| Publicatienummer: | P.B. 2024, no. 80 (Geconsolideerde Tekst) |
| Categorie: | Geconsolideerde Tekst Landsverordening |
| Ministerie: | Sociale Ontwikkeling, Arbeid & Welzijn |
| Datum ondertekening: | 03-06-2024 |
| Datum inwerktreding: | 23-12-2009 |
| Geregistreerd in: |
Klapper Publicatieblad ( HOOFDSTUK XII Maatschappelijke zorg; verzekeringswezen)
|
LANDSBESLUIT van de 3de juni 2024, no. 24/1227, houdende vaststelling van de geconsolideerde tekst van de Eilandsverordening verlening bijstand Curaçao 2008
| Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum ingetrokken | Betreft | Vindplaats | Zittingsjaar |
| 23-12-2009 | n.v.t. | n.v.t. | Geconsolideerde tekst | P.B. 2024, no. 80 (GT) | n.v.t. |
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
(definities)
1. In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt:
a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij deze bloedverwant in de eerste graad is;
b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij is gehuwd;
2. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen feitelijk hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
3. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de belanghebbenden hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:
a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de verlening van bijstand als gehuwd zijn aangemerkt of;
b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van een ander of;
c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage in de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract of;
d. bloedverwanten zijn in de eerste graad die ieder een bijdrage leveren aan de huishouding.
(definities)
In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. aanvrager: degene die een verzoek om toekenning van bijstand heeft ingediend;
b. kind: het in het land Curaçao woonachtig eigen kind of het in het land Curaçao geboren en in het land woonachtige wettig stief- of pleegkind;
c. ten laste komend kind: een kind jonger dan 21 jaar dat deel uitmaakt van de huishouding van de aanvrager en wiens verzorging en opvoeding volledig ten laste komt van de aanvrager;
d. alleenstaande: de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander tenzij deze een bloedverwant in de eerste graad is;
e. alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad;
f. gezin:
1°. de gehuwden tezamen met de hun ten laste komende kinderen;
2°. de alleenstaande ouder met de zijn ten laste komende kinderen;
g. gezinshoofd:
1°. de gehuwden tezamen;
2°. de alleenstaande ouder;
3°. de vrouw in geval van concubinaat of
4°. degene die door de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn in afwijking van het bepaalde onder 1o, 2o en 3o bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen aangeduide gevallen is aangewezen.
h. gezinslid: een ten laste van het gezinshoofd komend kind;
i. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;
j. ingezetene: degene die ingevolge de Landsverordening basisadministratie persoonsgegevens in de basisadministratie van het land Curaçao is ingeschreven en in dat land werkelijk verblijf heeft;
k. instantie: een door de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aan te wijzen instantie.
(definities)
In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. bijstandsnorm: het normbedrag waarnaar de hoogte van het bedrag aan algemene bijstand en bijslag wordt vastgesteld;
b. bijstand: algemene en bijzondere bijstand;
c. algemene bijstand: de bijstand ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan;
d. bijzondere bijstand: de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan;
e. bijslag: toeslag ter voorziening in de noodzakelijke kosten van levensonderhoud ten behoeve van een gezinslid;
f. voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze landsverordening waarop de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak kan maken, dan wel beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven, behoudens de bijdragen ten behoeve van het levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
g. inrichting: instelling welke op Curaçao is gevestigd en die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpzoekenden;
h. verwervingskosten: kosten ter verwerving van arbeidsinkomen;
i. bemiddelbaar: de in de bijstand begrepen persoon of aanvrager die wegens de opleiding, en werkervaring door bemiddeling vanwege de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn in het arbeidsproces kan worden ingeschakeld;
j. niet-bemiddelbaar: de in de bijstand begrepen persoon of aanvrager die wegens een chronische ziekte, de hoge leeftijd, een lichamelijke handicap en arbeidsongeschiktheid door bemiddeling vanwege de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn niet in het arbeidsproces kan worden ingeschakeld;
k. trajectbegeleiding: hulp die de werkzoekenden verkrijgen onder begeleiding van en onder coördinatie van de diverse instanties omvattende activiteiten betreffende onder meer vrijwilligerswerk, oriëntatieactiviteiten en sollicitatietrainingen gericht op een optimale doorstroming van de in de bijstand begrepen persoon of aanvrager met het oog op het verkrijgen van een duurzame baan;
l. leerwerktraject: traject voor werkzoekenden met enige afstand tot de arbeidsmarkt waarvoor cursussen worden georganiseerd met het oog op doorstroming naar de arbeidsmarkt met behoud van bijstand voor maximaal één jaar;
m. werkervaringsplaats: vorm van een leerwerktraject waarbij een arbeidsplaats van tijdelijke aard in de private of semi private sector tegen een toelage die aan de aanvrager om bijstand of in de bijstand begrepen persoon behorende tot de groep langdurige of moeilijk plaatsbare werklozen door of vanwege de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn wordt aangeboden voor het opdoen van werkervaring met het oog op inschakeling in het arbeidsproces;
n. passend werk: alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd.
