., bedoelde geval langer dan negen uren op te houden, wordt genomen door de officier van justitie. Kan diens optreden niet worden afgewacht, dan kan ook de opsporingsambtenaar, de commandant, de schipper of de gezagvoerder van het luchtvaartuig in wiens handen de verdachte zich bevindt, daartoe besluiten.
Artikel 532
- Zodra de officier van justitie een besluit als bedoeld in artikel 531, derde lid, heeft genomen, stelt hij een vordering tot bewaring in bij de rechter-commissaris.
- Zodra de officier van justitie verneemt dat een opsporingsambtenaar, een commandant, een schipper of een gezagvoerder van een luchtvaartuig een besluit als bedoeld in artikel 531, derde lid, heeft genomen, stelt hij een vordering tot bewaring in bij de rechter-commissaris of gelast hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
- Heeft het in artikel 531, derde lid, bedoelde besluit betrekking op een verdachte die aan boord van een luchtvaartuig is aangehouden, dan gelden de volgende bepalingen:
a. in het geval, bedoeld in het eerste lid, stelt de officier van justitie een vordering tot bewaring bij de rechter-commissaris in of beveelt hij de gezagvoerder, indien deze bevoegd is de verdachte over te dragen aan de autoriteiten van de staat waar het luchtvaartuig zal landen, van deze bevoegdheid gebruik te maken;
b. in het geval, bedoeld in het tweede lid, neemt hij een van de in onderdeel a. genoemde maatregelen of gelast hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
- De verdachte kan zich bij het horen, bedoeld in de artikelen 92, derde lid, en 97, doen vertegenwoordigen door een raadsman.
- Indien de vordering tot bewaring wordt afgewezen, gelast de officier van justitie de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte. Hij gelast die invrijheidstelling tevens, zodra geen titel tot vrijheidsontneming meer aanwezig is of de grond tot vrijheidsontneming is vervallen.
- Zolang degene in wiens handen de verdachte zich bevindt, geen bericht van de officier van justitie heeft ontvangen, is hij verplicht de verdachte eigener beweging in vrijheid te stellen, zodra hij meent dat de grond tot vrijheidsontneming is vervallen; in ieder geval stelt hij de verdachte in vrijheid, indien hij niet binnen achttien dagen na de aanhouding bericht heeft ontvangen, dat een bevel tot voorlopige hechtenis is verleend, waarvan de tenuitvoerlegging ook op zee of in de lucht is gelast.
Artikel 533
- De verdachte op wie artikel 531, tweede lid, onderdeel a., van toepassing is, wordt zo spoedig mogelijk overgeleverd aan de officier van justitie; de verdachte op wie artikel 531, tweede lid, onderdeel b., van toepassing is, kan worden overgeleverd aan de officier van justitie, ingeval het niet doenlijk is hem elders op te houden, totdat een bevel tot voorlopige hechtenis tegen hem is verleend en de tenuitvoerlegging ook op zee of in de lucht is gelast.
- Van het voornemen tot overlevering over te gaan wordt onverwijld bericht gegeven aan de officier van justitie.
Artikel 534
- Degene in wiens handen een aangehouden verdachte zich bevindt, zorgt dat de nodige maatregelen worden genomen om te voorkomen, dat het doel van de vrijheidsontneming wordt gemist. De verdachte mag aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die voor dit doel volstrekt noodzakelijk zijn.
- Aan de verdachte wordt gelegenheid gegeven zich met een raadsman in verbinding te stellen.
Artikel 535
- De officier van justitie kan bepalen, dat de aangehoudene, tegen wie ernstige bezwaren bestaan, aan zijn lichaam of kleding zal worden onderzocht. Artikel 78, tweede, derde en vijfde lid, is van toepassing.
- De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, komt, indien ter plaatse geen opsporingsambtenaar aanwezig is, mede toe aan de commandant, de schipper en de gezagvoerder van het luchtvaartuig.
Artikel 536
- Opsporingsambtenaren zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen en kunnen daartoe hun uitlevering vorderen. De officier van justitie kan de inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen bevelen.
- In geval van ontdekking op heterdaad komen de bevoegdheden, genoemd in de eerste volzin van het eerste lid, toe aan de commandant, aan de schipper en aan de gezagvoerder van het luchtvaartuig, voor zover ter plaatse geen opsporingsambtenaar aanwezig is.
- Met betrekking tot de overlevering van het inbeslaggenomen voorwerp is artikel 529 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 537
De officier van justitie kan een inbeslaggenomen voorwerp doen teruggeven, voordat het onder de hoede is gesteld van de bewaarder. De last tot teruggave wordt gericht tot hem die het voorwerp onder zich heeft. Deze is verplicht daaraan onmiddellijk te voldoen.
Artikel 538
- De opsporingsambtenaren kunnen te allen tijde inzage vorderen van de bescheiden, waarvan naar hun redelijk oordeel inzage nodig is voor de vervulling van hun taak.
- Personen die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen de inzage weigeren van bescheiden of gedeelten daarvan, tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.
Artikel 539
- De opsporingsambtenaren hebben te allen tijde toegang tot alle plaatsen, waarvan naar hun redelijk oordeel de betreding nodig is voor de vervulling van hun taak. De commandant en de schipper kunnen ter aanhouding van de verdachte of ter inbeslagneming alle plaatsen betreden, waarvan te dien einde de betreding naar hun redelijk oordeel nodig is.
- De artikelen 155 tot en met 160 blijven buiten toepassing. De artikelen 162 en 163 zijn ten aanzien van de commandant en de schipper van overeenkomstige toepassing.
Artikel 540
De gezagvoerder van een luchtvaartuig kan op de voet van artikel 9, eerste lid, van het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Trb. 1964, 115 en 164) aan de bevoegde autoriteiten van een vreemde staat overdragen iedere inzittende van het luchtvaartuig, van wie hij redelijkerwijze vermoedt, dat deze aan boord een misdrijf heeft begaan, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
Derde afdeling
Verplichting van de schipper
Artikel 541
- De schipper geeft onverwijld en op de snelst mogelijke wijze kennis aan de officier van justitie van elk misdrijf aan boord begaan, waardoor de veiligheid van het vaartuig of van de opvarenden in gevaar is gebracht of waardoor iemands dood of zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt.
- Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder vaartuig mede begrepen een installatie ter zee en wordt onder een misdrijf, aan boord begaan, mede begrepen een misdrijf, begaan op zulk een installatie.
- Artikel 522, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 542
- De schipper zorgt dat aan boord een register van strafbare feiten aanwezig is, blad voor blad genummerd en gewaarmerkt door een ambtenaar, te wiens overstaan de monstering geschiedt. Voor het waarmerken worden geen kosten in rekening gebracht.
- Hij zorgt dat in het register onverwijld wordt vermeld:
a. elk te zijner kennis gekomen misdrijf als bedoeld in artikel 541;
b. elk strafbaar feit ten aanzien waarvan hij van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 522, eerste lid, gebruik heeft gemaakt;
c. elk strafbaar feit, aan boord van zijn schip of door een opvarende begaan, waarvan door een opvarende vermelding in het register wordt verlangd of waarvan hij zelf de vermelding wenselijk acht.
- Bij toepassing van het tweede lid worden vermeld: de plaats waar en het tijdstip waarop het feit is begaan, de personalia en nationaliteit van de verdachte en van de getuigen, alsmede de maatregelen ingevolge de bepalingen van deze titel genomen door de schipper of op zijn aanwijzing door de scheepsofficier.
- De vermeldingen worden gedagtekend en door de schipper ondertekend.
- De schipper geeft het register op eerste vordering van een opsporingsambtenaar aan deze ter inzage.
Artikel 543
- De schipper geeft aan de ambtenaar, die krachtens enige wettelijke bepaling toegang heeft tot zijn vaartuig, op diens eerste vordering gelegenheid zich aan of van boord te begeven.
- De ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is niet onderworpen aan het gezag van de schipper over de opvarenden.
Vierde afdeling
Schakelbepaling
Artikel 544
De bepalingen van het derde boek zijn op deze titel van toepassing, voor zover daarin niet uitdrukkelijk anders is bepaald.
TITEL VII
Rechterlijke bevelen tot handhaving van de openbare orde
Artikel 545
In het geval van ontdekking op heterdaad van enig strafbaar feit, waardoor de openbare orde ernstig is aangerand en ter zake waarvan voorlopige hechtenis niet is toegelaten, kunnen de maatregelen in de navolgende bepalingen omschreven, worden toegepast, indien tegen de verdachte gewichtige bezwaren bestaan en er groot gevaar is voor herhaling of voortzetting van dat feit.
Artikel 546
- De officier van justitie is bevoegd de verdachte te doen aanhouden, en hem onverwijld te doen geleiden voor de rechter-commissaris.
- De officier van justitie is eveneens bevoegd getuigen, deskundigen en tolken te doen oproepen om te verschijnen voor de rechter-commissaris. De oproeping kan mondeling door een deurwaarder of schriftelijk door een ambtenaar van politie geschieden; de officier kan ook zelf mondeling oproepen.
- De verdachte wordt met het oog op het onderzoek op last van de officier van justitie op een door hem aan te wijzen plaats opgehouden, gedurende ten hoogste acht dagen.
Artikel 547
- De officier van justitie is bij het onderzoek door de rechter-commissaris tegenwoordig en doet, na de zaak te hebben voorgedragen, de vorderingen die hij in verband met de bepalingen van deze titel nodig oordeelt.
- De rechter-commissaris onderzoekt aanstonds de zaak. Het onderzoek wordt overeenkomstig de bepalingen van de tweede tot en met de vijfde afdeling van titel III van het vierde boek gevoerd.
- De rechter-commissaris is bevoegd, zo nodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, te gelasten dat door de officier van justitie of de verdachte aangewezen getuigen, deskundigen en tolken voor hem zullen verschijnen. In dat geval kan de rechter-commissaris het onderzoek voor ten hoogste vierentwintig uren schorsen. De oproeping geschiedt overeenkomstig het tweede lid van artikel 546.
Artikel 548
- Indien de rechter-commissaris geen termen aanwezig acht tot toepassing van enige maatregel op grond van artikel 545, beveelt hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
- In het andere geval geeft de rechter-commissaris op de vordering van de officier van justitie de verdachte voor een bepaalde termijn de nodige bevelen ter voorkoming van herhaling of voortzetting van het feit en vordert van hem een bereidverklaring tot nakoming van die bevelen. De termijn eindigt van rechtswege op het tijdstip dat het ter zake van het strafbare feit gewezen vonnis in kracht van gewijsde is gegaan, of, indien daarbij straf of maatregel is opgelegd, zodra het vonnis kan worden tenuitvoergelegd.
- De bevelen mogen de godsdienstige of staatkundige vrijheid niet beperken.
Artikel 549
Indien de bereidverklaring wordt afgelegd, beveelt de rechter-commissaris de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
Artikel 550
- Indien de bereidverklaring niet wordt afgelegd, beveelt de rechter-commissaris dat de ophouding van de verdachte zal voortduren.
- De ophouding is van kracht gedurende een in het bevel te bepalen termijn van ten hoogste vijf dagen welke ingaat op de dag van de tenuitvoerlegging. Artikel 102, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing. Het bevel tot ophouding is dadelijk uitvoerbaar.
- Op de vordering van de officier van justitie kan het bevel tot ophouding door de rechter-commissaris eenmaal met ten hoogste vijf dagen worden verlengd. De verdachte wordt in de gelegenheid gesteld op de vordering te worden gehoord.
- De rechter-commissaris beslist met inachtneming van het eerste lid, zomede van de artikelen 548 en 549.
- De verdachte kan van het bevel tot ophouding binnen drie dagen na de tenuitvoerlegging in hoger beroep komen bij het Hof van Justitie dat beslist, na de verdachte te hebben gehoord.
Artikel 551
- Zodra het grote gevaar voor herhaling of voortzetting van het feit is geweken, beveelt de officier van justitie de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
- De rechter-commissaris kan te allen tijde, hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte, de invrijheidstelling van de verdachte bevelen. Artikel 549 is van toepassing.
- Het Hof van Justitie kan, ambtshalve of op het verzoek van de verdachte, het bevel tot ophouding opheffen. Artikel 103, tweede lid, is van toepassing.
- Het bevel kan mede worden opgeheven bij de uitspraak van het vonnis ter zake van het in artikel 545 bedoelde feit gewezen. De opheffing wordt daarbij steeds bevolen, indien straf of maatregel ter zake van dat feit niet wordt opgelegd.
Artikel 552
- Indien de verdachte de hem gegeven bevelen niet nakomt, is iedere opsporingsambtenaar bevoegd hem aan te houden en onverwijld opnieuw te geleiden voor de officier van justitie. De opsporings-ambtenaar kan, ter aanhouding van de verdachte, elke plaats betreden. De artikelen 155 tot en met 164 zijn van toepassing.
- In dit geval of indien de verdachte niet kon worden aangehouden, vordert de officier van justitie onverwijld dat de rechter-commissaris ter zake een onderzoek zal instellen. Deze geeft daaraan zo spoedig mogelijk gevolg.
- Ten aanzien van het onderzoek en het oproepen van getuigen gelden de voorgaande bepalingen van deze titel.
Artikel 553
- Indien de rechter-commissaris op grond van het onderzoek, bedoeld in artikel 552, daartoe termen aanwezig acht, beveelt hij de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte.
- In het andere geval beveelt de rechter-commissaris, indien de verdachte zich aan overtreding van de hem gegeven bevelen heeft schuldig gemaakt, dat deze op een door hem aangewezen plaats zal worden opgehouden. De artikelen 550, tweede, derde en vijfde lid, en 551, met uitzondering van de tweede volzin van het tweede lid, zijn van toepassing.
Artikel 554
Tegen de beslissing tot afwijzing van een door de officier van justitie krachtens de bepalingen van deze titel genomen vordering staat geen beroep open.
TITEL VIIa
Afzonderlijke vordering onttrekking aan het verkeer
Artikel 554a
- De beschikking, bedoeld in artikel 1:74, eerste lid, onderdeel d. van het Wetboek van Strafrecht, wordt door het Gerecht in eerste aanleg gegeven op een met reden omklede vordering van de officier van justitie.
- Artikel 152 is van toepassing.
- De behandeling van de vordering door de raadkamer vindt in het openbaar plaats.
- De beschikking wordt onverwijld aan de belanghebbenden, zo deze bekend zijn, betekend.
- Hoger beroep kan door het openbaar ministerie worden ingesteld binnen veertien dagen na de dagtekening der beschikking, en door de beslagene binnen veertien dagen na de betekening.
TITEL VIII
Internationale rechtshulp
Eerste afdeling
Verzoeken om internationale rechtshulp
Artikel 555
- De bepalingen van deze titel zijn van toepassing op verzoeken om rechtshulp in het kader van de opsporing, vervolging, berechting van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen aan de autoriteiten van een vreemde staat en op verzoeken door autoriteiten van een vreemde staat dienaangaande aan het Land, voor zover in de afdoening niet is voorzien in het bepaalde bij of krachtens andere landverordeningen.
- Als verzoeken om rechtshulp worden aangemerkt verzoeken van daartoe bevoegde autoriteiten van een vreemde staat tot het al dan niet gezamenlijk verrichten van handelingen van onderzoek of het verlenen van medewerking daaraan, verzoeken ter bepaling van de aanwezigheid van wederrechtelijk verkregen voordeel, het toezenden van documenten, dossiers of stukken, of het geven van inlichtingen, dan wel het betekenen of uitreiken van stukken of het doen van aanzeggingen of mededelingen aan derden.
- Een verzoek om rechtshulp kan tevens worden gericht aan een internationaal gerecht. Een verzoek om rechtshulp van een internationaal gerecht kan worden uitgevoerd indien zulks voortvloeit uit een verdrag of ander volkenrechtelijk instrument, en daartoe geen bijzondere wettelijke regeling is getroffen. De bepalingen van deze titel zijn van overeenkomstige toepassing.
- Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inwilliging en uitvoering van verzoeken om rechtshulp.
Tweede afdeling
Verzoeken om rechtshulp gericht aan het buitenland
Artikel 556
- Bevoegd tot het richten van een verzoek om rechtshulp aan de autoriteiten van een vreemde staat zijn de officier van justitie, de rechter-commissaris en het gerecht in feitelijke aanleg dat een strafzaak behandelt.
- Indien het verzoek uitsluitend is gericht op het verkrijgen van inlichtingen van buitenlandse opsporingsambtenaren, kan het verzoek worden gedaan door een opsporingsambtenaar onder gezag van de officier van justitie. Door de officier van justitie gegeven algemene en bijzondere aanwijzingen worden in acht genomen.
- Tenzij een toepasselijk verdrag anders bepaalt geschiedt verzending van het verzoek om rechtshulp door de procureur-generaal. Verzending van verzoeken als bedoeld in het tweede lid kan ook door een opsporingsambtenaar geschieden.
Artikel 557
Een verzoek om rechtshulp kan slechts aan de autoriteiten van een vreemde staat worden gericht indien is voldaan aan de vereisten die op grond van het wetboek gelden voor toepassing van de in het verzoek om rechtshulp gevraagde bevoegdheden in een nationaal onderzoek naar deze strafbare feiten, alsmede hetgeen van toepassing is bij of krachtens de bestaande wetgeving betreffende politiegegevens.
Derde afdeling
Verzoeken tot rechtshulp gericht aan het Land
Artikel 558
- Het verzoek wordt, zo het niet tot de procureur-generaal is gericht, door de geadresseerde onverwijld doorgezonden aan de procureur-generaal.
- De procureur-generaal die het verzoek heeft ontvangen, beslist onverwijld omtrent het daaraan te geven gevolg.
- Voor zover het verzoek om rechtshulp van een vreemde staat is gegrond op een verdrag wordt daaraan zoveel mogelijk het verlangde gevolg gegeven.
- In gevallen waarin het betreft een verzoek dat niet op een verdrag is gegrond, alsmede in gevallen waarin het toepasselijke verdrag niet tot inwilliging verplicht, kan een verzoek om rechtshulp van een bevoegde autoriteit van een vreemde staat worden ingewilligd indien de inwilliging niet in strijd is met een wettelijk voorschrift of met een aanwijzing van de Minister.
- Indien het verzoek niet kan worden ingewilligd, worden de autoriteiten van de verzoekende staat daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld. In geval het verzoek niet kan worden ingewilligd omdat het onvolledig is, worden de autoriteiten van de verzoekende staat eerst in de gelegenheid gesteld om het verzoek aan te vullen.