Hoofdstuk 2
Bijstand
(wanneer bijstand)
1. Bijstand kan door of vanwege de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn worden verleend aan iedere meerderjarige Nederlander, ingezetene zijnde en op wie de Landsverordening toelating en uitzetting niet van toepassing is, en die in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te verkeren dat hij niet over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien of wegens lichamelijke of geestelijke handicap door een bij besluit van de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn aan te wijzen onafhankelijke medische instantie, blijvend arbeidsongeschikt is verklaard.
2. Het bepaalde in het eerste lid is eveneens van toepassing op meerderjarige on- of minvermogende vreemdelingen op wie de Landsverordening toelating en uitzetting van toepassing is, mits ingezetene zijnde en beschikkende over een verblijfstitel ingevolge de Landsverordening toelating en uitzetting en woonachtig zijn in het land Curaçao.
(bijslag)
1. De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn kan aan een gezinshoofd ten behoeve van een bij deze woonachtig gezinslid bijslag verlenen indien het gezinshoofd voldoet aan het bepaalde in artikel 4.
2. De bijslag wordt namens de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn door de instantie aan het gezinshoofd ten behoeve van een gezinslid uitbetaald.
(geen bijstand)
De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn verleent geen bijstand indien:
a. de persoon rechtens zijn vrijheid is ontnomen;
b. de persoon zijn militaire plicht of vervangende dienstplicht vervult;
c. de persoon wegens werkstaking of uitsluiting niet deelneemt aan de arbeid;
d. de persoon ingezetene is doch langer dan vier weken, verblijf houdt buiten Curaçao;
e. de persoon minderjarig is;
f. de alleenstaande of een gezin een beroep kunnen doen op een voorliggende voorziening, die gezien haar aard en doel wordt geacht toereikend te zijn;
g. het betreft de alleenstaande of een gezinshoofd die door eigen toedoen werkeloos is geworden;
h. het betreft de alleenstaande of een gezinshoofd die bij de instantie als werkzoekende staat ingeschreven en weigert passende arbeid te aanvaarden;
i. de alleenstaande ouder niet voldoet aan zijn onderhoudsplicht tot zijn ten laste komende kinderen, en opzettelijk nalaat een vordering tot alimentatie in te stellen;
j. het gedeeltelijke pensioen waarop aanspraak bestaat krachtens de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering;
k. het pensioen waarop aanspraak bestaat krachtens de Landsverordening Algemene Weduwen- en wezenverzekering;
m. personen die in een inrichting verblijven die onder werkingssfeer vallen van de Landsverordening algemene verzekering bijzondere ziektekosten;
n. de uit te keren bijstand een bedrag van NAf 10,00 bedraagt.
(bijstandsnorm personen leerwerktraject en werkervaringstraject)
1. De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn kan ten behoeve van personen die deelnemen aan een leerwerktraject in afwijking van het bepaalde in artikel 4 en artikel 6 bijstand voor de duur van het leerwerktraject verlenen.
2. Aan deelname aan een leerwerktraject zijn de volgende voorwaarden verbonden:
a. gehoor geven aan een schriftelijke oproep door de instantie;
b. medewerking verlenen aan onderzoek voor inschakeling in het arbeidsproces;
c. nalaten hetgeen toetreding tot het arbeidsproces belemmert;
d. actieve participatie aan het leerwerktraject;
e. verplichting tot het aanvaarden van een aanbod tot plaatsing bij een werkervaringsplaats.
3. De bijstandsnorm voor personen die deelnemen aan een leerwerktraject en werkervaringstraject is gelijk aan het normbedrag voor een alleenstaande, mits de werkgever die een werkervaringsplaats ter beschikking heeft gesteld de bijstandsnorm met een bedrag aanvult tot het minimumloon ingevolge Landsverordening minimumlonen, welke het inkomen van de bedoelde persoon vormt. Artikel 12A van vorenbedoelde landsverordening dient in acht te worden genomen.
4. De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn stelt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, nadere regels vast omtrent de deelname aan een leerwerktraject.
(weigering bijstand)
De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn kan een aanvraag om bijstand voor een periode van zes maanden gedeeltelijk dan wel geheel weigeren indien:
a. de belanghebbende blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;
b. in de periode voorafgaande aan de aanvraag onvoldoende heeft meegewerkt aan het verkrijgen of behouden van arbeid in dienstbetrekking;
c. de betrokkene het aanbod tot plaatsing in een werkervaringsplaats twee maal weigert.
(bijstand bij zeer dringende redenen)
De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn kan gelet op alle omstandigheden in afwijking van het bepaalde in artikelen 6 en 7 bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
(afstemming bijstand)
1. De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon.
2. Ten aanzien van de personen die een gezin vormen stemt de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van het gezin.
(aanvraag bijstand)
1. Een aanvraag om bijstand wordt door de belanghebbende schriftelijk ingediend bij de instantie met invulling van een formulier. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden regels gegeven omtrent de inhoud en de vorm van het formulier.
2. Bij de indiening van de aanvraag overlegt de aanvrager gegevens voorgeschreven bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen.
3. Indien de gegevens onvolledig zijn, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld om de ontbrekende gegevens binnen twee weken over te leggen en wordt de aanvraag na indiening van de ontbrekende gegevens ontvankelijk verklaard.
4. Indien de aanvrager de ontbrekende gegevens niet binnen de in het derde lid bedoelde termijn indient, wordt de aanvrager door de instantie niet ontvankelijk verklaard en worden de aanvraag en de ingediende gegevens aan de betrokkene teruggezonden.
(beslistermijn recht op bijstand)
1. De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn stelt nadat de juistheid en volledigheid van de door de belanghebbende verstrekte gegevens en inlichtingen is onderzocht binnen acht weken nadat het verzoek om bijstand ontvankelijk is verklaard of er een recht op bijstand bestaat.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid stelt de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn binnen vier weken of er een recht op bijstand bestaat, indien een voorheen in de bijstand begrepen persoon binnen een jaar zijn baan onvrijwillig verliest.
(verplichting verantwoorde besteding in naam van de betrokkene)
Indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat betrokkene zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van bijstand kan de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn aan de verlening van de bijstand de verplichting verbinden dat de betrokkene meewerkt dat de instantie in overleg met de betrokkene in diens naam de noodzakelijke uitbetalingen uit de toegekende bijstand verricht.