- Van elk verzoek om rechtshulp wordt door de procureur-generaal aantekening gehouden in een daartoe bestemd register. In de aantekening worden in ieder geval de aard van het verzoek, de hoedanigheid van de verzoeker en het gevolg dat aan het verzoek gegeven is, opgenomen.
Artikel 559
- Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven in gevallen waarin na overleg met de verzoekende autoriteit moet worden vastgesteld dat inwilliging zou strekken tot het verlenen van medewerking aan een vervolging of berechting welke onverenigbaar is met het aan artikel 1:143 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 282, eerste lid, van dit wetboek ten grondslag liggende beginsel ne bis in idem.
- Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven indien het is gedaan ten behoeve van een onderzoek naar feiten ter zake waarvan de verdachte in het Koninkrijk wordt vervolgd en uit overleg met de verzoekende autoriteit is gebleken dat inwilliging van het verzoek niet verenigbaar zou zijn met de belangen van het Koninkrijk bij de strafvervolging dan wel zou leiden tot schending van het beginsel ne bis in idem.
- Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven indien een op feiten en omstandigheden gebaseerd gegrond vermoeden bestaat, dat inwilliging van het verzoek zou leiden tot flagrante schending van de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals die worden gewaarborgd door het op 4 november 1950 te Rome tot stand gekomen Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
- 4. Aan het verzoek wordt geen gevolg gegeven in gevallen waarin grond bestaat voor het vermoeden, dat het is gedaan ten behoeve van een onderzoek, ingesteld met het oogmerk de verdachte te vervolgen, te straffen of op andere wijze te treffen in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke dan wel staatkundige overtuiging, zijn nationaliteit, zijn ras of de groep van de bevolking waartoe hij behoort.
- Aan verzoeken ten behoeve van een onderzoek naar strafbare feiten van politieke aard, of daarmee verband houdende feiten, wordt niet voldaan dan krachtens een machtiging van de Minister. Die machtiging kan alleen worden gegeven voor verzoeken die op een verdrag zijn gegrond en slechts na overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk. De beslissing op het verzoek wordt langs diplomatieke weg ter kennis van de autoriteiten van de verzoekende staat gebracht.
- Het vijfde lid is niet van toepassing, indien het verzoek is gebaseerd op een verdrag waarin ten aanzien van bepaalde strafbare feiten is bepaald dat deze in het kader van strafrechtelijke samenwerking niet worden aangemerkt als strafbare feiten van politieke aard of daarmee verband houdende feiten.
- Tenzij een toepasselijk verdrag anders bepaalt, wordt aan verzoeken die zijn gedaan ten behoeve van een onderzoek naar strafbare feiten met betrekking tot retributies, belastingen, douane, deviezen, of daarmee verband houdende feiten, en waarvan de inwilliging van belang kan zijn voor ‘s Lands belastingdienst, dan wel aan verzoeken betrekking hebbende op gegevens die onder ‘s Lands belastingdienst berusten of aan ambtenaren van deze dienst in de uitoefening van hun bediening bekend zijn geworden, wordt niet voldaan dan krachtens machtiging van de Minister. Die machtiging kan alleen worden gegeven na overleg met de Minister van Financiën.
Artikel 560
- De procureur-generaal stelt een voor inwilliging vatbaar verzoek in handen van de officier van justitie.
- De officier van justitie draagt zorg voor de spoedige uitvoering van een voor inwilliging vatbaar verzoek om rechtshulp.
- De procureur-generaal, dan wel de officier van justitie stelt de autoriteiten van de verzoekende staat van de behandeling van het verzoek terstond in kennis, en treedt zo nodig in overleg over de wijze van uitvoering van het verzoek.
- Bij de uitvoering van het verzoek worden, binnen de mogelijkheden die het van toepassing zijnde verdrag en de wetgeving daartoe bieden, zoveel mogelijk de door de verzoekende staat aangegeven formaliteiten en procedures in acht genomen.
Artikel 561
- Indien in het verzoek om rechtshulp uitsluitend om inlichtingen is gevraagd en voor het verkrijgen daarvan geen opsporingshandelingen nodig zijn, kan de inwilliging en de uitvoering van het verzoek geschieden door een opsporingsambtenaar.
- Uitvoering van verzoeken om rechtshulp krachtens het eerste lid vindt plaats onder gezag van de officier van justitie. Bij de afdoening van het verzoek worden de door de officier van justitie gegeven algemene en bijzondere aanwijzingen in acht genomen.
Artikel 562
- Ter uitvoering van een daartoe strekkend verzoek om rechtshulp van een vreemde staat kunnen opsporingsbevoegdheden worden toegepast, voor zover deze eveneens zouden kunnen worden toegepast in een onderzoek in het Land naar dezelfde feiten op grond van dit wetboek. Daarbij worden eisen die worden gesteld in verband met de proportionaliteit, alsmede een beoordeling van het onderzoeksbelang buiten beschouwing gelaten.
- Indien meerdere opsporingsbevoegdheden zich lenen voor uitvoering van het verzoek om rechtshulp, wordt gekozen voor toepassing van de voor betrokkenen minst ingrijpende bevoegdheid, tenzij uit het verzoek om rechtshulp of uit overleg met de autoriteiten van de verzoekende staat blijkt dat toepassing van een andere bevoegdheid is aangewezen.
- Bevoegdheden die op grond van dit wetboek slechts kunnen worden toegepast door of na machtiging van de rechter-commissaris, kunnen enkel worden toegepast ter uitvoering van een verzoek dat afkomstig is van rechterlijke autoriteiten van een vreemde staat.
- Indien zulks voor uitvoering van het verzoek noodzakelijk of gewenst is, stelt de officier van justitie het verzoek in handen van de rechter-commissaris. De officier van justitie omschrijft in de vordering welke verrichtingen van de rechter-commissaris worden verlangd. De vordering kan te allen tijde worden ingetrokken.
- De rechter-commissaris stelt de door hem ter uitvoering van het verzoek om rechtshulp vergaarde voorwerpen, stukken en gegevens onverwijld ter beschikking aan de officier van justitie.
- De artikelen 177k, tweede lid, alsmede 177ka tot en met 177kc zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel 177kb is slechts van toepassing voor zover de betreffende processen-verbaal en andere voorwerpen niet aan de buitenlandse autoriteiten zijn afgegeven. De officier van justitie draagt er zorg voor dat een betrokkene de processen-verbaal en andere voorwerpen die op hem betrekking hebben op enig moment kan inzien.
Artikel 563
- De rechter-commissaris kan, op vordering van de officier van justitie uitvoering geven aan een verzoek tot verhoor per videoconferentie door bevoegde buitenlandse autoriteiten, onder zijn leiding, van een getuige of deskundige. Indien een toepasselijk verdrag daarin voorziet kan tevens uitvoering worden gegeven aan een verzoek om, in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten, een verdachte per videoconferentie te verhoren.
- Tenzij een toepasselijk verdrag anders bepaalt, zijn de bepalingen in dit wetboek inzake een verzoek tot verhoor van een verdachte, getuige of deskundige door de rechter-commissaris van overeenkomstige toepassing op de uitvoering van het verzoek tot verhoor per videoconferentie.
Artikel 564
- De procureur-generaal is bevoegd, zo nodig door tussenkomst van de Minister, om de resultaten van de uitvoering van het verzoek om rechtshulp ter beschikking te stellen aan de autoriteiten van de verzoekende staat. Indien overeenkomstig artikel 564a een klaagschrift is ingediend of nog kan worden ingediend, dan wel op grond van het derde lid verlof van het Gerecht is vereist, vindt de overdracht van de resultaten eerst plaats nadat onherroepelijk is beslist op het klaagschrift of het verlof is verleend.
- Tenzij aannemelijk is dat de rechthebbende op de in beslag genomen voorwerpen niet in het Land verblijf houdt, wordt door de officier van justitie bij de afgifte aan de autoriteiten van de vreemde staat bedongen, dat de voorwerpen zullen worden teruggezonden zodra daarvan het voor de strafvordering nodige gebruik is gemaakt.
- Indien de kennisgeving van artikel 564a, eerste lid, omwille van het belang van geheimhouding van het verzoek om rechtshulp niet heeft plaatsgevonden, kunnen voorwerpen die in beslag zijn genomen of stukken of gegevens die zijn vergaard met toepassing van de artikelen 177q, 177r, 177s, zevende lid, 177t of 177ta omschreven bevoegdheden, slechts worden overgedragen nadat het Gerecht daartoe verlof heeft verleend.
- Het bepaalde bij en krachtens de artikelen 141 tot en met 145a en 152a is van overeenkomstige toepassing. Artikel 40, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat indien door de autoriteiten van de verzoekende staat om geheimhouding is verzocht, dan wel uit de aard van het verzoek blijkt dat geheimhouding van het verzoek om rechtshulp is geboden, wordt verondersteld dat het belang van het onderzoek ernstig wordt geschaad door toepassing van artikel 40, tweede tot en met vierde lid.
Artikel 564a
- De betrokkene bij wie in het kader van uitvoering van een verzoek om rechtshulp voorwerpen in beslag zijn genomen, dan wel gegevens zijn gevorderd of een doorzoeking ter vastlegging van gegevens heeft plaatsgevonden, wordt in kennis gesteld van zijn recht om binnen veertien dagen na kennisgeving een klaagschrift ingevolge artikel 150 in te dienen bij het Gerecht. De kennisgeving blijft achterwege indien door de autoriteiten van de verzoekende staat om geheimhouding is verzocht, dan wel uit de aard van het verzoek blijkt dat geheimhouding van het verzoek om rechtshulp is geboden.
- Indien de officier van justitie redenen heeft om aan te nemen dat een inbeslaggenomen voorwerp niet uitsluitend aan de beslagene toebehoort of gevorderde gegevens in overwegende mate betrekking hebben op andere personen dan bij wie deze zijn gevorderd, doet hij de nodige naspeuringen naar deze directe belanghebbenden in het Land teneinde hen de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, te doen toekomen.
- De artikelen 150, 152a en 153, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het rechtshulpverzoek, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift.
- Indien een klaagschrift is ingediend, stelt de procureur-generaal de autoriteiten van de verzoekende staat daarvan in kennis. De autoriteiten van de verzoekende staat worden op dezelfde wijze van de beslissing op het klaagschrift in kennis gesteld.
Artikel 564b
- Voor zover een verdrag daarin voorziet, kan op verzoek van een buitenlandse autoriteit telecommunicatie worden afgetapt met het oog op de rechtstreekse doorgeleiding naar het buitenland. Artikel 177r, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.
- Indien de afgetapte en rechtstreeks doorgeleide telecommunicatie betrekking heeft op een gebruiker van telecommunicatie die zich op het grondgebied van het Land bevindt, worden aan de doorgeleiding de voorwaarden verbonden, dat de gegevens verkregen door het aftappen van de telecommunicatie:
a. voor zover deze mededelingen bevatten, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 252 zou kunnen verschonen indien hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd;
b. alleen mogen worden gebruikt voor het strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan het rechtshulpverzoek is gedaan en dat voor het gebruik voor enig ander doel voorafgaand toestemming dient te worden gevraagd en te zijn verkregen.
- Artikel 177ka is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 564c
- Een kennisgeving, op basis van een verdrag, van de bevoegde autoriteiten van een andere staat over het voornemen tot aftappen of het aftappen van telecommunicatie van een gebruiker die zich op het grondgebied van het Land bevindt, wordt via de procureur-generaal onverwijld doorgezonden aan de officier van justitie.
- De officier van justitie stelt de kennisgeving onverwijld in handen van de rechter-commissaris met een schriftelijke vordering waarin, binnen de in het toepasselijke verdrag gestelde termijn, machtiging tot het verlenen van instemming met het voornemen tot aftappen of het aftappen door de bevoegde buitenlandse autoriteiten wordt verlangd.
- De rechter-commissaris neemt een beslissing op de vordering met inachtneming van het bepaalde in het toepasselijke verdrag en het bepaalde bij of krachtens artikel 177r.
- Indien de machtiging wordt verleend, deelt de officier van justitie de autoriteiten van wie de kennisgeving afkomstig is, binnen de in het toepasselijke verdrag gestelde termijn, mede dat met het voornemen tot aftappen of het aftappen van telecommunicatie van een gebruiker die zich in het Land bevindt, wordt ingestemd. Hij verbindt daaraan de voorwaarden die de rechter-commissaris heeft gesteld, alsmede de voorwaarden, dat de gegevens verkregen door het aftappen van de telecommunicatie van de gebruiker tijdens diens verblijf in het Land:
a. voor zover deze mededelingen bevatten, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 252 kan verschonen indien hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd.
b. alleen mogen worden gebruikt voor het strafrechtelijk onderzoek in het kader waarvan de kennisgeving is gedaan en dat voor het gebruik voor enig ander doel voorafgaand toestemming dient te worden gevraagd en te zijn verkregen.
- Indien de machtiging wordt verleend, is artikel 177ka van overeenkomstige toepassing.
- Indien de machtiging niet wordt verleend, deelt de officier van justitie de autoriteiten van wie de kennisgeving afkomstig is, binnen de in het toepasselijke verdrag gestelde termijn, mede dat niet wordt ingestemd met het voornemen tot aftappen of het aftappen en eist hij, voor zover nodig, dat het aftappen onmiddellijk wordt stopgezet.
- In een mededeling als bedoeld in het zesde lid die betrekking heeft op aftappen dat reeds een aanvang heeft genomen, wordt tevens opgenomen dat de gegevens, verkregen door het aftappen van telecommunicatie van de gebruiker tijdens diens verblijf in het Land, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd, tenzij, met inachtneming van het toepasselijke verdrag, naar aanleiding van een daartoe strekkend nieuw verzoek in bijzondere gevallen en onder nadere voorwaarden enig gebruik wordt toegestaan door de Minister.
Artikel 565
- Het betekenen en uitreiken van stukken aan derden, ter voldoening aan een verzoek om rechtshulp, geschiedt met overeenkomstige toepassing van de wettelijke voorschriften betreffende het betekenen en uitreiken van stukken van vergelijkbare strekking in het Land.
- Is bij een voor inwilliging vatbaar verzoek uitdrukkelijk de voorkeur gegeven aan betekening of uitreiking aan de geadresseerde in persoon, dan wordt zoveel mogelijk dienovereenkomstig gehandeld.
Vierde afdeling
Internationale gemeenschappelijke onderzoeksteams
Artikel 565a
- Voor zover een verdrag daarin voorziet, kan de procureur-generaal voor een beperkte periode, ten behoeve van het gezamenlijk uitvoeren van strafrechtelijke onderzoeken, tezamen met de bevoegde autoriteiten van vreemde staten door de officier van justitie een gemeenschappelijk onderzoeksteam doen instellen.
- De instelling van een gemeenschappelijk onderzoeksteam wordt door de officier van justitie met de bevoegde autoriteiten van de vreemde staten schriftelijk overeengekomen.
- In de overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, worden in elk geval het doel, de bestaansperiode, de plaats van vestiging en de samenstelling van het gemeenschappelijke onderzoeksteam, de door de ambtenaren van het Land op buitenlands grondgebied en de door buitenlandse opsporingsambtenaren op het grondgebied van het Land uit te oefenen opsporingsbevoegdheden alsmede de verplichting voor buitenlandse opsporingsambtenaren om gehoor te geven aan een dagvaarding als bedoeld in artikel 244 of een oproeping als bedoeld in artikel 287 vastgelegd.
Artikel 565b
De uitoefening van opsporingsbevoegdheden op het grondgebied van het Land ten behoeve van het onderzoek van het gemeenschappelijk onderzoeksteam geschiedt met inachtneming van het bepaalde bij en krachtens dit wetboek en de tussen de bij het gemeenschappelijke onderzoeksteam betrokken staten geldende verdragen.
Artikel 565c
Stukken die buitenlandse leden van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, hebben opgesteld betreffende ambtshandelingen ter zake van opsporing en vervolging die zij in het kader van het onderzoek van het onderzoeksteam in het buitenland hebben verricht, hebben in het Land de bewijskracht die toekomt aan stukken betreffende overeenkomstige, door ambtenaren van het Land in het Land verrichte handelingen, met dien verstande dat hun bewijskracht niet uitgaat boven die welke zij naar het recht van de staat waaruit de buitenlandse leden afkomstig zijn, hebben.
Artikel 565d
- Stukken, voorwerpen en gegevens die in het Land zijn vergaard met gebruikmaking van enige strafvorderlijke bevoegdheid ten behoeve van het onderzoek van het gemeenschappelijk onderzoeksteam, dat in het buitenland is gevestigd, kunnen onmiddellijk, voorlopig ter beschikking worden gesteld van het onderzoeksteam.
- De officier van justitie die betrokken is bij het gemeenschappelijk onderzoeksteam verbindt aan de voorlopige terbeschikkingstelling, bedoeld in het eerste lid, de voorwaarden dat het recht van het Land onverkort blijft gelden ten aanzien van die stukken, voorwerpen en gegevens en dat het gebruik daarvan als bewijsmiddel pas mogelijk is, nadat deze definitief ter beschikking worden gesteld.
- De officier van justitie kan de stukken, voorwerpen en gegevens, bedoeld in het eerste lid, definitief ter beschikking stellen van het gemeenschappelijk onderzoeksteam dat in het buitenland is gevestigd, voor zover en indien van toepassing, het Gerecht daartoe verlof heeft verleend.
Artikel 565e
- De officier van justitie die betrokken is bij het gemeenschappelijk onderzoeksteam, dat buiten het Land is gevestigd, kan een bevel als bedoeld in artikel 177r, eerste lid, eveneens geven met het oog op het rechtstreeks doorgeleiden aan en het opnemen van telecommunicatie met een technisch hulpmiddel door het gemeenschappelijk onderzoeksteam.
- Indien de telecommunicatie betrekking heeft op een gebruiker van telecommunicatie die zich op het grondgebied van het Land bevindt, worden aan het bevel, bedoeld in het eerste lid, de voorwaarden verbonden, dat de gegevens verkregen door het aftappen van de telecommunicatie:
a. voor zover deze mededelingen bevatten, gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 252 zou kunnen verschonen indien hij als getuige naar de inhoud van die mededelingen zou worden gevraagd, niet mogen worden gebruikt en dienen te worden vernietigd, en
b. alleen mogen worden gebruikt voor het onderzoek van het onderzoeksteam en dat voor het gebruik voor enig ander doel voorafgaand toestemming dient te worden gevraagd en te zijn verkregen.
- Artikel 177ka is van overeenkomstige toepassing.