(verplichtingen gericht op inschakeling in het arbeidsproces)
1. Degene aan wie algemene bijstand is verleend is verplicht om:
a. naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen;
b. als werkzoekende ingeschreven te staan bij de instantie en passende arbeid te aanvaarden;
c. na te laten, hetgeen inschakeling in het arbeidsproces belemmert;
d. te voldoen aan een schriftelijke oproep door de instantie die de vacature aanbiedt, ter inschakeling in het arbeidsproces op de aangegeven plaats en tijd van de werkplek te verschijnen;
e. mee te werken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces;
f. mee te werken aan het volgen van opleidingen en cursussen, rehabilitatieprogramma’s in verband met verslaving door of vanwege de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn ten behoeve van de inschakeling in het arbeidsproces;
g. aanvaarding van het aanbod van overheidswege voor plaatsing op een werkervaringsplaats;
h. bij oproep van overheidswege aanvaarden van een scholing in de praktijk verband houdende met een bepaalde arbeidsplaats of het volgen van een trajectbegeleiding;
i. beschikbaar zijn bij oproep van overheidswege voor het verrichten van werkzaamheden van openbare nut;
j. het volgen van een cursus indien binnen twee maanden geen inschakeling in het arbeidsproces plaatsvindt.
2. De termijn voor de schriftelijke oproep als bedoeld in onderdelen d en h is voor de bemiddelbare in de bijstand begrepen personen telkens om de kwartaal en voor de niet bemiddelbare in de bijstand begrepen personen een termijn van telkens een jaar.
3. De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn kan op een daartoe strekkend verzoek tijdelijke ontheffing van de verplichtingen als bedoeld in het eerste lid verlenen na een medisch onderzoek van een door de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, aan te wijzen onafhankelijke medische instantie.
Hoofdstuk 3
De hoogte van de bijstand
(bijstandsnorm en bijslag)
1. De bijstandsnorm bedraagt voor:
a. een alleenstaande NAf 162,40 per 2 weken;
b. een alleenstaande ouder NAf 162,40 per 2 weken;
c. een gehuwde NAf 281,10 per 2 weken.
2. De bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen bijstand toekomt.
3. De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn kan bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, de bijstandsnormen als bedoeld in het eerste lid aanpassen en regels stellen voor de berekeningswijze van de bijstandsnormen.
4. Het bepaalde in eerste lid is niet van toepassing op personen die deelnemen aan een leerwerktraject.
5. De bijslag ten behoeve van een gezinslid bedraagt ten hoogste NAf 21,00 per veertien dagen.
(de bijstandsnorm voor personen in een inrichting)
1. Bij verblijf in een inrichting wordt de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 14 verlaagd met 60%.
2. Indien een van de gehuwden in een inrichting verblijft, is de bijstandsnorm gelijk aan de bijstandsnorm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
3. Verblijf van maximaal vier achtereenvolgende weken als patiënt in een ziekenhuis of als deelnemer in een inrichting wordt niet als verblijf elders beschouwd.
(verlaging van de bijstandsnorm)
Voor de vaststelling van de algemene bijstand wordt vijftig procent van de bruto-inkomsten uit arbeid na aftrek van de verwervingskosten voor transportkosten met andere dan eigen vervoermiddelen in mindering gebracht op de bijstandsnorm.
(verhoging van de bijstandsnorm/bijzondere voeding wegens ziekte)
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn regels voor een toekenning van een dieetvergoeding in verband met ziekte, stellen.
(een van de gehuwde geen bijstand)
Indien een van de gehuwden geen algemene bijstand toekomt, is voor de andere echtgenoot, de bijstandsnorm gelijk aan die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
(hoogte maximum algemene bijstand)
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4 en 6 kan de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn aan een alleenstaande of het gezin algemene bijstand verlenen indien:
a. het inkomen lager is dan de bijstandsnorm en;
b. er geen in aanmerking nemende vermogen als bedoeld in artikel 23, tweede en derde lid, is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is maximaal NAf 320,47.
(middelen)
Tot de middelen worden gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
(middelen)
1. Tot de middelen van de belanghebbende of aanvrager worden mede gerekend middelen ten behoeve van zijn levensonderhoud die door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen.