Vijfde afdeling
Feiten begaan aan boord van luchtvaartuigen
Artikel 566
- Wanneer het onderzoek, dat na de landing van een vreemd luchtvaartuig in het Land ingevolge artikel 13, vierde lid, van het Verdrag inzake strafbare feiten en bepaalde andere handelingen begaan aan boord van luchtvaartuigen (Trb. 1964, 115 en 164) moet worden ingesteld naar hetgeen aan boord van het luchtvaartuig is voorgevallen, betrekking heeft op een feit ten aanzien waarvan de strafwet van het Land niet toepasselijk is, wordt het ingesteld overeenkomstig de bepalingen die gelden voor een opsporingsonderzoek met betrekking tot een strafbaar feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten. Het feit wordt geacht te zijn begaan ter plaatse waar het luchtvaartuig is geland.
- De opsporingsambtenaren die het onderzoek verrichten, kunnen behalve de in artikel 119 bedoelde voorwerpen in beslag nemen de voorwerpen, die de gezagvoerder van het vreemde luchtvaartuig ingevolge artikel 9, derde lid, van het Verdrag na de landing overlevert.
- Het bepaalde bij en krachtens de artikelen 141 tot en met 145, 150, en 152 tot en met 154 is van overeenkomstige toepassing. In de plaats van het volgens artikel 142, derde lid, bevoegde Gerecht treedt het Gerecht in eerste aanleg binnen het rechtsgebied waarvan het luchtvaartuig is geland.
Artikel 567
- In gevallen waarin grond bestaat voor het vermoeden, dat de handeling van een inzittende van een luchtvaartuig, naar aanleiding waarvan deze na de landing van het luchtvaartuig in het Land ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Verdrag is overgedragen, een overtreding vormt van een strafbepaling in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke dan wel staatkundige overtuiging, zijn nationaliteit, zijn ras of de groep van de bevolking waartoe hij behoort, wordt geen onderzoek ingesteld.
- In gevallen waarin grond bestaat voor het vermoeden, dat de in het vorige lid bedoelde handeling een overtreding vormt van een strafbepaling van politieke aard, wordt geen onderzoek ingesteld dan krachtens een machtiging van de Minister na overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk.
TITEL IX
Overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen
Eerste afdeling
Algemene bepalingen
Artikel 568
In deze titel wordt verstaan onder:
rechterlijke beslissing: een bij vonnis gewezen rechterlijke beslissing naar aanleiding van een strafbaar feit;
sanctie: een bij rechterlijke beslissing opgelegde straf, met inbegrip van een naast of in plaats van een straf opgelegde maatregel;
veroordeelde: degene aan wie een sanctie is opgelegd.
Artikel 569
Tenuitvoerlegging in het Land van rechterlijke beslissingen afkomstig van Staten buiten het Koninkrijk geschiedt niet dan krachtens een verdrag. Aan de veroordeelde kunnen kosten voor diens overbrenging in rekening worden gebracht, bij voorkeur volgens een daartoe strekkend landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
Artikel 570
- Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in het Land slechts worden tenuitvoergelegd voor zover:
a. de rechterlijke beslissing in die staat voor tenuitvoerlegging vatbaar is;
b. de sanctie niet bestaat uit de betaling van proceskosten of uit een veroordeling tot schadevergoeding aan een benadeelde partij;
c. de rechterlijke beslissing is gewezen ter zake van een feit dat naar recht van het Land eveneens strafbaar is;
d. in geval van veroordeling, de dader naar recht van het Land eveneens strafbaar zou zijn geweest.
- Voor de toepassing van het eerste lid is er tevens sprake van een feit dat naar recht van het Land strafbaar is, indien krachtens wettelijke regelingen van het Land eenzelfde inbreuk op de rechtsorde van het Land, als blijkens de in de vreemde staat gewezen rechterlijke beslissing op de rechtsorde van die staat is gemaakt, strafbaar is.
Artikel 571
Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in het Land niet worden ten uitvoer gelegd, indien deze betrekking heeft op een vreemdeling die geen vaste woon- of verblijfplaats in het Land heeft, of op een rechtspersoon waarvan het bestuur geen zitting of kantoor houdt in het Land, of waarvan het hoofd van het bestuur geen vaste woonplaats in het Land heeft. Deze voorwaarde is niet van toepassing voor zover de in de vreemde staat opgelegde sanctie strekt tot de betaling van een geldboete of tot een verbeurdverklaring of vermogensontneming van vergelijkbare strekking.
Artikel 572
Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in het Land niet worden ten uitvoer gelegd, indien naar het oordeel van de Minister een gegrond vermoeden bestaat dat de beslissing tot vervolging of de oplegging van de sanctie is ingegeven in verband met de godsdienstige, levensbeschouwelijke dan wel staatkundige overtuiging, de nationaliteit, het ras of de groep van de bevolking waartoe de veroordeelde behoort, of deswege ongunstig is beïnvloed.
Artikel 573
- Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in het Land niet worden ten uitvoer gelegd, indien het recht tot uitvoering van de sanctie naar recht van het Land zou zijn verjaard.
- Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in het Land niet worden ten uitvoer gelegd, indien de veroordeelde ten tijde van het feit waarvoor de sanctie werd opgelegd, de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt.
Artikel 574
- Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in het Land niet worden ten uitvoer gelegd, voor zover de veroordeelde ter zake van hetzelfde feit in het Land of, voor zover bekend, in een van de landen van het Koninkrijk wordt vervolgd.
- Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in het Land evenmin worden ten uitvoer gelegd, voor zover een vervolging in het Land onverenigbaar zou zijn met het aan artikel 1:143 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 282, eerste lid, van dit wetboek ten grondslag liggende beginsel.
Tweede afdeling A
Voorlopige maatregelen tot vrijheidsontneming
Artikel 575
Voor zover een verdrag daarin voorziet, kan de veroordeelde die zich in het Land bevindt en aan wie een tot vrijheidsontneming strekkende sanctie is opgelegd, waarvan blijkens de in de vreemde staat uitgesproken rechterlijke beslissing nog ten minste drie maanden moeten worden ten uitvoer gelegd, voorlopig worden aangehouden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat op korte termijn deze sanctie in het Land zal worden ten uitvoer gelegd.
Artikel 576
- De procureur-generaal is bevoegd de voorlopige aanhouding overeenkomstig artikel 575 te bevelen.
- De veroordeelde wordt na zijn voorlopige aanhouding binnen vierentwintig uur voor de procureur-generaal geleid.
- De procureur-generaal kan, na de veroordeelde te hebben gehoord, bevelen dat hem gedurende achtenveertig uur, te rekenen van het tijdstip van de voorlopige aanhouding, voorlopig verder zijn vrijheid wordt ontnomen.
- Deze termijn kan door de procureur-generaal eenmaal met achtenveertig uur worden verlengd.
- De veroordeelde kan te allen tijde door de procureur-generaal in vrijheid worden gesteld.
Artikel 577
- De rechter-commissaris kan op de vordering van de procureur-generaal bevelen, dat de voorlopige vrijheidsontneming van de veroordeelde wordt verlengd.
- Alvorens een bevel ingevolge het vorige lid te geven, hoort de rechter-commissaris zo mogelijk de veroordeelde.
Artikel 578
- De verlenging kan worden gelast voor een termijn van ten hoogste veertien dagen. De voorlopige vrijheidsontneming kan op de vordering van de procureur-generaal telkens met een termijn van ten hoogste dertig dagen verder worden verlengd, totdat het Hof ingevolge artikel 589, tweede lid, over de gevangenhouding beslist.
- De veroordeelde wiens voorlopige vrijheidsontneming is gelast wordt, behoudens de mogelijkheid van vrijheidsontneming uit anderen hoofde, in vrijheid gesteld:
a. zodra dit door het Hof, de rechter-commissaris of de procureur-generaal ambtshalve of op het verzoek van de veroordeelde of diens advocaat wordt gelast;
b. zodra de voorlopige vrijheidsontneming veertien dagen heeft geduurd en de procureur-generaal de in de artikelen 581 of 582 bedoelde stukken niet heeft ontvangen;
c. indien de duur van de voorlopige vrijheidsontneming die van het voor tenuitvoerlegging vatbare gedeelte van de in de vreemde staat opgelegde sanctie zou overtreffen.
- De in het tweede lid, onderdeel b., genoemde termijn loopt niet gedurende de tijd dat de veroordeelde zich aan de verdere tenuitvoerlegging van de gelaste vrijheidsontneming heeft onttrokken.
Artikel 579
Van elke beslissing naar aanleiding van een verzoek van een autoriteit van een vreemde staat, genomen krachtens een van de artikelen 575 tot en met 578, wordt onverwijld door of door tussenkomst van de procureur-generaal kennis gegeven aan de Minister van Justitie.
Tweede afdeling B
Inbeslagneming
Artikel 579a
- Naar aanleiding van een op een verdrag gegrond verzoek van een vreemde staat kan in het Land een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld, overeenkomstig de bepalingen van titel XVI van het derde boek, gericht op de bepaling van hier te lande aanwezig of verworven wederrechtelijk verkregen voordeel door een persoon die in de verzoekende staat aan strafrechtelijk onderzoek is onderworpen.
- Het strafrechtelijk financieel onderzoek kan slechts worden ingesteld, indien zulks ook mogelijk zou zijn geweest wanneer het feit of de feiten ter zake waarvan de persoon in de verzoekende staat wordt verdacht in het Land zouden zijn begaan.
- Tijdens het strafrechtelijk financieel onderzoek kan inbeslagneming van voorwerpen overeenkomstig artikel 119, tweede lid, en artikel 119a, tweede lid, slechts plaatsvinden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat ten aanzien van die voorwerpen vanwege de verzoekende vreemde staat een verzoek tot tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie zal worden gedaan.
- De officier van justitie zendt van zijn beschikking tot sluiting van een strafrechtelijk financieel onderzoek onverwijld een afschrift door tussenkomst van de procureur-generaal aan de Minister Daarbij doet hij tevens mededeling van alle voor de verzoekende vreemde staat dienstige inlichtingen.
Artikel 579b
- Voor zover een verdrag daarin voorziet kunnen op verzoek van een vreemde staat voorwerpen in beslag worden genomen:
a. ten aanzien waarvan naar het recht van de vreemde staat een tot verbeurdverklaring strekkende sanctie kan worden opgelegd;
b. tot bewaring van het recht tot verhaal voor een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende verplichting tot betaling van een geldbedrag welke naar het recht van de vreemde staat kan worden opgelegd; of
c. die kunnen dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen.
- Inbeslagneming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. en b., kan slechts plaatsvinden, indien blijkens de door de vreemde staat bij zijn verzoek verstrekte inlichtingen, door de bevoegde autoriteiten van die staat een bevel tot inbeslagneming is gegeven of zou zijn gegeven, indien de desbetreffende voorwerpen zich binnen zijn grondgebied zouden bevinden, en inbeslagneming naar recht van het Land is toegestaan.
- Voor de toepassing van het tweede lid is inbeslagneming naar recht van het Land toegestaan, indien zulks ook mogelijk zou zijn geweest wanneer het feit of de feiten naar aanleiding waarvan de inbeslagneming door de vreemde staat wordt verzocht in het Land zou of zouden zijn begaan.
- Inbeslagneming van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a. en b., kan voorts slechts plaatsvinden, indien gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat ten aanzien van die voorwerpen vanwege de verzoekende vreemde staat een verzoek tot tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie zal worden gedaan.
Artikel 579c
- Voor zover een verdrag daarin voorziet kunnen voorwerpen, ten aanzien waarvan door een rechter van een vreemde staat een bevel is gegeven van vergelijkbare strekking als verbeurdverklaring of ontneming als wederrechtelijk verkregen voordeel, op verzoek van de vreemde staat in beslag worden genomen.
- Inbeslagneming overeenkomstig het eerste lid kan slechts plaatsvinden in gevallen, waarin gegronde redenen bestaan voor de verwachting dat het in dat lid bedoelde bevel op korte termijn in het Land zal worden tenuitvoergelegd.
Artikel 579ca
- Het bepaalde in het derde lid van artikel 579a en in het vierde lid van artikel 579b staat er niet aan in de weg, dat inbeslaggenomen voorwerpen desverzocht worden overgeleverd aan de verzoekende vreemde staat met het oog op de oplegging en tenuitvoerlegging van een verbeurdverklaring of van een tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel strekkende sanctie. Daartoe worden inbeslaggenomen voorwerpen ter beschikking van de officier van justitie gesteld met inachtneming van het toepasselijke verdrag.
- Bij de afgifte aan de buitenlandse autoriteiten wordt bedongen, dat de voorwerpen worden teruggezonden, ook wanneer deze zijn verbeurd verklaard of als wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen, in welk geval zij in eigendom aan het Land worden overgedragen, dan wel dat de verzoekende staat een door de Minister te bepalen geldbedrag, overeenkomende met het geheel of een deel van de waarde van de voorwerpen, aan het Land doet overmaken. De Minister kan besluiten af te zien van de aanspraak op overmaking van het bedongen geldbedrag, indien de verzoekende staat aantoont dat de afgegeven voorwerpen zijn overgedragen aan derden rechthebbenden.
Artikel 579d
- Tot inbeslagneming als bedoeld in de artikelen 579b en 579c zijn bevoegd de rechter-commissaris en, voor zover die bevoegdheden niet aan de rechter-commissaris is voorbehouden, de procureur-generaal.
- Ten aanzien van het eerste lid zijn de artikelen 119b tot en met 119d, 122, 125 tot en met 145a, 150, 152, 153, 154a en 608 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 579e
- Bij de overeenkomstige toepassing van de artikelen 150 onderscheidenlijk 154a treedt de rechter niet in een nieuw onderzoek naar de rechten van belanghebbenden, indien daaromtrent door de buitenlandse rechter een uitspraak is gedaan. De rechter kan echter wel in een dergelijk nieuw onderzoek treden, indien:
a. die uitspraak betrekking heeft op rechten ter zake van in het Land gelegen onroerende goederen of in het Land te boek gestelde registergoederen;
b. die uitspraak betreft de geldigheid, de nietigheid of de ontbinding van in het Land gevestigde rechtspersonen of de besluiten van hun organen;
c. die uitspraak is gedaan, zonder dat de belanghebbende tegen wie verstek werd verleend, zo tijdig tevoren, als met het oog op zijn verdediging redelijkerwijs nodig was van het geding officieel in kennis was gesteld;
d. die uitspraak onverenigbaar is met een ter zake eerder in het Land gewezen rechterlijke beslissing;
e. erkenning van die uitspraak onverenigbaar zou zijn met de openbare orde in het Land.
- Indien en zolang ter zake van de rechten van een belanghebbende een procedure voor de rechter van de verzoekende vreemde staat aanhangig is, is deze in zijn klaagschrift of vordering niet ontvankelijk.
Artikel 579f
- Tot het in behandeling nemen van verzoeken als bedoeld in deze afdeling is de procureur-generaal bevoegd.
- Verzoeken als bedoeld in het eerste lid worden, zo zij niet tot de procureur-generaal zijn gericht, door de geadresseerde onverwijld aan hem doorgezonden.
- Klaagschriften als bedoeld in artikel 150 alsmede rechtsgedingen als bedoeld in artikel 154a dienen in eerste en laatste instantie te worden aanhangig gemaakt bij Hof.
Derde afdeling
Procedure
Paragraaf 1
Behandeling van buitenlandse verzoeken tot tenuitvoerlegging
Artikel 580
Indien de door de vreemde staat overgelegde stukken naar het oordeel van de Minister onvoldoende zijn om op een verzoek tot tenuitvoerlegging een beslissing te nemen, biedt hij de autoriteiten van de verzoekende staat de gelegenheid binnen een door hem te stellen redelijke termijn aanvullende stukken of inlichtingen te verschaffen.
Artikel 581
- Tenzij de Minister reeds aanstonds van oordeel is dat het verzoek om tenuitvoerlegging moet worden afgewezen, stelt hij het met de daarbij behorende stukken in handen van de procureur-generaal.
- Indien de procureur-generaal van oordeel is dat het verzoek niet voor inwilliging vatbaar is of dat aanleiding bestaat gebruik te maken van een van de in het toepasselijke verdrag omschreven gronden tot weigering van de tenuitvoerlegging, brengt hij dit oordeel onverwijld vergezeld van zijn advies ter kennis van de Minister, die daaromtrent beslist. De procureur-generaal deelt de veroordeelde die krachtens deze titel voorlopig zijn vrijheid is ontnomen, onverwijld mee op welke dag hij zijn advies aan de Minister heeft uitgebracht.
Paragraaf 2
Behandeling van verzoeken van het Land tot tenuitvoerlegging in het Land
van in een vreemde staat opgelegde sancties
Artikel 582
Wanneer een vreemde staat heeft bewilligd in de tenuitvoerlegging van een door deze opgelegde sanctie in het Land, stelt de Minister de door de autoriteiten van die staat overgelegde stukken in handen van de procureur-generaal.
Paragraaf 3
Gerechtelijke procedure
Artikel 583
- De procureur-generaal vordert binnen twee weken na de dag waarop hij de in artikel 581 of 582 bedoelde stukken heeft ontvangen, schriftelijk, dat het Hof verlof verleent tot tenuitvoerlegging. Bij zijn vordering legt de procureur-generaal de stukken aan het Hof over. Een afschrift van de vordering wordt aan de veroordeelde betekend. Bij zijn vordering legt de procureur-generaal tevens een lijst van voorwerpen of vorderingen over, die ingevolge de artikelen 579a tot en met 579e, in beslag zijn genomen.
- De in het eerste lid gestelde termijn wordt geschorst van het tijdstip waarop de procureur-generaal overeenkomstig artikel 581, tweede lid, adviseert aan de Minister tot het tijdstip waarop de procureur-generaal van de Minister bericht ontvangt dat de tenuitvoerlegging dient te worden gevorderd.
- Indien de veroordeelde ingevolge deze titel voorlopig zijn vrijheid is ontnomen, eindigt de schorsing in ieder geval na veertien dagen.
- Het eerste tot en met het derde lid bepaalde is niet van toepassing, indien de ten uitvoer te leggen sanctie uitsluitend bestaat uit een geldboete.
- De artikelen 197 en 486 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 584
- Zo spoedig mogelijk na ontvangst van de in artikel 583 bedoelde vordering bepaalt de voorzitter van het Hof het tijdstip waarop het Hof een aanvang zal maken met de behandeling van de vordering. Tussen de dag waarop de mededeling om ter terechtzitting te verschijnen aan de veroordeelde is betekend en die van de terechtzitting moet een termijn van ten minste tien dagen verlopen.
- Met toestemming van de veroordeelde kan deze termijn worden verkort, mits van deze toestemming uit een schriftelijke verklaring blijkt.
Artikel 585
De griffier van het Hof doet onverwijld aan de procureur-generaal en aan de veroordeelde mededeling van het tijdstip dat voor de behandeling van de vordering is bepaald. Daarbij wordt de veroordeelde, van wie niet blijkt dat hij reeds een advocaat heeft, opmerkzaam gemaakt op zijn recht591 een of meer advocaten te kiezen en op de mogelijkheden tot toevoeging van een advocaat, alsmede op zijn recht op kennisneming van de processtukken.
Artikel 586
- De procureur-generaal en de veroordeelde zijn bevoegd ten behoeve van het onderzoek dat het Hof ingevolge deze titel heeft te verrichten en de beslissingen die het heeft te nemen, getuigen en deskundigen te doen dagvaarden.
- De procureur-generaal kan bij met redenen omklede beslissing weigeren getuigen of deskundigen te dagvaarden, indien redelijkerwijze moet worden aangenomen dat deze door de veroordeelde zijn opgegeven teneinde ter terechtzitting verklaringen af te leggen ter betwisting van feiten als bedoeld in artikel 588, derde lid. De beslissing wordt onverwijld schriftelijk ter kennis van de veroordeelde gebracht. Hij wordt daarbij opmerkzaam gemaakt op het bepaalde in artikel 588, zesde lid.
Artikel 587
- De behandeling van de vordering heeft plaats in tegenwoordigheid van de procureur-generaal. De veroordeelde wordt in de gelegenheid gesteld daarbij aanwezig te zijn en kan zich door zijn advocaat doen bijstaan.
- De behandeling van de vordering geschiedt in het openbaar, tenzij het Hof op het verzoek van de veroordeelde of om gewichtige, in het proces-verbaal van de zitting te vermelden, redenen sluiting van de deuren beveelt.
Artikel 588
- Het Hof onderzoekt de identiteit van de veroordeelde, de ontvankelijkheid van de procureur-generaal, alsmede de mogelijkheid van tenuitvoerlegging in het Land van de in het buitenland gewezen rechterlijke beslissing en de feiten en omstandigheden die voor zijn beslissing van belang zijn.
- De procureur-generaal en de veroordeelde en diens advocaat worden in de gelegenheid gesteld ter terechtzitting van het Hof te worden gehoord.
- Het Hof is gebonden aan de vaststelling van de feiten die de buitenlandse rechter kennelijk aan zijn beslissing ten grondslag heeft gelegd. Het treedt niet in een nieuw onderzoek naar deze feiten.
- Op punten die niet in deze titel zijn geregeld, vindt het bepaalde in de tweede afdeling van titel IV van het vijfde boek overeenkomstige toepassing, behoudens het bepaalde omtrent het verhoor van getuigen en het houden van een schouw.
- Indien getuigen zijn gedagvaard ter verkrijging van inlichtingen omtrent de persoonlijkheid van de veroordeelde of indien het Hof het noodzakelijk acht feiten te onderzoeken ter beoordeling van het bestaan van gronden die naar het recht van het Land, doch niet naar dat van de vreemde staat, de strafbaarheid van het feit of de dader uitsluiten, vindt voorts het bepaalde in de tweede afdeling van titel IV van het vijfde boek omtrent het verhoor van getuigen overeenkomstige toepassing.
- Indien de procureur-generaal overeenkomstig artikel 586, tweede lid, heeft geweigerd een getuige te dagvaarden, kan de veroordeelde het Hof verzoeken alsnog de dagvaarding van de getuige te bevelen. Het Hof gaat hiertoe over, indien het van oordeel is dat de procureur-generaal in redelijkheid niet tot zijn beslissing heeft kunnen komen.
- De procureur-generaal legt, na voorlezing, een conclusie aan het Hof over. Indien de conclusie strekt tot bewilliging in de tenuitvoerlegging, omschrijft zij de straf of maatregel die naar het oordeel van de procureur-generaal in plaats van de buitenlandse sanctie behoort te worden opgelegd. Tevens vermeldt de procureur-generaal in dat geval met welk strafbaar feit naar het recht van het Land het feit op grond waarvan de veroordeelde aan een buitenlandse sanctie is onderworpen, overeenkomt.
Artikel 589
- Op vordering van de procureur-generaal kan het Hof ter zitting de gevangenneming van de veroordeelde bevelen op de grond, genoemd in artikel 575.
- Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, beslist het Hof ambtshalve over de gevangenhouding van de veroordeelde wie krachtens deze titel voorlopig zijn vrijheid is ontnomen.
- Een krachtens het eerste of tweede lid bevolen vrijheidsontneming blijft van kracht, totdat de uitspraak van het Hof voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden.
- Zij wordt, behoudens de mogelijkheid van verdere vrijheidsbeneming uit anderen hoofde, beëindigd:
a. zodra zulks door het Hof of door de procureur-generaal ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde of diens raadsman wordt gelast;
b. indien de duur van die vrijheidsbeneming gelijk is geworden aan de duur van de door de rechter van het Land opgelegde straf of maatregel.
Artikel 590
-
Bevindt het Hof:
a. dat de overgelegde stukken niet voldoen aan het door het toepasselijke verdrag gestelde eisen;
b. dat de veroordeelde zich met vrucht op een grond, die naar het recht van het Land wel, doch naar het recht van de vreemde staat niet de strafbaarheid van het feit of de dader uitsluit, had kunnen beroepen, en dat hij geen gedwongen psychiatrische verpleging behoeft;
c. dat de tenuitvoerlegging in het Land op grond van het in een van de artikelen 569, 570, 571, 573 of 574 bepaalde niet kan plaatshebben; of
d. dat bij afweging van alle betrokken belangen een beslissing tot tenuitvoerlegging in het Land in redelijkheid niet kan worden genomen;
dan verklaart het de tenuitvoerlegging ontoelaatbaar.
- De procureur-generaal kan, zolang het onderzoek ter terechtzitting niet is gesloten, zijn vordering intrekken. Hij stelt de veroordeelde van het intrekken van de vordering terstond in kennis.
-
In andere dan de in het eerste en tweede lid voorziene gevallen, verklaart het Hof de tenuitvoerlegging toelaatbaar, met vermelding van de toepasselijke wets- en verdragsbepalingen.
Artikel 591
- Indien het Hof, de tenuitvoerlegging toelaatbaar acht, verleent het verlof tot tenuitvoerlegging van de buitenlandse rechterlijke beslissing en legt, met inachtneming van het daaromtrent in het toepasselijke verdrag voorgeschrevene, de straf of maatregel op, die op het overeenkomstige feit naar het recht van het Land is gesteld. De uitspraak van het Hof wordt met redenen omkleed. De uitspraak geeft voorts de bijzondere redenen op, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid en voorts zoveel mogelijk de omstandigheden, waarop bij de vaststelling van de duur of de hoogte van de straf is gelet. De artikelen 388, 390, 391, 400, 407, tweede en derde lid, en 410 zijn van toepassing.
- Bij het opleggen van tijdelijke gevangenisstraf of hechtenis beveelt het Hof, dat de tijd gedurende welke aan de veroordeelde in de vreemde staat ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het oog op zijn overbrenging naar het Land en uit hoofde van deze titel zijn vrijheid ontnomen is geweest, bij de uitvoering van de straf geheel in mindering zal worden gebracht. Het Hof kan een overeenkomstig bevel geven bij het opleggen van een geldboete. Indien het dit bevel geeft, bepaalt het in zijn uitspraak volgens welke maatstaf de aftrek zal geschieden.
- Het Hof zendt aan de Minister onverwijld een gewaarmerkt afschrift van zijn uitspraak toe.
Artikel 591a
- Verlof tot tenuitvoerlegging van een in de vreemde staat opgelegde sanctie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden beperkt tot de tenuitvoerlegging van de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan het Land, dat in omvang slechts een gedeelte van dat voordeel vertegenwoordigt.
- Indien de in de vreemde staat opgelegde sanctie strekt tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, spreekt het Hof, indien de vreemde staat uitdrukkelijk heeft verzocht die sanctie slechts ten uitvoer te leggen op voorwerpen die dat voordeel vertegenwoordigen, de verbeurdverklaring daarvan uit. In dat geval is het Hof niet gebonden aan beperkingen ingevolge artikel 1:68, eerste lid, onder a., van het Wetboek van Strafrecht.
- Op uitspraken, houdende een verbeurdverklaring, zijn de artikelen 151, 153 en 154 van overeenkomstige toepassing.
- Op uitspraken, houdende de oplegging van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan het Land ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, is artikel 634 van overeenkomstige toepassing.
- Artikel 579e is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 592
De tenuitvoerlegging van een op grond van artikel 591 opgelegde straf of maatregel geschiedt met inachtneming van het bij of krachtens dit wetboek, het Wetboek van Strafrecht of enige bijzondere strafwet betreffende de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen bepaalde.
Paragraaf 4
Buitengerechtelijke procedure
Geldboeten
Artikel 592a
- Indien de in de vreemde staat opgelegde sanctie uitsluitend strekt tot de betaling van een geldboete, eventueel onder bedreiging met een vervangende tot vrijheidsontneming strekkende sanctie, wordt deze ten uitvoer gelegd krachtens een beslissing van de procureur-generaal.
- Alvorens een beslissing te nemen ingevolge het eerste lid stelt de procureur-generaal de veroordeelde in de gelegenheid te worden gehoord.
- De procureur-generaal drukt overeenkomstig het bepaalde in het toepasselijke verdrag het bedrag van de geldboete uit in valuta van het Land. Indien het verdrag daaromtrent geen voorschriften bevat bepaalt de procureur-generaal de hoogte van het bedrag volgens de wisselkoers die gold op het tijdstip van veroordeling in de vreemde staat. Als wisselkoers geldt de middenkoers zoals dagelijks vastgesteld en genoteerd door de Centrale Bank van het Land.
- Voor valuta waarvan de wisselkoers niet dagelijks door de Centrale Bank van het Land wordt vastgesteld en genoteerd geldt de wisselkoers die wordt verkregen uit de waarde in speciale trekkingsrechten van de desbetreffende valuta op de laatste werkdag van de maand waarin de ten uitvoer te leggen sanctie in de vreemde staat werd opgelegd.
Artikel 592b
- De ingevolge artikel 592a genomen beslissing en de dag waarop het daarbij vastgestelde bedrag moet worden voldaan, worden vanwege de procureur-generaal zo spoedig mogelijk aan de veroordeelde ter kennis gebracht.
- Tegen de beslissing van de procureur-generaal kan de veroordeelde binnen veertien dagen nadat zich een omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat de beslissing hem bekend is, een bezwaarschrift indienen bij het Hof, indien de opgelegde geldboete het maximum bedrag van de eerste categorie, bedoeld in artikel 1:54 Wetboek van Strafrecht, overschrijdt.
- Op de wijze van indiening en intrekking van een bezwaarschrift zijn de artikelen 445, derde lid, 446 tot en met 451 van overeenkomstige toepassing.
- Op de behandeling van het bezwaarschrift zijn de artikelen 38 tot en met 42 van overeenkomstige toepassing.
- Verklaart het Hof het bezwaar gegrond, dan vernietigt het de beslissing van de procureur-generaal of vult deze aan met inachtneming van het bepaalde in artikel 1:58 van het Wetboek van Strafrecht. Acht het, ondanks vernietiging de tenuitvoerlegging wel toelaatbaar, dan doet het Hof hetgeen de procureur-generaal had behoren te doen. In alle gevallen dat het Hof de tenuitvoerlegging van een geldboete toelaatbaar verklaart, bepaalt het tevens de duur van de vervangende hechtenis.
- De artikelen 591, derde lid, en 592, zijn van toepassing.
Artikel 592c
- Beslissingen als bedoeld in artikel 592a kunnen zodra zij zijn genomen worden ten uitvoer gelegd, tenzij het toepasselijke verdrag anders bepaalt. Door het indienen van een bezwaarschrift binnen de daarvoor gestelde termijn wordt de tenuitvoerlegging opgeschort.
- Beslissingen genomen krachtens artikel 592a worden ten uitvoer gelegd met inachtneming van het bij of krachtens dit wetboek omtrent de tenuitvoerlegging van geldboeten bepaalde, met uitzondering van het derde lid van artikel 630.
Artikel 592d
Indien tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis moet worden overgegaan doet de procureur-generaal met het oog daarop een vordering overeenkomstig artikel 583, tenzij het Hof krachtens artikel 592b, vijfde lid, de duur van de vervangende hechtenis reeds heeft bepaald.
Paragraaf 5
Onmiddellijke tenuitvoerlegging
Artikel 593
- Voor zover een verdrag daarin uitdrukkelijk voorziet kan, op aanwijzing van de Minister van Justitie, de tenuitvoerlegging of verdere tenuitvoerlegging van een in een vreemde staat opgelegde tot vrijheidsontneming strekkende sanctie in het Land plaatsvinden buiten toepassing van paragraaf 3 van deze afdeling.
- De in het eerste lid bedoelde aanwijzing kan slechts worden gegeven, indien uit een door de veroordeelde ondertekende verklaring blijkt dat hij met zijn instemming naar het Land is overgebracht met het oog op de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde sanctie.
- De in het eerste lid bedoelde aanwijzing kan slechts worden gegeven, nadat advies is ingewonnen van het Hof.
- Hangende de beslissing tot het geven van een aanwijzing kan de veroordeelde met toepassing van de artikelen 575 tot en met 579 voorlopig zijn vrijheid worden ontnomen.
- Indien op advies van het Hof het geven van een aanwijzing achterwege blijft, nemen leden van het Hof die ter zake hebben geadviseerd, niet aan de behandeling van de door de procureur-generaal overeenkomstig artikel 583 ingediende vordering deel.
- De tenuitvoerlegging van de in het eerste lid bedoelde sanctie geschiedt op last van de procureur-generaal.
Paragraaf 6
Tenuitvoerlegging van bij verstek gewezen beslissingen
Artikel 593a
- Een verzoek om tenuitvoerlegging van een in de verzoekende staat bij verstek gewezen rechterlijke beslissing kan niet in behandeling worden genomen dan nadat deze beslissing vanwege de procureur-generaal, die het verzoek heeft ontvangen, aan de veroordeelde in persoon is betekend. Betekening vindt niet plaats indien het recht tot strafvervolging ter zake van het feit waarvoor de beslissing werd gewezen naar recht van het Land zou zijn verjaard, met dien verstande, dat handelingen, verricht in de verzoekende staat, die de verjaring aldaar stuiten of schorsen, in het Land dezelfde rechtskracht hebben. Van de betekening worden de autoriteiten van de staat, waarvan het verzoek is uitgegaan, schriftelijk in kennis gesteld.
- Voor zover een verdrag daarin voorziet, kan de veroordeelde tegen een bij verstek gewezen rechterlijke beslissing als bedoeld in het vorige lid verzet doen bij het Hof gedurende een door het toepasselijke verdrag bepaalde termijn na de betekening.
- Verzet wordt gedaan op de griffie van het Hof overeenkomstig artikel 445, houdende – op straffe van niet-ontvankelijkheid – de vermelding van de woon- of verblijfplaats van de veroordeelde, alwaar gerechtelijke stukken aan hem kunnen worden uitgereikt. De griffier doet terstond melding van de ontvangst van het verzet bij de procureur-generaal.
Artikel 593b
- Indien de veroordeelde overeenkomstig artikel 593a rechtsgeldig verzet heeft gedaan met het oog op een behandeling daarvan in de verzoekende staat, doet de griffier de akte van verzet onverwijld toekomen aan de Minister ter doorzending aan de verzoekende staat.
- Indien de veroordeelde overeenkomstig artikel 593a rechtsgeldig verzet heeft gedaan met het oog op een behandeling daarvan in het Land, wordt het verzoek om tenuitvoerlegging van het in de verzoekende staat bij verstek gewezen vonnis beschouwd als een door de Minister ingewilligd en op een verdrag gegrond verzoek tot strafvervolging.
Artikel 593c
- Aan de veroordeelde die overeenkomstig artikel 593a rechtsgeldig verzet heeft gedaan met het oog op een behandeling daarvan in het Land wordt zo spoedig mogelijk een dagvaarding om ter terechtzitting van Hof te verschijnen bij aangetekend schrijven toegezonden of in persoon betekend.
- Verschijnt hij niet ter terechtzitting, dan wordt het verzet vervallen verklaard en vindt het gestelde in de paragrafen 3 tot en met 5, toepassing, tenzij de rechter, bij niet-verschijning van de veroordeelde, schorsing van het onderzoek heeft bevolen teneinde deze, indien hij verhinderd was het onderzoek bij te wonen, daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen.
- Indien de veroordeelde die in verzet is gekomen ter terechtzitting verschijnt wordt voor de toepassing van het recht in het Land de buitenlandse rechterlijke beslissing als vervallen beschouwd en de zaak overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering behandeld.
Vierde afdeling
Overdracht van de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen van het Land
Paragraaf 1
Van het Land uitgaande verzoeken
Artikel 594
Indien de procureur-generaal het in het belang van een goede rechtsbedeling gewenst acht, dat een vreemde staat een door de rechter van het Land opgelegde straf of maatregel ten uitvoer legt of verder ten uitvoer legt, geeft hij, onder overlegging van het voor tenuitvoerlegging vatbare vonnis en eventuele andere met het oog op de tenuitvoerlegging van belang zijnde stukken, aan de Minister een met redenen omkleed advies tot overdracht van de tenuitvoerlegging aan die staat.
Artikel 595
- Behoudens het bepaalde in het tweede lid beslist de Minister zo spoedig mogelijk na de ontvangst van een advies als bedoeld in artikel 594 omtrent het daaraan te geven gevolg. Daarbij neemt hij, indien het verzoek tot tenuitvoerlegging op een verdrag kan worden gegrond, de bepalingen van dat verdrag in acht.
- Indien het advies van de procureur-generaal betrekking heeft op een veroordeelde die zich in het Land bevindt, aan wie een tot vrijheidsontneming strekkende sanctie is opgelegd en die niet heeft verklaard met de overdracht van de tenuitvoerlegging van die sanctie in te stemmen, dan laat de Minister van Justitie, zo hij voornemens is gevolg te geven aan dit advies, alvorens een beslissing te nemen, de veroordeelde schriftelijk van dit advies in kennis stellen. Daarbij wordt de veroordeelde meegedeeld, dat hij binnen veertien dagen na ontvangst van de kennisgeving tegen het voornemen van de Minister van Justitie een bezwaarschrift kan indienen bij het Hof.
- Zo spoedig mogelijk na ontvangst van een tijdig ingediend bezwaarschrift onderzoekt het Hof of de Minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de voorgenomen beslissing kan komen. De veroordeelde wordt bij het onderzoek gehoord, althans daartoe behoorlijk opgeroepen. Indien niet blijkt dat de veroordeelde reeds een advocaat heeft, voegt de voorzitter van het Hof hem ambtshalve een advocaat toe.