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende of aanvrager worden gerekend:
a. middelen die deze ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in de bijstand begrepen persoon;
b. de uitbetaling tot levensonderhoud die deze ontvangt ten behoeve van het levensonderhoud van een niet in de bijstand begrepen persoon;
c. vergoedingen en tegemoetkomingen van verwervingskosten, tenzij voor deze verwervingskosten bijstand wordt verleend;
d. inkomsten uit arbeid van de tot zijn last komende kinderen, tenzij het verlening van bijzondere bijstand betreft voor de bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan van die kinderen.
(inkomen)
1. Onder inkomen worden de op grond van artikel 20 in aanmerking genomen middelen gerekend voorzover deze betreffen:
a. inkomsten uit of in verband met arbeid;
b. inkomsten uit vermogen;
c. uitkering van NAf 329,00 per maand ter voltooiing van een scholing of opleiding voor het aanvaarden van arbeid of behouden van arbeid;
d. inkomsten uit verhuur van onroerend goed of een gedeelte daarvan;
e. inkomsten uit onderhuur van onroerend goed of een gedeelte daarvan;
f. inkomsten vanwege sociale zekerheidsuitkeringen;
g. bijdragen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek.
2. De in het eerste lid bedoelde inkomsten worden in aanmerking genomen vanaf het moment waarop de beschikking tot verlening van bijstand van kracht is.
3. Inkomsten als bedoeld in het tweede lid onder b en g, worden volledig op de norm voor algemene bijstand in mindering gebracht. Inkomsten als bedoeld onder e wordt voor vier vijfde deel in mindering gebracht op de norm voor algemene bijstand.
4. Alle andere inkomsten worden volledig in mindering gebracht.
(vermogen)
1. Onder vermogen wordt verstaan:
a. de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwden bij de aanvang van de verlening van bijstand beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de op dat tijdstip aanwezige schulden;
b. de op grond van de artikelen 20 en 21 in aanmerking te nemen middelen, die worden ontvangen tijdens de periode waarop beroep op bijstand wordt gedaan, voorzover deze geen inkomen zijn als bedoeld in artikel 22.
2. Het vermogen wordt niet in aanmerking genomen tot een bedrag van:
a. NAf 4.387,00 voor een alleenstaande;
b. NAf 4.387,00 voor een alleenstaande ouder;
c. NAf 8.775,00 voor gehuwden.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt niet als vermogen in aanmerking genomen:
a. bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn;
b. onroerend goed dat dient ter bewoning van de eigenaar ervan.
(betaling algemene bijstand)
1. De beschikking tot vaststelling van het uit te betalen bedrag aan bijstand geschiedt op grond van de beschikking tot het recht op bijstand als bedoeld in artikel 11 en vermeldt het de dag van uitbetaling.
2. De algemene bijstand wordt namens de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn door de instantie per veertien dagen uitbetaald.
3. De uitvoering van de uitbetaling van de algemene bijstand geschiedt door bemiddeling van een bij overeenkomst aan te wijzen financiële instelling.
4. De algemene bijstand wordt uitbetaald aan ieder van de rechthebbende echtgenoten voor de helft dan wel op hun gezamenlijke verzoek aan een van hen voor het geheel. In geval van samenwoning aan elke partner de helft dan wel op gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel.
(bijzondere bijstand)
1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4, 5, 6, 7, 9, 20, 21, 22 en 23 kan de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn aan een alleenstaande of een gezin bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen verlenen indien deze kosten naar het oordeel van de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn met inachtneming van de aanwezige draagkracht niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 14.
2. Voor de vaststelling van de draagkracht neemt de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn geheel of gedeeltelijk in beschouwing het in aanmerking te nemen vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
3. De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn kan bijzondere bijstand bij wijze van een geldlening dan wel in de vorm van een bedrag om niet verlenen.
4. Indien een geldlening bedoeld in het derde lid wordt toegekend, stemt de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn de aflossingsbedragen en de duur van de aflossing mede af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkene. De aflossingsbedragen worden daarbij zodanig vastgesteld dat de betrokkene tenminste blijft beschikken over een inkomen tot 80% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Hoofdstuk 4
Intrekking, verlaging en terugvordering van de bijstand
(verlagen bijstand)
De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn kan de verleende bijstand verlagen wegens:
a. het niet voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 12 en artikel 13;
b. ziekenhuisopname na vier weken;
c. opname in een inrichting na vier weken;
d. gedragingen die in strijd zijn met de verplichtingen als bedoeld in artikel 12 en artikel 13.
(intrekking bijstand)
1. De beschikking tot verlening van bijstand wordt ingetrokken indien:
a. de in de bijstand begrepen persoon bij de indiening van de aanvraag om bijstand onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de instantie heeft verstrekt;
b. aan een voorschrift dat aan de bijstand is verbonden niet of niet behoorlijk is voldaan;
c. de in de bijstand begrepen persoon blijk heeft gegeven van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van levensonderhoud;
d. de in de bijstand begrepen persoon blijk geeft van besteding van de bijstand ten behoeve van het gebruik van drugs of overmatig alcoholgebruik dan wel het beoefenen van hazardspelen;
e. de in de bijstand begrepen persoon wegens een misdrijf wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf;
f. het gezinshoofd overlijdt binnen acht weken na het overlijden;
g. de in de bijstand begrepen persoon voldoende inkomen of voldoende vermogen verwerft over de periode waarover de bijstand is verleend;
h. de in de bijstand begrepen persoon het aanbod tot plaatsing in een werkervaringsplaats twee maal weigert;
i. de in de bijstand begrepen persoon de betrekking bij een werkervaringsplaats langer dan één jaar uitoefent;
j. de persoon die bijstand geniet, het aanbod tot trajectbegeleiding twee maal weigert;
k. de persoon die bijstand geniet, gedurende de trajectbegeleiding langer dan één jaar inkomsten heeft;
l. een alleenstaande van het land voor langer dan vier weken verlaat vanaf het tijdstip van vertrek;
m. de in de bijstand begrepen persoon het pensioen ontvangt, waarop aanspraak bestaat krachtens de Landsverordening Algemene Ouderdomsverzekering;
n. de in de bijstand begrepen persoon een arbeidsplaats verkrijgt binnen een termijn van één maand gerekend vanaf de datum van de indiensttreding;
o. de persoon die bijstand geniet, in strijd handelt met het bepaalde in artikel 6a, tweede lid;
p. weigering van passende arbeid.
2. Bij het verlaten van het land door het gezinshoofd voor langer dan vier weken wordt na vier weken de bijstand ingetrokken en wordt de bijstand uitgekeerd aan degene die dan als gezinshoofd fungeert.
3. De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn stelt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, criteria vast voor gevallen van onvoldoende besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van levensonderhoud als bedoeld in het eerste lid onder c.
(intrekking bijslag)
De bijslag wordt ingetrokken in geval van:
a. overlijden acht weken na overlijden van het gezinslid;
b. vertrek van het gezinslid van het land voor langer dan vier weken wordt na vier weken de bijslag ingetrokken;
c. het bereiken van de meerderjarigheid.
(terugvordering kosten van de bijstand)
1. De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn vordert de kosten van bijstand terug, indien:
a. de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend en de betrokkene gelet op alle omstandigheden dit redelijkerwijs heeft of had kunnen begrijpen;
b. hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald en de betrokkene gelet op alle omstandigheden dit redelijkerwijs heeft of had kunnen begrijpen;
c. de betrokkene naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend over de middelen als bedoeld in artikel 20 beschikt of kan beschikken.
2. De beschikking tot terugvordering geschiedt op schriftelijke wijze en is met redenen omkleed en vermeldt hetgeen teruggevorderd wordt alsmede de termijn waarbinnen terugbetaling wordt verlangd.
3. Bij niet tijdige betaling van het bedrag tot terugvordering wordt het bedrag verhoogd met de wettelijke rente en de kosten die gepaard gaan met de terugvordering en bij dwangbevel opgelegd naar regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4. De kosten van bijstand die meer dan drie jaar voor datum van verzending van de beschikking tot invordering zijn gemaakt worden door de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn niet teruggevorderd.