- Van zijn beslissing stelt het Hof de Minister en de veroordeelde in kennis. Acht het Hof het bezwaarschrift gegrond, dan geeft de Minister aan het advies van de procureur-generaal tot overdracht van de tenuitvoerlegging geen gevolg.
Artikel 596
- De Minister geeft de procureur-generaal schriftelijk kennis van de beslissing die hij op diens advies heeft genomen alsmede van de door hem ontvangen mededelingen omtrent beslissingen van de autoriteiten van de vreemde staat naar aanleiding van het verzoek tot tenuitvoerlegging dat op advies van de procureur-generaal is gedaan.
- Een aan de autoriteiten van een vreemde staat gedaan verzoek tot tenuitvoerlegging kan uiterlijk tot de ontvangst van een kennisgeving omtrent de daarop in die staat genomen beslissing worden ingetrokken.
Artikel 596a
Degene tegen wie in het Land bij verstek uitspraak is gedaan, houdende de oplegging van een straf of maatregel, kan, wanneer een verzoek tot tenuitvoerlegging of aanvulling daarvan is gedaan aan de autoriteiten van een vreemde staat, ook als de einduitspraak reeds kracht van gewijsde heeft gekregen, tegen die uitspraak verzet doen tot het verstrijken van een door het toepasselijke verdrag bepaalde termijn nadat de uitspraak hem door de autoriteiten van die staat in persoon is betekend. Zulk verzet kan slechts worden gedaan op overeenkomstig de in de wetgeving van de aangezochte staat voorgeschreven wijze bij de bevoegde autoriteiten van die staat.
Artikel 596b
- Zodra van de autoriteiten van de aangezochte staat de akte is ontvangen, waaruit blijkt van een rechtsgeldig gedaan verzet, wordt aan degene die in verzet is gekomen een dagvaarding om ter terechtzitting van het Hof te verschijnen in persoon betekend. Op straffe van nietigheid wordt tussen de dag waarop de dagvaarding is betekend en die ter terechtzitting een termijn van tenminste eenentwintig dagen of zoveel minder als het toepasselijke verdrag toelaat in acht genomen. Met toestemming van de gedagvaarde kan deze termijn worden verkort, mits van deze toestemming uit een schriftelijke verklaring blijkt. Vrijwillige verschijning op een dagvaarding betekend in strijd met de voorschriften van dit artikel dekt de nietigheid.
- Indien de gedagvaarde niet ten dienenden dage in rechte verschijnt wordt het verzet vervallen verklaard, tenzij het Hof bij niet-verschijning schorsing van het onderzoek heeft bevolen teneinde deze, indien hij verhinderd was het onderzoek bij te wonen, daartoe alsnog in de gelegenheid te stellen. De procureur-generaal geeft van een vervallen verklaard verzet zo spoedig mogelijk schriftelijk kennis aan de autoriteiten van de aangezochte staat en aan de Minister.
- Indien degene die in verzet is gekomen ter terechtzitting verschijnt wordt de zaak overeenkomstig dit wetboek behandeld, als ware het een rechtsgeding in hoger beroep. Het Hof bekrachtigt de bij verstek gewezen uitspraak of doet met gehele of gedeeltelijke vernietiging van die uitspraak opnieuw recht.
Paragraaf 2
Tot het Land gerichte verzoeken
Artikel 597
Tenzij de Minister reeds aanstonds van oordeel is, dat het verzoek van een buitenlandse autoriteit tot overdracht van de tenuitvoerlegging van een in het Land opgelegde sanctie moet worden afgewezen, wint hij omtrent de vraag of het belang van een goede rechtsbedeling zich tegen inwilliging van het verzoek verzet, het advies in van de rechter die in hoogste feitelijke instantie de sanctie heeft opgelegd en van de procureur-generaal.
Artikel 598
- Zo spoedig mogelijk na de ontvangst van de in artikel 597 bedoelde adviezen beslist de Minister over het gevolg, te geven aan het in dat artikel bedoelde verzoek. Artikel 595 is van overeenkomstige toepassing.
- Van zijn beslissing geeft de Minister onverwijld kennis aan de in artikel 597 bedoelde rechter en aan de procureur-generaal.
Paragraaf 3
Overbrenging
Artikel 599
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de procedure volgens welke een verklaring van of namens een zich in het Land bevindende veroordeelde, houdende instemming met de overdracht van de tenuitvoerlegging van een hem opgelegde tot vrijheidsontneming strekkende sanctie, dient te worden afgelegd.
Artikel 600
- Overdracht van de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen ingevolge deze afdeling geschiedt slechts onder het algemene beding, dat de door de rechter van het Land opgelegde straf of maatregel niet ten nadele van de veroordeelde worden gewijzigd en dat daarbij met het reeds hier te lande ten uitvoer gelegde gedeelte van die straf of maatregel rekening wordt gehouden.
- Een veroordeelde die in het Land een tot vrijheidsontneming strekkende sanctie ondergaat of nog zal moeten ondergaan, wordt, wanneer met een vreemde staat overeenstemming is bereikt omtrent de verdere tenuitvoerlegging van deze sanctie, zo spoedig mogelijk ter beschikking gesteld van de autoriteiten van die staat op een door de procureur-generaal, na overleg met die autoriteiten, te bepalen tijd en plaats.
- De overbrenging van een veroordeelde die niet heeft verklaard met de overdracht van de tenuitvoerlegging in te stemmen, geschiedt niet dan onder het algemene beding, dat hij alleen met uitdrukkelijke toestemming van de Minister:
a. zal worden vervolgd, gestraft of op enige wijze in zijn persoonlijke vrijheid beperkt ter zake van feiten, die voor het tijdstip van zijn overbrenging zijn begaan en ter zake waarvan de tenuitvoerlegging niet is overgedragen, en
b. ter beschikking zal worden gesteld van de autoriteiten van een derde staat ter zake van feiten, die voor het tijdstip van zijn overbrenging zijn begaan, tenzij de veroordeelde nadien de gelegenheid heeft gehad het grondgebied van de staat naar welke hij is overgebracht te verlaten.
- Op het moment dat een veroordeelde ter beschikking van de in het tweede lid bedoelde autoriteiten wordt gesteld, wordt de tenuitvoerlegging in het Land van de hem opgelegde sanctie van rechtswege geschorst.
- In geval van hervatting van het recht tot tenuitvoerlegging van de sanctie wordt het in het buitenland reeds ten uitvoer gelegde gedeelte daarop in mindering gebracht.
Vijfde afdeling
Slotbepalingen
Artikel 601
Op de krachtens deze titel gegeven bevelen tot voorlopige vrijheidsontneming of tot verlenging of beëindiging daarvan zijn de bepalingen van dit wetboek betreffende de inverzekeringstelling, onderscheidenlijk de voorlopige hechtenis van overeenkomstige toepassing, tenzij enige bepaling in deze titel anders voorschrijft.
Artikel 602
- Het bij en krachtens artikel 62 bepaalde is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de veroordeelde wie op grond van artikel 576, derde lid, voorlopig zijn vrijheid is ontnomen.
- Het bij en krachtens de artikelen 63 en 65 tot en met 69 bepaalde, alsmede het in dit wetboek bepaalde betreffende het optreden van de raadsman en de kennisneming van processtukken is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 603
In gevallen waarin onherroepelijk is vastgesteld dat tenuitvoerlegging van een buitenlandse rechterlijke beslissing in het Land niet behoort plaats te vinden, kan het Hof op verzoek van de veroordeelde hem een vergoeding ten laste van het Land toekennen voor de schade die hij heeft geleden en kosten die hij heeft gemaakt ten gevolge van voorlopige vrijheidsontneming, bevolen krachtens deze titel. Titel II van het achtste boek is van toepassing.
Artikel 604
De Minister beslist op verzoeken om doorvoer over grondgebied van het Land van vreemdelingen die ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing door de autoriteiten van een vreemde staat ter beschikking van de autoriteiten van een andere staat worden gesteld.
TITEL X
Overdracht en overname van strafvervolging
Paragraaf 1
Overdracht van strafvervolging
Artikel 604a
- Indien de procureur-generaal het in het belang van een goede rechtsbedeling gewenst acht, dat een vreemde staat een strafvervolging instelt tegen een verdachte ter zake van een feit met de opsporing waarvan hij bevoegd is, doet hij, onder overlegging – zo mogelijk – van het strafdossier, aan de Minister een met redenen omkleed voorstel tot het uitlokken van een strafvervolging in die staat.
- Indien voorlopige hechtenis is toegepast en de procureur-generaal een voorstel doet ingevolge het eerste lid, doet hij de verdachte die zich in het Land bevindt of die een bekende woon- of verblijfplaats buiten het Land heeft, kennis geven dat hij de vervolging ter zake van het feit waarop het opsporingsonderzoek betrekking had voor overdracht aan een vreemde staat heeft voorgedragen. Deze kennisgeving wordt aan de verdachte betekend.
- In geval van een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid blijft een kennisgeving van niet-vervolging achterwege.
- Indien de benadeelde partij te kennen heeft gegeven zich in het geding te willen voegen, kan een voorstel als bedoeld in het eerste lid slechts worden gedaan met haar schriftelijke instemming of, indien die instemming niet wordt verkregen, met machtiging van het Hof. De machtiging wordt verleend op vordering van de procureur-generaal.
- Tegen een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid kan de verdachte binnen veertien dagen schriftelijk beklag doen bij het Hof. Titel IV van het eerste boek is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat waar in die titel wordt gesproken van de klager of de persoon wiens vervolging wordt verlangd, daaronder voor de toepassing van deze bepaling de verdachte dient te worden verstaan.
- Een voorstel als bedoeld in het eerste lid kan beperkt zijn tot het uitlokken van een strafvervolging in de vreemde staat ten behoeve van de oplegging van een sanctie strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de tenuitvoerlegging daarvan.
- Bij toepassing van het eerste lid voegt de procureur-generaal na de beëindiging van het onderzoek van telecommunicatie zo spoedig mogelijk en, ingeval een kennisgeving als bedoeld in het tweede lid verplicht is, uiterlijk op het tijdstip dat hij deze kennisgeving ter betekening aan de verdachte heeft doen uitgaan, de processen-verbaal of andere voorwerpen, bedoeld in artikel 177k, eerste lid, voor zover hij die voor het onderzoek in de zaak van betekenis acht, bij het strafdossier.
Artikel 604b
- Zo spoedig mogelijk na de ontvangst van een voorstel als bedoeld in het vorige artikel beslist de Minister omtrent het daaraan te geven gevolg. Daarbij neemt hij, indien het verzoek tot strafvervolging aan de autoriteiten van de vreemde staat op een verdrag kan worden gegrond, de bepalingen van dat verdrag in acht.
- Behoudens de gevallen waarin een toepasselijk verdrag anders bepaalt, wordt een verzoek tot strafvervolging aan de autoriteiten van een vreemde staat door tussenkomst van de Minister van Buitenlandse Zaken van het Koninkrijk gedaan.
- Een aan de autoriteiten van een vreemde staat gedaan verzoek tot strafvervolging kan uiterlijk tot de ontvangst van een kennisgeving omtrent de daarop in die staat genomen beslissing worden ingetrokken. Een dergelijk verzoek wordt ingetrokken wanneer het Hof ingevolge het vijfde lid van artikel 604a beveelt dat de vervolging in het Land zal worden voortgezet.
Artikel 604c
- Nadat hij een voorstel als bedoeld in artikel 604a heeft gedaan, kan de procureur-generaal de strafzaak tegen de verdachte niet ter terechtzitting aanhangig maken noch overgaan tot tenuitvoerlegging van een in de zaak tegen de verdachte gewezen vonnis, behoudens in geval van:
a. afwijzing van het voorstel,
b. intrekking van het verzoek tot strafvervolging aan de autoriteiten van de vreemde staat, of
c. kennisgeving door de autoriteiten dat afwijzend op het verzoek is beslist dan wel een naar aanleiding van het verzoek ingestelde strafvervolging is gestaakt.
- In dat geval trekt de procureur-generaal een kennisgeving als bedoeld in artikel 604a, tweede lid, in. Van de intrekking doet hij mededeling aan de verdachte.
Artikel 604d
De Minister geeft de procureur-generaal, die een voorstel als bedoeld in artikel 604a heeft gedaan, schriftelijk kennis van de beslissing die hij ter zake heeft genomen alsmede van door hem ontvangen mededelingen omtrent beslissingen van de autoriteiten van de vreemde staat naar aanleiding van het verzoek tot strafvervolging dat op voorstel van de procureur-generaal is gedaan.
Artikel 604e
Voor zover het toepasselijke verdrag uitdrukkelijk voorziet in de rechtstreekse toezending door justitiële autoriteiten van verzoeken tot strafvervolging, is de procureur-generaal bevoegd, indien hij het in het belang van een goede rechtsbedeling gewenst acht dat een vreemde staat een strafvervolging instelt tegen een verdachte ter zake van een strafbaar feit met de opsporing waarvan hij is belast, aan buitenlandse justitiële autoriteiten verzoeken tot strafvervolging te doen. De artikelen 604a, tweede tot en met zevende lid, 604b, derde lid, en 604c zijn van overeenkomstige toepassing.
Paragraaf 2
Overname van strafvervolging
Artikel 604f
Het verzoek van een buitenlandse autoriteit tot het instellen van een strafvervolging wordt, zo het niet tot de procureur-generaal is gericht, door de geadresseerde onverwijld doorgezonden aan de procureur-generaal.
Artikel 604g
(geen tekst)
Artikel 604h
-
De procureur-generaal wijst een verzoek van een buitenlandse autoriteit tot het instellen van een strafvervolging aanstonds af, indien onmiddellijk kan worden vastgesteld dat
a. het feit waarvoor de strafvervolging wordt verzocht
1°. naar het recht van het Land niet strafbaar is;
2°. van politieke aard is of met een strafbaar feit van politieke aard samenhangt;
3°. een militair delict is;
b. het recht tot strafvordering wegens het feit waarvoor de strafvervolging wordt verzocht naar het recht van het Land of dat van de staat waarvan het verzoek is uitgegaan door verjaring is vervallen;
c. het verzoek tot strafvervolging dient om degene op wie het betrekking heeft te treffen in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, zijn ras of de groep van de bevolking waartoe hij behoort;
d. strafvervolging in het Land in strijd zou zijn met het bepaalde in artikel 1:143 van het Wetboek van Strafrecht.
- De procureur-generaal kan een verzoek van een buitenlandse autoriteit tot het instellen van een strafvervolging afwijzen indien het betrekking heeft op een vreemdeling die zijn vaste woon- of verblijfplaats buiten het Land heeft.
-
Inwilliging van een verzoek dat strekt tot strafvordering ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vindt plaats onafhankelijk van de vraag of de persoon op wie het verzoek betrekking heeft, zijn vaste woon- of verblijfplaats binnen het Land heeft.
Artikel 604i
Degene op wie het verzoek betrekking heeft wordt daaromtrent door de procureur-generaal gehoord, althans daartoe behoorlijk opgeroepen, indien het verzoek op een verdrag is gegrond en de bevoegdheid tot strafvervolging voor het Land uit dat verdrag volgt.
Artikel 604j
- De procureur-generaal die het verzoek van een buitenlandse autoriteit tot het instellen van een strafvervolging heeft ontvangen, beslist zo spoedig mogelijk omtrent het daaraan te geven gevolg.
- De procureur-generaal wijst een verzoek in elk geval af, indien een van de in artikel 604h genoemde gronden blijkt te bestaan.
- De procureur-generaal wijst voorts een niet op een verdrag gegrond verzoek af, indien tegen degene op wie het betrekking heeft naar zijn oordeel in het Land geen strafvervolging kan plaats hebben wegens het ten laste gelegde feit.
- Is het verzoek op een verdrag gegrond, dan neemt de procureur-generaal de daarin genoemde gronden voor afwijzing van een verzoek tot strafvervolging in acht.
Artikel 604k
Alvorens zijn beslissing omtrent het verzoek tot strafvervolging te nemen, kan de procureur-generaal de autoriteiten van de staat waarvan het verzoek is uitgegaan uitnodigen binnen een door hem te stellen termijn nadere inlichtingen te verschaffen, indien daaraan met het oog op de beslissing omtrent het verzoek behoefte bestaat.
Artikel 604l
- Zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, kan de procureur-generaal de inwilliging van een verzoek tot strafvervolging intrekken, indien blijkt van omstandigheden die, waren zij bekend geweest ten tijde van de beslissing op het verzoek, tot afwijzing daarvan zouden hebben geleid.
- De inwilliging van een verzoek tot strafvervolging kan eveneens worden ingetrokken, indien de straf waartoe de verdachte is veroordeeld niet ten uitvoer kan worden gelegd.
Artikel 604m
- De procureur-generaal geeft van zijn beslissing op het verzoek tot strafvervolging kennis aan de autoriteiten van de staat waarvan het verzoek is uitgegaan.
- Hij stelt die autoriteiten ook in kennis van de uitkomst van de strafvervolging die naar aanleiding van het verzoek is ingesteld.
Artikel 604n
Een persoon te wiens aanzien in het Land geen bevoegdheid tot strafvervolging bestaat, kan niettemin worden aangehouden, voor zover een verdrag zulks toestaat. De artikelen 71 tot en met 118, alsmede titel II van het achtste boek zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 604o
- De stukken betreffende ambtshandelingen ter zake van opsporing en vervolging, die de autoriteiten van de staat waarvan het verzoek tot strafvervolging is uitgegaan naar aanleiding van hun verzoek overleggen, hebben de bewijskracht die toekomt aan stukken betreffende overeenkomstige door de ambtenaren van het Land verrichte handelingen, met dien verstande dat hun bewijskracht niet uitgaat boven die welke zij in de vreemde staat hebben.
- In geval van inwilliging van een verzoek als bedoeld in het derde lid van artikel 604h kan een strafrechtelijk financieel onderzoek worden ingesteld, overeenkomstig het bepaalde in titel XVI van het derde boek.
Artikel 604p
- Een verzoek tot uitlevering van een zich hier te lande bevindende persoon, die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens een strafbaar feit, wordt, voor zoveel nodig krachtens specifieke verdragen, beschouwd als een ingewilligd verzoek tot strafvervolging.
- Het bepaalde in artikel 604h, eerste lid, aanhef en onderdeel a. onder 2, is dan niet van toepassing.
Artikel 604q
(geen tekst)
ACHTSTE BOEK
Tenuitvoerlegging en kosten
TITEL I
Tenuitvoerlegging
Eerste afdeling
Algemene bepalingen
Artikel 605
De tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen geschiedt op last van het openbaar ministerie onder verantwoordelijkheid van de Minister.
Artikel 606
- De griffier verstrekt uit eigen beweging kosteloos een afschrift van het vonnis aan de benadeelde partij die zich in het geding over de strafzaak heeft gevoegd. De benadeelde partij doet zelf het vonnis, voor zover dit haar vordering aangaat, tenuitvoerleggen, op de wijze bepaald voor vonnissen in burgerlijke zaken. Indien het een mondeling vonnis geldt, geschiedt de tenuitvoerlegging uit kracht van een mededeling van de griffier, houdende afschrift van de aantekening van het vonnis, vermeldende de benadeelde partij, degene tegen wie en de rechter door wie het vonnis is gewezen, met aan het hoofd de woorden: “In naam des Konings”.
- Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de rechter de schadevergoedingsmaatregel, bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht, heeft opgelegd en er bij gebreke aan voldoening van het verschuldigde bedrag hechtenis is toegepast.
Artikel 607
Indien bij dit wetboek enige betekening, dagvaarding, oproeping, kennisgeving, aanzegging of andere mededeling is voorgeschreven, geschiedt deze, indien niet anders is bepaald, op last van het openbaar ministerie.
Artikel 608
Het openbaar ministerie kan voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke of eigen beslissingen de nodige bijzondere of algemene last geven aan de deurwaarders en aan de ambtenaren van politie, de militairen van de Koninklijke Marechaussee, voor zover zij bijstand verlenen in de uitoefening van de politietaak dan wel andere ambtenaren, alsmede voor de tenuitvoerlegging aan boord van een schip van het Land dan wel op een installatie ter zee aan de schipper, een en ander voor zover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten. Voor de tenuitvoerlegging van bevelen tot inbeslagneming van aandelen en effecten op naam en tot inbeslagneming en teruggave van onroerende registergoederen wordt de bijzondere last tot de deurwaarder gericht.
Tweede afdeling
Uitvoerbaarheid van beslissingen
Artikel 609
- Voor zover niet anders is bepaald, mag geen beslissing worden tenuitvoergelegd, zolang daartegen nog enig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zo dit is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist.
- Is een mededeling als bedoeld in artikel 411 voorgeschreven, dan kan de tenuitvoerlegging van het vonnis geschieden na de betekening van die mededeling. Bij vonnissen bij verstek gewezen, waarbij zodanige mededeling niet behoeft te geschieden, kan de tenuitvoerlegging geschieden na de uitspraak. Door verzet, hoger beroep of beroep in cassatie wordt de tenuitvoerlegging geschorst of opgeschort.
- De laatste volzin van het tweede lid geldt niet:
a. voor bevelen bij het vonnis verleend, die dadelijk uitvoerbaar zijn;
b. indien naar het oordeel van het openbaar ministerie vaststaat dat het rechtsmiddel na het verstrijken van de daarvoor gestelde termijn is aangewend, tenzij op verzoek van degene die het middel aanwendde, en na te zijn gehoord, indien hij dit bij het verzoek heeft gevraagd, de voorzitter van het Hof of de rechter in eerste aanleg anders bepaalt.
- Een uitspraak op de vordering van het openbaar ministerie, bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, kan eerst worden tenuitvoergelegd, nadat de veroordeling, bedoeld in artikel 1:77, eerste onderscheidenlijk derde lid van het Wetboek van Strafrecht, in kracht van gewijsde is gegaan.
Artikel 610
- Ter zake van alle door de strafrechter onherroepelijk opgelegde hoofdstraffen en bijkomende straffen kan gratie worden verzocht en verleend, met dien verstande dat geen gratie wordt verleend van onvoorwaardelijke geldboeten tot en met een bedrag gelijk aan het maximum van de eerste categorie van artikel 1:54 Wetboek van Strafrecht.
- Gratie kan voorts worden verzocht en verleend ter zake van:
a. straffen krachtens een rechterlijke beslissing in een vreemde staat opgelegd, en in het Land ten uitvoer te leggen met toepassing van artikel 593 of na ongegrondverklaring van een bezwaarschrift ingediend krachtens artikel 592b;
b. een gevangenisstraf die door het Internationaal Strafhof is opgelegd wegens een misdrijf gericht tegen de rechtspleging van het Strafhof en waarvan de tenuitvoerlegging in het Land geschiedt overeenkomstig artikel 67 of 68 van de Uitvoeringswet Internationaal Strafhof;
- Ter zake van door de rechter onherroepelijk opgelegde maatregelen van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege, plaatsing in een inrichting voor strafrechtelijke opvang van verslaafden, onttrekking aan het verkeer en ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan gratie worden verzocht en verleend.
Artikel 611
- Een verzoekschrift om gratie schort de tenuitvoerlegging of ingang van de straf waarvan gratie wordt verzocht en waarvan de tenuitvoerlegging nog niet is aangevangen, op in de gevallen, waarin het verzoek betrekking heeft op een onherroepelijk vonnis met een veroordeling tot:
a. een vrijheidsstraf van zes maanden of minder;
b. een vrijheidsstraf van zes maanden of minder die voorwaardelijk was opgelegd en waarvan ingevolge artikel 1:26 of 1:186 Wetboek van Strafrecht de tenuitvoerlegging is bevolen;
c. een geldboete;
d. een taakstraf.
- Een verzoekschrift om gratie schort voorts de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel op in de gevallen, waarin een jaar na het onherroepelijk worden van de rechterlijke beslissing waarvan gratie wordt verzocht, de tenuitvoerlegging, anders dan op verzoek van de veroordeelde, nog niet is aangevangen.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld omtrent het tijdstip van de aanvang van de tenuitvoerlegging, bedoeld in het eerste en tweede lid.
Artikel 612
Artikel 611 blijft buiten toepassing indien:
a. de veroordeelde ongeoorloofd afwezig is;
b. de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen, hetzij uit hoofde van de rechterlijke beslissing waarbij de vrijheidsstraf waarvan gratie wordt verzocht werd opgelegd, hetzij uit anderen hoofde krachtens rechterlijke beslissing;
c. het verzoekschrift om gratie betrekking heeft op een of meer straffen of maatregelen ten aanzien waarvan reeds eerder op een verzoekschrift om gratie is beschikt;
d. het verzoekschrift wordt ingediend op het tijdstip dat de veroordeelde tot een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel zich bevindt op het grondgebied van een vreemde staat welke een verzoek van het Land om zijn uitlevering in behandeling heeft genomen of met het oog daarop zijn voorlopige aanhouding heeft gelast;
e. het verzoek betrekking heeft op straffen of maatregelen, waarvan de tenuitvoerlegging aan een vreemde staat is overgedragen.
Artikel 613
- De Minister doet mededeling van het ingaan van de opschorting van de tenuitvoerlegging die is verbonden aan het indienen van een verzoekschrift aan het openbaar ministerie en de veroordeelde.
- Wanneer een verzoekschrift om gratie van een vrijheidsstraf, van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege of van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor strafrechtelijke opvang van verslaafden is ingediend, zonder dat een landsverordening daaraan de opschorting van de tenuitvoerlegging verbindt, kan de Minister niettemin bepalen dat de tenuitvoerlegging wordt opgeschort of geschorst zolang op het verzoek niet is beschikt. Hij doet daarvan mededeling aan het openbaar ministerie.
- De opschorting of schorsing gaat in, zodra het openbaar ministerie dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing is belast, kennis heeft gekregen van de mededeling, bedoeld in het eerste lid. De opschorting of schorsing duurt totdat op het verzoekschrift is beslist.
- Het openbaar ministerie draagt na de mededeling, bedoeld in het eerste of tweede lid, zorg dat de tenuitvoerlegging van de straf of maatregel waarvan gratie is verzocht, wordt opgeschort of geschorst overeenkomstig de te dien aanzien geldende wettelijke voorschriften.
Artikel 614
Een verzoekschrift om gratie dat van een derde afkomstig is, wordt buiten verdere behandeling gelaten indien blijkt dat degene aan wie de straf of maatregel is opgelegd niet met het verzoek instemt.
Artikel 614a
Verzoeken strekkende tot vermindering, verandering of kwijtschelding van andere door de strafrechter opgelegde maatregelen dan genoemd in artikel 610, derde lid, worden in handen gesteld van de autoriteit, die wettelijk bevoegd is de tenuitvoerlegging van die maatregelen te beëindigen of de daarbij opgelegde verplichtingen te wijzigen of te niet te doen, teneinde daarop te beslissen.
Artikel 614b
- Indien gunstig wordt beschikt op een verzoekschrift om gratie ter zake van een straf of maatregel, waarvan de tenuitvoerlegging reeds is aangevangen of voltooid, wordt het bedrag van de betaalde geldboete of van het reeds betaalde gedeelte van het door de rechter vastgestelde bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel teruggegeven.
- Voorwerpen die verbeurd zijn verklaard of aan het verkeer zijn onttrokken, worden na een gunstige beslissing op een verzoekschrift om gratie van die straf of maatregel door de bewaarder teruggegeven. Artikel 145, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 615
- Voor zover de tenuitvoerlegging is toegelaten, wordt het vonnis zodra mogelijk ten uitvoer gelegd.
- Bestaat de straf uit een geldboete of een maatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht, dan bepaalt het openbaar ministerie, de dag of – in geval van toepassing van artikel 1:56 van het Wetboek van Strafrecht – de dagen waarop de betaling uiterlijk moet geschieden. Het ziet erop toe dat de veroordeelde hierover tijdig wordt ingelicht.
- Het openbaar ministerie kan uitstel van betaling verlenen of betaling in termijnen toestaan. Indien artikel 1:56 van het Wetboek van Strafrecht is toegepast, kan het openbaar ministerie op verzoek van de veroordeelde schriftelijk een voor hem gunstiger regeling van de betaling toestaan.
Artikel 616
- Indien voor de tenuitvoerlegging van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, houdende veroordeling tot vrijheidsstraf, de veroordeelde is gaan lijden aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, kan het Gerecht dat het vonnis heeft uitgesproken, de opschorting van de tenuitvoerlegging bevelen.
- De opschorting wordt bevolen, hetzij op de vordering van het openbaar ministerie, hetzij op het verzoekschrift van de advocaat van de veroordeelde. Ten aanzien van de advocaat gelden de bepalingen van titel II van het tweede boek.
- Na het herstel wordt het bevel tot opschorting door hetzelfde Gerecht, op vordering van het openbaar ministerie, ingetrokken.
Artikel 617
- Indien, ondanks de ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de veroordeelde, de tenuitvoerlegging van andere dan bij artikel 616 bedoelde straffen mogelijk is, wordt de curator op de gewone wijze tot voldoening aan het vonnis uitgenodigd. Zo de veroordeelde nog geen curator heeft, wordt deze zo nodig te dien einde op de vordering van het openbaar ministerie benoemd.
- Ten aanzien van de vervangende straf is artikel 616 van toepassing.
Derde afdeling
Tenuitvoerlegging van bevelen tot vrijheidsontneming en veroordelende vonnissen
Paragraaf 1
Algemeen
Artikel 618
- De last tot tenuitvoerlegging van een bevel tot vrijheidsontneming of veroordelend vonnis behelst een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de aan te houden persoon, een opgave van de beslissing of het bevel waarop de aanduiding steunt, en een vermelding van de plaats waarheen de aangehoudene moet worden overgebracht, of van de rechter of ambtenaar voor wie hij moet worden geleid.
- Indien de last dit uitdrukkelijk bepaalt, kan de aan te houden persoon, voor zover het volkenrecht en het interregionale recht dit toelaten, buiten het rechtsgebied van het Land worden aangehouden.
- Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor een bevel tot medebrenging van een verdachte, getuige, deskundige of tolk.
- Hij die overeenkomstig de last een persoon heeft aangehouden, geleidt deze onverwijld naar de plaats of voor de rechter of ambtenaar, in de last vermeld.
- Geschiedt de aanhouding buiten het rechtsgebied van het Land, dan zijn de artikelen 522, 534 en 535 van overeenkomstige toepassing.
- 6. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het geven van een last als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 619
3.3.1.1. Indien de aanhouding is verricht buiten het rechtsgebied van het Land, en de aangehoudene beweert niet te zijn de persoon tegen wie de last is gericht dan geeft hij, die de aanhouding heeft verricht, onverwijld en op de snelst mogelijke wijze van die bewering van de aangehoudene kennis aan het openbaar ministerie.
3.3.2. Bij voortdurende twijfel is de Vierde afdeling van deze titel is van toepassing.
Artikel 620
- De met de tenuitvoerlegging belaste ambtenaar kan ter aanhouding van de aan te houden persoon elke plaats betreden en doorzoeken. De artikelen 155 tot en met 164 zijn van toepassing. Geschiedt de aanhouding echter buiten het rechtsgebied van het Land, dan is artikel 539 van overeenkomstige toepassing.
- Met het oog op de vaststelling van de verblijfplaats van de aan te houden persoon kan de officier van justitie, of, indien de artikelen de hulpofficier of de opsporingsambtenaar als bevoegd aanwijzen, deze ambtenaar, de in de artikelen 121 tot en met 129a, 167 tot en met 174, 177l en 177p tot en met 177t bedoelde bevoegdheden toepassen, en kan de rechter-commissaris zijn bevoegdheid van artikel 137 toepassen, met dien verstande dat:
a. een bevoegdheid slechts met het oog op de vaststelling van de verblijfplaats van de aan te houden persoon wordt toegepast ingeval de aan te houden persoon wordt vervolgd of is veroordeeld tot een vrijheidsstraf dan wel hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd voor een misdrijf van dezelfde ernst als waarvoor de bevoegdheid in gevolge het desbetreffende artikel mag worden toegepast;
b. een bevoegdheid die in gevolge het desbetreffende artikel alleen na een machtiging door de rechter-commissaris kan worden toegepast, met het oog op de vaststelling van de verblijfplaats van de aan te houden persoon, eveneens slechts na schriftelijke machtiging, op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris, wordt toegepast;
c. indien voor de toepassing van een bevoegdheid in gevolge het desbetreffende artikel een bevel of vordering is vereist, in geval van toepassing met het oog op de vaststelling van de verblijfplaats van de aan te houden persoon het bevel of de vordering, voor zover relevant de gegevens bevat die daarin volgens de desbetreffende wetsartikelen moeten zijn opgenomen.
Artikel 621
- De opneming van een persoon tegen wie een bevel tot vrijheidsontneming of veroordelend vonnis wordt ten uitvoer gelegd, in de daartoe bestemde justitiële inrichting, geschiedt hetzij op vertoon van het bevel tot voorlopige hechtenis of inverzekeringstelling, of wel van het veroordelend vonnis of een uittreksel daarvan, hetzij op vertoon van de last tot tenuitvoerlegging van het openbaar ministerie.
- In het laatste geval doet de ambtenaar, die de last heeft gegeven, het bevel tot voorlopige hechtenis of inverzekeringstelling of, in geval van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, het veroordelend vonnis of een uittreksel daarvan ten spoedigste toekomen aan het hoofd van de inrichting.
- In geval van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, opgelegd bij een mondeling vonnis, geschiedt de in het eerste lid bedoelde opneming op vertoon van:
a. hetzij het proces-verbaal van de terechtzitting, dan wel een afschrift daarvan of uittreksel daaruit;
b. hetzij de last tot tenuitvoerlegging van het openbaar ministerie, dan wel een afschrift daarvan.
- In het geval, bedoeld in het derde lid, onderdeel b., doet de ambtenaar die de last heeft gegeven, het proces-verbaal van de terechtzitting, dan wel een afschrift daarvan of uittreksel daaruit, houdende aantekening van het mondelinge vonnis, ten spoedigste toekomen aan het hoofd van de inrichting.
Artikel 622
Het hoofd van de justitiële inrichting, waarin de straf van vrijheidsontneming wordt ten uitvoer gelegd, is verplicht een register te houden volgens een door de Minister vast te stellen model.
Artikel 623
- In het register, bedoeld in artikel 622, worden bij de opneming van een persoon tegen wie een bevel tot vrijheidsontneming of een veroordelend vonnis wordt ten uitvoer gelegd, diens naam, voornaam, beroep, geboorteplaats en woon- of verblijfplaats ingeschreven. Indien het een of ander onbekend is, wordt daarvan melding gemaakt.
- De inschrijving wijst verder aan:
a. de rechter of de ambtenaar, wiens beslissing wordt ten uitvoer gelegd;
b. de dagtekening van die beslissing; de dag en het uur, waarop de opneming geschiedt, en zo mogelijk het ogenblik waarop de vrijheidsontneming is aangevangen;
c. bij veroordeling, de duur van de straf.
- De inschrijving wordt mede ondertekend door de ambtenaar, die het bevel of vonnis ten uitvoer legt. Deze ontvangt van het hoofd van de justitiële inrichting de schriftelijke verklaring dat de opneming heeft plaatsgehad, welke verklaring hij overlegt aan de ambtenaar op wiens last de tenuitvoerlegging is geschied.
Artikel 624
- In het register bedoeld in artikel 622 wordt ter zijde van de inschrijving aangetekend de dag en het uur waarop het verblijf van de gevangene of verpleegde in de inrichting ophoudt, met vermelding van de beslissing krachtens welke, of van enige andere oorzaak ten gevolge waarvan dit plaatsheeft.
- Het hoofd van de justitiële inrichting ondertekent de inschrijving alsmede de aantekeningen in dit artikel bedoeld.
Artikel 625
- De invrijheidstelling geschiedt door het hoofd van de justitiële inrichting:
a. op de laatste dag van de straftijd, indien de duur van de straf niet meer is dan drie dagen;
b. op de laatste dag van de straftijd die geen zondag of algemeen erkende feestdag is, indien de duur van de straf meer dan drie dagen en minder dan twee maanden is;
c. in andere gevallen van tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf, op de laatste dag van de straftijd die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is;
d. zodra de geldigheid van het bevel tot vrijheidsontneming ophoudt;
e. zodra het bevoegd gezag de last tot invrijheidstelling aan het hoofd van de inrichting heeft verstrekt.
- De invrijheidstelling vindt in elk geval plaats op het ogenblik waarop de straftijd verstrijkt.
- Indien de invrijheidstelling ingevolge het eerste lid, aanhef en onderdelen a., b. of c., geschiedt alvorens de straftijd geheel is verstreken, vervalt het recht van tenuitvoerlegging voor het nog resterende gedeelte van de straf.
- Voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid wordt, in gevallen waarin ten aanzien van een gedeelte van de straf een bevel als bedoeld in artikel 1:19 van het Wetboek van Strafrecht is gegeven, met dat gedeelte alleen rekening gehouden, voor zover de tenuitvoerlegging daarvan door de rechter is gelast.
Artikel 626
Indien de veroordeelde meer dan een straf achtereenvolgens moet ondergaan, worden zij voor de toepassing van artikel 625, eerste lid, aanhef en onderdelen a., b. of c., als één straf aangemerkt.
Artikel 627
- Het Hof van Justitie waakt voor de nakoming van de voorschriften van de artikelen 621 tot en met 626 en doet te dien einde de justitiële inrichtingen door een of meer leden op onbepaalde tijden, doch tenminste tweemaal ‘s jaars, bezoeken.
- Van de bevindingen wordt telkenmale schriftelijk verslag gedaan aan de Minister.
- De officier van justitie is verplicht tot het bezoeken en het doen van verslag op de voet als in het eerste en tweede lid is vermeld.
Paragraaf 2
Geldboete en schadevergoedingsmaatregel
Artikel 628
- De tenuitvoerlegging van vonnissen, houdende veroordeling tot geldboete of tot een maatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht, geschiedt door het openbaar ministerie.
- Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de betaling, bedoeld in het eerste lid. Deze regels hebben voorts betrekking op de kosten van eventueel verhaal en de invorderingskosten.
Artikel 628a
De officier van justitie kan van een ieder vorderen de gegevens te verstrekken die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van een vonnis, houdende veroordeling tot een geldboete of tot een maatregel als bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 121a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 629
- Bij gebreke van volledige betaling binnen een ingevolge artikel 615 bedoelde termijn wordt het verschuldigde bedrag, vermeerderd met de verhogingen voorzien in artikel 1:57 van het Wetboek van Strafrecht, na voorafgaande schriftelijke waarschuwing, op de voorwerpen van de veroordeelde verhaald. In verband met het verhaal kan woonplaats worden gekozen ten parkette van het openbaar ministerie.
- Het openbaar ministerie kan van het nemen van verhaal afzien.
- Is volledig verhaal onmogelijk gebleken of daarvan met toepassing van het tweede lid afgezien, dan wordt, na voorafgaande schriftelijke waarschuwing, de vervangende vrijheidsstraf ten uitvoer gelegd.
- Tenzij de veroordeelde binnen het Land geen bekende woon- of verblijfplaats heeft, wordt tot tenuitvoerlegging van vervangende vrijheidsstraf niet overgegaan dan nadat veertien dagen zijn verstreken sedert de dag waarop de in het derde lid bedoelde waarschuwing aan hem is verzonden.
Artikel 629a
- Op voorwerpen, inbeslaggenomen op grond van artikel 119a, geschiedt het verhaal op de wijze voorzien in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering krachtens het onherroepelijke vonnis waarbij de geldboete is opgelegd of de verplichting tot betaling aan het Land van een som geld ten behoeve van het slachtoffer, bedoeld in artikel 1:78 van het Wetboek van Strafrecht.
- Het vonnis, bedoeld in het eerste lid, geldt als executoriale titel. Betekening van deze titel aan de veroordeelde en, zo het beslag onder een derde is gelegd, ook aan deze, kan plaatsvinden door betekening van een kennisgeving inhoudende de bij het vonnis opgelegde straf, voor zover voor het nemen van verhaal van belang.
- Ten aanzien van derden die geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben op de inbeslaggenomen voorwerpen zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
Artikel 630
- Op voorwerpen van de veroordeelde die niet op grond van artikel 119a in beslag zijn genomen geschiedt verhaal krachtens een dwangbevel medebrengende het recht om die voorwerpen zonder vonnis aan te tasten. Verhaal kan mede worden genomen op voorwerpen als bedoeld in artikel 119a, derde en vierde lid, die niet reeds voor het onherroepelijk worden van het vonnis in beslag zijn genomen.
- Het dwangbevel wordt in naam des Konings uitgevaardigd door het openbaar ministerie. Het wordt ten uitvoer gelegd als een vonnis van de burgerlijke rechter.
- De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan niet worden geschorst dan door een verzet, dat evenwel nimmer gericht zal kunnen zijn tegen het vonnis waarbij de geldboete werd opgelegd. Verzet wordt gedaan bij een met redenen omkleed bezwaarschrift, dat voor de verkoop en uiterlijk binnen veertien dagen te rekenen van de dag van de inbeslagneming, wordt ingediend bij het Gerecht in eerste aanleg, dat de straf heeft opgelegd. Het Gerecht beslist binnen veertien dagen bij een met redenen omklede beschikking, die onverwijld aan de veroordeelde wordt betekend. Tegen deze beschikking kan door het openbaar ministerie binnen veertien dagen daarna en door de veroordeelde binnen veertien dagen na de betekening, hoger beroep worden ingesteld. De veroordeelde is in dit beroep slechts ontvankelijk na voorafgaande consignatie van het nog verschuldigde bedrag en indien van toepassing na betaling van een bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, te bepalen griffiegeld. Het Hof beslist zo spoedig mogelijk.
- Ten aanzien van derden, die bij een inbeslagneming van voorwerpen daarop geheel of gedeeltelijk recht menen te hebben, zijn de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing.
- De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden eveneens verhaald op de veroordeelde. Onder de kosten van het verhaal zijn mede begrepen de invorderingskosten.
Artikel 631
- Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen op:
a. inkomsten in geld uit arbeid van de veroordeelde;
b. pensioenen, wachtgelden en andere uitkeringen waarop de veroordeelde aanspraak heeft;
c. het tegoed van een rekening bij een financiële instelling waarover de veroordeelde ten eigen bate vermag te beschikken.
- Verhaal met toepassing van het eerste lid geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving van het openbaar ministerie. De kennisgeving bevat een voor de uitoefening van het verhaal voldoende aanduiding van de persoon van de veroordeelde, en vermeldt welk bedrag uit hoofde van de veroordeling nog verschuldigd is, bij welke rechterlijke uitspraak de geldboete is opgelegd, alsmede de plaats waar de betaling moet geschieden. Zij wordt verstrekt aan degene onder wie het verhaal wordt genomen en betekend aan de veroordeelde.
- Door de betekening van de kennisgeving is degene onder wie het verhaal wordt genomen, verplicht tot betaling aan ‘s Lands kas van het in de kennisgeving bedoelde bedrag voor zover de veroordeelde op hem een opeisbare vordering heeft of verkrijgt. Het openbaar ministerie bepaalt de termijn waarbinnen de betaling moet geschieden. De verplichting tot betaling vervalt, zodra het uit hoofde van de veroordeling verschuldigde bedrag is betaald of verhaald en uiterlijk wanneer twee jaren na de dag van betekening zijn verstreken.
- Degene onder wie het verhaal wordt genomen, kan zich niet ten nadele van ‘s Lands kas beroepen op het tenietgaan of de vermindering van zijn schuld aan de veroordeelde door betaling of door verrekening met een tegenvordering dan in de gevallen waarin hij daartoe ook bevoegd zou zijn geweest bij een op het tijdstip van de betekening overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelegd beslag onder derden. Indien een andere schuldeiser op de vordering waarop het verhaal wordt genomen, beslag heeft gelegd, is artikel 478 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. Het verhaal wordt voor de toepasselijke artikelen van de faillissementswetgeving met beslag onder derden gelijkgesteld.
- Indien verhaal is genomen op vordering van de veroordeelde tot periodieke betalingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a. en b., is artikel 475a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
- Iedere belanghebbende kan zich binnen zeven dagen na de betekening van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde kennisgeving bij met redenen omkleed bezwaarschrift verzetten tegen het verhaal. Artikel 630, derde lid, is op dit verzet van toepassing.
- De kosten van het verhaal krachtens dit artikel worden eveneens verhaald op de veroordeelde. Onder kosten van verhaal zijn mede begrepen de invorderingskosten.
Artikel 632
- Indien niet in beslag genomen voorwerpen verbeurd zijn verklaard vinden de artikelen 615, tweede en derde lid, en 628 overeenkomstig toepassing.
- Wanneer binnen de daarvoor bepaalde termijn noch uitlevering van de voorwerpen, noch betaling van de geschatte waarde plaatsheeft vinden de artikelen 629, 630 en 631 overeenkomstig toepassing.
Artikel 633
Verbeurdverklaring van vorderingen wordt ten uitvoer gelegd door betekening van de uitspraak aan de schuldenaar.
Paragraaf 3
Ontnemingsmaatregel
Artikel 634
- Indien de maatregel, bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, is opgelegd, vinden de artikelen 615, tweede en derde lid, 628 tot en met 631 overeenkomstig toepassing.
- Op de vordering van het openbaar ministerie, of op het schriftelijke en gemotiveerde verzoek van de veroordeelde of van een benadeelde derde, kan de rechter die de in het eerste lid genoemde maatregel heeft opgelegd, het daarin vastgestelde bedrag en de bevolen vervangende hechtenis verminderen of kwijtschelden. Is het bedrag reeds betaald of verhaald dan kan de rechter bevelen dat het geheel of gedeeltelijk zal worden teruggegeven of aan een door hem aangewezen derde uitgekeerd. Het bevel laat ieders recht op het teruggegeven of uitgekeerde bedrag onverlet.
- Wanneer blijkt dat een hoger bedrag is vastgesteld dan de som van het werkelijke voordeel, geeft de rechter een beschikking strekkende tot vermindering of teruggave, ten minste gelijk aan het verschil. Daarmee vervalt van rechtswege een reeds krachtens artikel 1:57 van het Wetboek van Strafrecht ingetreden verhoging.
- De behandeling van de vordering of het verzoek geschiedt in raadkamer in het openbaar, tenzij het verzoek kennelijk ongegrond is, volgens de regels van titel VI van het eerste boek.
- De vordering en het verzoek, bedoeld in het tweede lid, kunnen niet meer worden gedaan nadat drie jaren zijn verstreken sedert de dag waarop het bedrag, of het laatste gedeelte daarvan, is betaald of verhaald.
- De rechter kan ambtshalve bevelen dat de maatregel, hangende zijn beslissing, niet ten uitvoer zal worden gelegd. Het bevel wordt onverwijld ter kennis gebracht van het openbaar ministerie.
- De beschikking wordt aan de veroordeelde en, zo zij op verzoek van een derde is gewezen, ook aan deze betekend. Zij is niet aan enig gewoon rechtsmiddel onderworpen.
Artikel 634a
- Bij gebreke van volledige betaling binnen de ingevolge artikel 615, tweede lid, bedoelde termijn kan krachtens een met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, een onderzoek worden ingesteld naar het vermogen van de veroordeelde.
- Het onderzoek is gericht op de vaststelling van de omvang van het vermogen van de veroordeelde waarop verhaal kan worden genomen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht.
- De vordering is met redenen omkleed en vermeldt de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting, het bedrag dat de veroordeelde ter voldoening daarvan reeds heeft betaald en of er een vordering als bedoeld in artikel 634, tweede lid, is gedaan.
- De rechter-commissaris verleent de machtiging, bedoeld in het eerste lid, indien:
a. de hoogte van de resterende betalingsverplichting van aanzienlijk belang is, en;
b. er aanwijzingen bestaan dat aan de veroordeelde voorwerpen toebehoren waarop krachtens artikel 634 verhaal kan worden genomen.
- De machtiging geldt voor ten hoogste zes maanden en kan op vordering van de officier van justitie telkens met een zelfde duur worden verlengd, totdat de maximale duur van twee jaren is bereikt.
- De rechter-commissaris waakt tegen nodeloze vertraging van het onderzoek. De officier van justitie verschaft eigener beweging of op verzoek van de rechter-commissaris de benodigde inlichtingen.
- Indien de officier van justitie oordeelt dat het onderzoek is voltooid of dat er voor de voortzetting daarvan geen grond bestaat, sluit hij het onderzoek bij schriftelijk gedagtekende beschikking. Een afschrift van de beschikking wordt aan de veroordeelde tegen wie het onderzoek was gericht betekend. De officier van justitie stelt de rechter-commissaris van het eindigen van het onderzoek op de hoogte.
- Het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde eindigt voorts:
a. indien de geldigheidsduur van een ingevolge het eerste lid verleende machtiging is verstreken;
b. indien de veroordeelde alsnog aan diens betalingsverplichting heeft voldaan.
Artikel 634b
- Ten behoeve van het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde is de opsporingsambtenaar bevoegd, bij bevel daartoe van de officier van justitie, in het belang van het onderzoek:
a. van een ieder te vorderen op te geven of, en zo ja welke, vermogensbestanddelen hij onder zich heeft of heeft gehad, die toebehoren of hebben toebehoord aan degene tegen wie het onderzoek is gericht;
b. van degene die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan ten behoeve van persoonlijk gebruik gegevens verwerkt, te vorderen bepaalde opgeslagen of vastgelegde identificerende gegevens van een persoon zoals naam, adres, woonplaats, postadres, geboortedatum, geslacht en administratieve kenmerken te verstrekken;
c. aan iedere aanbieder van een communicatiedienst een vordering te doen gegevens te verstrekken ter zake van naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van een communicatiedienst;
d. een persoon planmatig te volgen of planmatig de aanwezigheid of het gedrag van een persoon waar te nemen;
e. indien de veroordeling betrekking heeft op een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, zonder toestemming van de rechthebbende een besloten plaats, niet zijnde een woning, te betreden dan wel een technisch hulpmiddel aan te wenden teneinde die plaats op te nemen, aldaar sporen veilig te stellen of aldaar een technisch hulpmiddel te plaatsen teneinde de aanwezigheid of verplaatsing van een goed vast te kunnen stellen.
- Op de vordering, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a., is artikel 177b, tweede, derde en vijfde lid van overeenkomstige toepassing.
- Op de vordering bedoeld in het eerste lid, onderdeel b., is artikel 177s, tweede, derde, vijfde en achtste lid, van overeenkomstige toepassing.
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d., een technisch hulpmiddel kan worden aangewend, voor zover daarmee geen vertrouwelijke communicatie wordt opgenomen. Een technisch hulpmiddel wordt niet op een persoon bevestigd, tenzij met diens toestemming.
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat bij de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d., een besloten plaats, niet zijnde een woning, kan worden betreden zonder toestemming van de rechthebbende.
- Op het bevel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d., is artikel 177l, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
- De opsporingsambtenaar kan in afwachting van de komst van de deurwaarder de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om voor verhaal vatbare voorwerpen veilig te stellen. Deze maatregelen kunnen de vrijheid van personen die zich ter plaatse bevinden beperken.
Artikel 634c
- Een bevel van de officier van justitie als bedoeld in artikel 634b alsmede een wijziging, aanvulling, verlenging of intrekking daarvan, wordt schriftelijk gegeven. Aan een schriftelijk bevel staat gelijk een mondeling bevel dat onverwijld op schrift is gesteld.
- Een bevel kan worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of ingetrokken.
- Het bevel vermeldt:
a. de naam van de veroordeelde;
b. de geldigheidsduur van het bevel;
c. voor zover nodig, de wijze waarop aan het bevel toepassing wordt gegeven.
- Indien een besloten plaats wordt betreden, vermeldt het bevel voorts:
a. de plaats waarop het bevel betrekking heeft;
b. bij toepassing van artikel 634b, eerste lid, onderdeel e., voorts het tijdstip waarop of de periode waarbinnen aan het bevel uitvoering wordt gegeven.
- De opsporingsambtenaar maakt van de uitvoering van het bevel proces-verbaal op. Het proces-verbaal vermeldt:
a. de gegevens, bedoeld in het derde en vierde lid;
b. de wijze waarop aan het bevel uitvoering is gegeven;
c. de gegevens die naar aanleiding van een bevel of op een vordering zijn verstrekt;
d. de feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat aan de voorwaarden, genoemd in artikel 634b is voldaan.
- Indien een bevel mondeling is gegeven en een wijziging, aanvulling, verlenging of intrekking van een bevel als bedoeld in het tweede lid niet op schrift is gesteld, wordt daarvan melding gemaakt in het proces-verbaal.
Artikel 634d
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde verkeersgegevens met betrekking tot een communicatiedienst, vorderen deze gegevens te verstrekken.
- Artikel 177s, tweede, derde, vijfde en achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
- De officier van justitie doet van de verstrekking van gegevens proces-verbaal opmaken, waarin worden vermeld:
a. de gegevens, bedoeld in artikel 177s, derde lid;
b. de naar aanleiding van de vordering verstrekte gegevens;
c. de reden waarom de gegevens in het belang van het onderzoek worden gevorderd.
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek bepalen dat een vordering als bedoeld in het eerste lid betrekking kan hebben op gegevens die eerst na het tijdstip van de vordering worden verwerkt. De periode waarover de vordering zich uitstrekt is maximaal vier weken en kan telkens met maximaal vier weken worden verlengd. De officier van justitie vermeldt deze periode in de vordering. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
- Indien een vordering betrekking heeft op gegevens die na het tijdstip van de vordering worden verwerkt, wordt de vordering beëindigd zodra de verwerking niet meer in het belang van het onderzoek is. Van een wijziging, aanvulling, verlenging of beëindiging van de vordering doet de officier van justitie proces-verbaal opmaken.
- De officier van justitie kan indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert bepalen dat degene tot wie de vordering is gericht de gegevens direct na de verwerking verstrekt, dan wel telkens binnen een bepaalde periode na de verwerking verstrekt. De officier van justitie behoeft hiervoor voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris.
- De officier van justitie kan indien het belang van het onderzoek dit vordert bij of terstond na de toepassing van het eerste of het vierde lid, degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de in het eerste en vierde lid bedoelde gegevens, bevelen medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door de versleuteling ongedaan te maken dan wel deze kennis ter beschikking te stellen. Dit bevel wordt niet gegeven aan de veroordeelde. Artikel 121a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 634e
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek een schriftelijke vordering doen gegevens te verstrekken over een gebruiker van een communicatiedienst en het communicatieverkeer met betrekking tot die gebruiker.
- In dat geval zijn vervolgens de artikelen 177s en 177u, alsmede de algemene bepalingen van titel XVII van het derde boek van overeenkomstige toepassing.
- Artikel 177s, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 634f
- De officier van justitie kan in het belang van het onderzoek aan een opsporingsambtenaar bevelen dat met een technisch hulpmiddel niet voor het publiek bestemde communicatie die plaatsvindt met gebruikmaking van de diensten van een aanbieder van een communicatiedienst wordt opgenomen.
- Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris. Artikel 177r, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
- Het bevel wordt gegeven voor een duur van ten hoogste vier weken. Naast de gegevens, bedoeld in artikel 634c, derde lid, vermeldt het bevel:
a. zo mogelijk het nummer of een andere aanduiding waarmee de individuele gebruiker van de communicatiedienst wordt geïdentificeerd, en:
b. voor zover bekend, de naam en het adres van de gebruiker, en:
c. de aard van het technisch hulpmiddel of de technische hulpmiddelen waarmee de communicatie wordt opgenomen.
- De officier van justitie kan, indien de in het eerste lid bedoelde communicatie wordt opgenomen, indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, tot degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de communicatie, de vordering richten medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door hetzij deze kennis ter beschikking te stellen, hetzij de versleuteling ongedaan te maken. De vordering wordt niet gericht tot de veroordeelde. Artikel 121a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
- De vordering, bedoeld in het vierde lid, kan slechts worden gedaan na voorafgaande schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris.
- Artikel 634c, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 634g
- Indien het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde is geëindigd, zijn de artikelen 177ka en 177kc van overeenkomstige toepassing.
- Zodra twee maanden zijn verstreken nadat het onderzoek is geëindigd en aan de betrokkenen mededeling, bedoeld in artikel 177ka, is gedaan, draagt de officier van justitie ervoor zorg dat processen-verbaal en voorwerpen waaraan gegevens kunnen worden ontleend en die zijn verkregen met toepassing van de in de artikelen 634a tot en met 634f genoemde bevoegdheden, worden vernietigd. Van de vernietiging wordt proces-verbaal opgemaakt.
Paragraaf 4
Transactie
Artikel 635
Indien het openbaar ministerie overeenkomstig artikel 1:149 van het Wetboek van Strafrecht voorwaarden stelt ter voorkoming van de vervolging, bepaalt het daarbij de termijn waarbinnen aan die voorwaarden moet zijn voldaan, en zo nodig tevens de plaats waar dat moet geschieden. De gestelde termijn kan worden verlengd.
Paragraaf 5
Schikking
Artikel 635a
- Indien de officier van justitie overeenkomstig artikel 500 een schikking met de verdachte of veroordeelde aangaat, bepaalt hij de termijn waarbinnen aan de termen van die schikking moet worden voldaan. Tot dat tijdstip is de termijn waarbinnen ingevolge artikel 499, eerste lid, een vordering aanhangig moet zijn gemaakt geschorst. Door voldoening aan die termen vervalt het recht tot indiening van de vordering of is, indien die vordering reeds is ingediend, de zaak van rechtswege geëindigd.
- Wanneer na voldoening aan die termen, bedoeld in het eerste lid, blijkt van omstandigheden die de toepasselijkheid van de maatregel, bedoeld in artikel 1:77 van het Wetboek van Strafrecht, zouden hebben uitgesloten, kan de gewezen verdachte of veroordeelde de officier van justitie verzoeken om teruggave van betaalde geldbedragen of overgedragen voorwerpen.
- Binnen veertien dagen nadat de gewezen verdachte of veroordeelde kennis heeft gekregen van de beslissing op een overeenkomstig het tweede lid gedaan verzoek, kan hij schriftelijk beklag doen bij het Gerecht waarbij de officier van justitie is geplaatst.
- Het beklag kan ook worden gedaan wanneer dertig dagen zijn verstreken sedert de indiening van het verzoek en inmiddels daarop niet is beslist.
- Acht het Gerecht het beklag gegrond, dan beveelt het de teruggave van betaalde geldbedragen of overgedragen voorwerpen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
- De behandeling van het klaagschrift door de raadkamer vindt plaats in het openbaar.
- Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, kan niet meer worden gedaan nadat drie jaren zijn verstreken sedert de dag waarop het bedrag of het laatste gedeelte daarvan, is betaald.
Vierde afdeling
Rechtsgeding tot herkenning van veroordeelden
of van andere gevonniste personen
Artikel 636
Indien iemand die tot het ondergaan van straf is aangehouden, blijft ontkennen de veroordeelde te zijn, of indien daaromtrent niettegenstaande erkentenis twijfel blijft bestaan, beslist de rechter die in eerste aanleg van het strafbare feit heeft kennisgenomen, of hij al dan niet de veroordeelde is.
Artikel 637
- Tot het onderzoek wordt, op de vordering van het openbaar ministerie, in een door de rechter te bepalen terechtzitting met de meeste spoed overgegaan.
- Het openbaar ministerie doet de aangehoudene, de getuigen die van zijnentwege zullen worden verhoord en die waarop de aangehoudene zich beroept, dagvaarden. Het tweede lid van artikel 287 vindt met betrekking tot al deze getuigen overeenkomstig toepassing.
- Indien het openbaar ministerie weigert een getuige te dagvaarden, kan de rechter op het verzoek van de aangehoudene, de dagvaarding bevelen. De artikelen 289 en 289a zijn van overeenkomstige toepassing.
- Indien de zaak bij de rechter in eerste aanleg is aangebracht, wordt de aangehoudene door de rechter een raadsman toegevoegd. Ten aanzien van de raadsman gelden de bepalingen van titel II van het tweede boek.
Artikel 638
- Het onderzoek en de beslissing geschieden overeenkomstig de bepalingen van titel IV van het vijfde boek. Artikel 424 vindt overeenkomstig toepassing.
- Voor zover de in het eerste lid genoemde bepalingen betrekking hebben op een getuige wiens identiteit niet of slechts ten dele blijkt, vinden zij geen toepassing.
Artikel 639
Indien de rechter de identiteit niet aanneemt, gelast hij de invrijheidstelling. In het andere geval wordt de tenuitvoerlegging geacht te zijn aangevangen op het ogenblik van de vrijheidsontneming.
Artikel 640
- De vonnissen houdende beslissingen omtrent de identiteit, zijn vatbaar voor zodanig beroep als tegen de vonnissen waarbij over het strafbare feit uitspraak werd gedaan, openstond.
- Het beroep wordt naar de gewone regelen ingesteld en behandeld. Het onderzoek en de beslissing geschieden overeenkomstig titel IV van het vijfde boek.
Artikel 641
Ten aanzien van personen die tot het ondergaan van enige maatregel zijn aangehouden, vindt deze afdeling overeenkomstig toepassing, met dien verstande, dat, indien de identiteit wordt aangenomen, tot toepassing van de maatregel wordt overgegaan.
Vijfde afdeling
Wijze van kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen
Artikel 642
- De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen, als in dit wetboek en het Wetboek van Strafrecht voorzien, geschiedt door:
a. betekening;
b. toezending;
c. mondelinge mededeling.
- Betekening geschiedt door uitreiking van een gerechtelijk schrijven op de bij wettelijke regeling voorziene wijze.
- Toezending geschiedt schriftelijk.
- Een mondelinge mededeling wordt zo spoedig mogelijk in een proces-verbaal of anderszins schriftelijk vastgelegd.
Artikel 643
- Betekening van gerechtelijke mededelingen vindt alleen plaats in de gevallen bij wettelijke regeling bepaald.
- Dagvaardingen en aanzeggingen die aan het openbaar ministerie zijn opgedragen, worden steeds betekend.
- In alle gevallen waarin een gerechtelijke mededeling moet worden betekend, geschiedt de betekening door uitreiking van een gerechtelijk schrijven.
- De uitreiking van het gerechtelijk schrijven, bedoeld in het derde lid, kan door het openbaar ministerie worden opgedragen aan een deurwaarder of ambtenaar van politie dan wel aan een bij of krachtens landsbesluit aangewezen instantie.
- De uitreiking geschiedt:
a. aan hem die in het Koninkrijk in verband met de strafzaak waarop het uit te reiken stuk betrekking heeft, rechtens zijn vrijheid is ontnomen: in persoon;
b. aan alle anderen: in persoon of, indien betekening in persoon niet is vereist en het stuk wordt aangeboden in het Land, aan hun woon- of verblijfplaats en indien zij op hun woon- of verblijfplaats niet worden aangetroffen, aan huisgenoot of degene die zich in het huis bevindt en die zich bereid verklaart om het stuk onverwijld aan hem voor wie het bestemd is te doen toekomen. Onder woon- of verblijfplaats wordt mede begrepen het adres waarop de persoon voor wie het schrijven bestemd is op de dag van aanbieding stond ingeschreven in het bevolkingsregister en het adres dat de geadresseerde aan het openbaar ministerie heeft gemeld als het adres waarop hij gerechtelijke mededelingen in de zaak, die hem betreffen, wenst te ontvangen.
- Wordt een gerechtelijk schrijven door de verdachte niet aangenomen, dan geldt de weigering als een uitreiking in persoon en geldt het tijdstip van de weigering van de verdachte als tijdstip van uitreiking.
- Ingeval de met de betekening belaste persoon noch de verdachte, noch een van diens huisgenoten of iemand die zich in het huis bevindt die zich bereid verklaart om het stuk aan hem voor wie het bestemd is te doen toekomen aan zijn woon- of verblijfplaats aantreft, dan wel indien het gerechtelijke schrijven niet wordt aangenomen, laat hij een schriftelijk bericht achter op die plaats met de mededeling dat het gerechtelijk schrijven voor hem ter beschikking ligt op het parket van het openbaar ministerie en zal hij een afschrift van het gerechtelijk schrijven terstond terhandstelling aan de officier van justitie bij het Gerecht in eerste aanleg waar de rechter waarvoor gedagvaard wordt, zitting houdt. De officier van justitie zal het oorspronkelijk schrijven voor gezien tekenen en het afschrift indien mogelijk aan de verdachte doen toekomen, zonder dat van ontvangst door deze in rechte zal behoeven te blijken.
Het ter beschikking liggende schrijven als hierboven bedoeld, kan worden afgehaald door de geadresseerde of een door hem schriftelijk gemachtigde. Uitreiking aan een door de geadresseerde schriftelijk gemachtigde geldt als een betekening in persoon.
- Indien de verdachte geen bekende woon- of verblijfplaats in het Land heeft, geschiedt de betekening van het gerechtelijk schrijven door middel van aanplakking van het afschrift aan het gebouw, waar de rechter waarvoor gedagvaard wordt, zitting houdt.
- Bij bekende verblijfplaats van de verdachte in een ander Land binnen het Koninkrijk wordt het gerechtelijk schrijven door het openbaar ministerie aan het openbaar ministerie in het andere Land ter betekening verzonden. Bij bekende verblijfplaats buiten het Koninkrijk, geschiedt de betekening door toezending van de mededeling door het openbaar ministerie hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van de bevoegde autoriteit of instantie en, voor zover een verdrag van toepassing is, met inachtneming van dat verdrag.
Artikel 644
(geen tekst)
Artikel 645
In het belang van een goede uitvoering van de artikelen 642 en 643 kunnen bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere voorschriften worden gegeven.
Artikel 646
- Van iedere uitreiking als bedoeld in artikel 643 wordt een akte opgemaakt, waarin zijn vermeld:
a. de autoriteit van welke het gerechtelijk schrijven uitgaat;
b. het nummer van het schrijven;
c. de persoon voor wie het schrijven bestemd is;
d. de persoon aan wie het is uitgereikt;
e. de persoon die het heeft uitgereikt;
f. de plaats van uitreiking;
g. de dag en het uur van uitreiking.
- De akte wordt door hen die met de uitreiking zijn belast, ieder voor zover het zijn bevindingen en handelingen betreft, ter plaatse van die bevindingen en handelingen in persoon naar waarheid opgemaakt en terstond ondertekend.
- Het model van de akte wordt vastgesteld door het openbaar ministerie. Dit kan nadere voorschriften geven in het belang van een goede uitvoering van dit artikel.
Artikel 647
- De rechter kan, indien de uitreiking niet heeft plaats gehad overeenkomstig het bepaalde in deze afdeling de betekening nietig verklaren.
- Indien de rechter bij een afwezige verdachte daartoe aanleiding vindt, beveelt hij de schorsing van het onderzoek onder gehoudenheid van het openbaar ministerie de verdachte alsnog op een door de rechter te bepalen wijze op te roepen met een nadere tijdsbepaling.
TITEL II
Kosten
Eerste afdeling
Schadecompensatie
Artikel 648
- Aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen wordt uit ‘s Lands kas een vergoeding toegekend voor de kosten, voor zover de aanwending van die kosten het belang van het onderzoek heeft gediend of door de intrekking van dagvaardingen of rechtsmiddelen door het openbaar ministerie nutteloos is geworden. Hieromtrent kunnen in een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere voorschriften worden gegeven.
- Het bedrag van de vergoeding wordt op verzoek van de gewezen verdachte of zijn erfgenamen vastgesteld.
- Een en ander vindt overeenkomstige toepassing op rechtsgedingen tot herkenning van veroordeelden of van andere gevonniste personen, behandeling van vorderingen en beroep inzake terbeschikkingstelling en op de behandeling van klaagschriften als bedoeld in de artikelen 150 tot en met 151.
Artikel 649
- Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, maar niet indien de gewezen verdachte is schuldig verklaard zonder oplegging van enige straf of maatregel, wordt aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ‘s Lands kas een vergoeding toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, berekend op de voet van het bij of krachtens een landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bepaalde.
- Indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel, maar niet indien de gewezen verdachte is schuldig verklaard zonder oplegging van enige straf of maatregel, kan aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen uit ‘s Lands kas een vergoeding worden toegekend voor de schade, die hij ten gevolge van hem niet toe te rekenen tijdverzuim door het voorbereidend vooronderzoek en de behandeling van de zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman. Een vergoeding voor de kosten van een raadsman gedurende de verzekering en de voorlopige hechtenis is hierin begrepen. Een vergoeding voor deze kosten kan voorts worden toegekend in het geval dat de zaak eindigt met oplegging van straf of maatregel op grond van een feit, waarvoor voorlopige hechtenis niet is toegelaten.
- Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing voor ouders van een minderjarige verdachte, die zijn opgeroepen ingevolge artikel 489, eerste lid.
- Artikel 652, vijfde lid is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 650
- De kosten van uitlevering of overbrenging van voorwerpen ingevolge een bevel van de rechter-commissaris of van de officier van justitie kunnen door de rechter-commissaris dan wel de officier van justitie begroot en aan de betrokken persoon uit ‘s Lands kas worden vergoed.
- De kosten van het nakomen van een vordering tot het verstrekken van gegevens of tot het medewerking verlenen aan het ontsleutelen van gegevens krachtens de artikelen 169, 177q, 177s, 177t en 177v kunnen de betrokkene uit ’s Lands kas worden vergoed.
- De rechter-commissaris of de officier van justitie geeft daarvoor een bevelschrift van tenuitvoerlegging af.
Artikel 651
Indien een benadeelde partij zich in het geding heeft gevoegd, beslist de rechter die een uitspraak als bedoeld in artikel 375 of 380 doet, over de kosten door de benadeelde partij, de verdachte en, in het in artikel 70g, vierde lid bedoelde geval, diens ouders of voogd gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Artikel 652
- Degene die schade heeft geleden ten gevolge van onrechtmatige toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel, heeft recht op schadevergoeding. Bij rechtmatige toepassing van een dwangmiddel kan eveneens schadevergoeding worden toegekend met inachtneming van het vijfde lid.
- De rechtmatigheid of onrechtmatigheid wordt beoordeeld naar het tijdstip, waarop het dwangmiddel werd toegepast.
- Onder schade is mede begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat.
- Voor vergoeding komt ook de schade in aanmerking die de gewezen verdachte heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming, die hij in het buitenland heeft ondergaan in verband met een door de autoriteiten gedaan verzoek om uitlevering.
- De vaststelling van de schadevergoeding geschiedt naar redelijkheid en billijkheid, alle omstandigheden in aanmerking genomen. In het bijzonder kan rekening worden gehouden met de mate waarin de gelaedeerde de toepassing van het dwangmiddel aan zichzelf heeft te wijten. In geval van schade die niet in vermogensschade bestaat, kan bij het bepalen van het bedrag ook met de levensomstandigheden van de gelaedeerde rekening worden gehouden.
- Indien de rechter beslist tot het toekennen van schadevergoeding, wordt het uit te keren bedrag verrekend met geldboeten en andere aan het Land verschuldigde geldsommen, tot betaling waarvan de gewezen verdachte bij onherroepelijk geworden vonnis in een strafzaak is veroordeeld, een en ander voor zover die nog niet door hem zijn voldaan.
- In plaats van het toekennen van schadevergoeding kan de rechter beschikken dat de dagen die de gewezen verdachte op grond van een bevel tot inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis in detentie heeft doorgebracht – geheel of gedeeltelijk – in mindering worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van een uit anderen hoofde opgelegde onherroepelijke vrijheidsstraf.
Tweede afdeling
Procedure
Artikel 653
- Het verzoek om vergoeding van kosten en schade kan slechts worden ingediend binnen drie maanden nadat de verzoeker op de hoogte is geraakt van de beëindiging van de zaak. Deze termijn is niet van toepassing op gelaedeerde derden.
- Tot de toekenning is bevoegd het Gerecht in eerste aanleg.
- De behandeling van het verzoek door de raadkamer vindt plaats in het openbaar, tenzij de rechter anders beslist.
- Een verzoek om vergoeding van kosten en schadevergoeding kan ook door de erfgenamen van de gelaedeerde worden gedaan en de vergoeding kan ook aan hen worden toegekend. In dat geval blijft vergoeding van schade, die niet in vermogensschade bestaat, achterwege. Indien de gelaedeerde na het indienen van zijn verzoek of na het instellen van hoger beroep is overleden, geschiedt de toekenning ten behoeve van zijn erfgenamen.
Artikel 654
- Tegen de door de rechter genomen beslissing staat de officier van justitie binnen veertien dagen daarna en de gelaedeerde of zijn erfgenamen binnen veertien dagen na betekening hoger beroep open bij het Hof van Justitie.
- De artikelen 443 tot en met 452 vinden overeenkomstige toepassing.
Artikel 655
- Voor het bedrag van de vergoeding van kosten en schadevergoeding wordt door de rechter in eerste aanleg of ingeval het Hof van Justitie de vergoeding toekent, door de voorzitter van dat college een bevelschrift van tenuitvoerlegging afgegeven.
- Uitbetaling geschiedt uit ‘s Lands kas.
Artikel 656
Degene die schade heeft geleden wegens een strafrechtelijk optreden jegens hem, kan alleen krachtens de bepalingen van deze titel, met uitsluiting van enige vordering uit burgerlijk recht, om toekenning van schadevergoeding verzoeken.
TITEL III
Slotbepaling
Artikel 657
De datum van inwerkingtreding van deze landsverordening wordt vastgesteld in een landsverordening, waarin tevens het invoerings- en overgangsrecht van de onderhavige landsverordening wordt geregeld.
Artikel 658
Deze landsverordening wordt aangehaald als Wetboek van Strafvordering.