Hoofdstuk 5
Inlichtingenverplichting, gegevensuitwisseling
en registratie arbeidsplaatsen
(Inlichtingenverplichting betrokkene)
1. De in de bijstand begrepen bemiddelbare persoon of de bemiddelbare aanvrager wordt met tenminste twee keer per jaar door of vanwege de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn opgeroepen en is verplicht om zich te melden bij de instantie.
2. De in de bijstand begrepen niet-bemiddelbare persoon of niet-bemiddelbare aanvrager wordt door of vanwege de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn eenmaal per jaar opgeroepen en verplicht om zich te melden bij de instantie.
3. De instantie kan aan de in het eerste en tweede lid begrepen personen inlichtingen verlangen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze landsverordening.
(Inlichtingenverplichting instanties)
1. De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn kan de instanties waaronder Publieke Zaken, Bureau Ziektekostenvoorzieningen, Ontvanger, Sociale Verzekeringsbank, Stichting Overheidsaccountantsbureau, Aqualectra, Stichting Kadaster en Openbare Registers Curaçao ter uitvoering van deze landsverordening verzoeken tot het verstrekken van inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze landsverordening aan de instantie.
2. Door of vanwege de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn kunnen de instanties worden verzocht om inzage te verlenen in de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze landsverordening. De inzage in de gegevens wordt pas verleend nadat de betrokkene toestemming heeft verleend.
3. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden bepaald dat de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn andere instanties kan verzoeken tot het verstrekken van inlichtingen aan de instantie die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze landsverordening.
(Inlichtingenverplichting werkgever)
1. De werkgever is verplicht desgevraagd en bevoegd uit eigen beweging aan de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn kosteloos opgaven en inlichtingen te verstrekken omtrent feiten en omstandigheden, hieronder mede begrepen de contante inningen, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze landsverordening van een persoon die in dienst is geweest en waarvoor bijstand is aangevraagd of verleend.
2. De Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn stelt vast binnen welke termijn en op welke wijze de inlichtingen worden overlegd.
(registratie aantal arbeidsplaatsen, werkervaringsplaatsen, cursussen
en opleidingen voor inschakeling in het arbeidsproces)
De instantie houdt een register bij van het aantal beschikbare arbeidsplaatsen, werkervaringsplaatsen, het aantal cursussen en opleidingen.
Hoofdstuk 6
Toezicht en opsporing
(toezicht)
1. Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze landsverordening gestelde bepalingen zijn belast de daartoe door de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn aangewezen ambtenaren en personen.
2. De toezichthoudende ambtenaren zijn uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:
a. alle inlichtingen te vragen, welke zij in verband met de uitoefening van hun taak nodig hebben;
b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;
c. alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van door hen aangewezen personen;
d. (vervallen)
3. Zo nodig wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid onder c, verschaft met behulp van de sterke arm.
4. Een ieder is verplicht aan de toezichthoudende ambtenaren alle medewerking te verlenen die op grond van het tweede lid worden gevorderd.
5. (vervallen)
6. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren en personen.
7. Een ieder is verplicht aan de in het eerste lid bedoelde toezichthouders desgevraagd alle medewerking te verlenen en alle inlichtingen te verstrekken, die zij redelijkerwijs bij de uitvoering van de hun op grond van deze landsverordening opgedragen taak nodig achten.
(geheimhouding)
Een ieder aan wie ter zake van de uitvoering van deze landsverordening een toezichthoudende taak of enige andere taak is opgedragen of opgedragen is geweest, is verplicht tot geheimhouding van hetgeen uit dien hoofde te zijner kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard van de zaak volgt.
(legitimatie)
1. Bij de uitoefening van zijn taak draagt een toezichthouder een legitimatiebewijs bij zich, dat is uitgegeven door of vanwege de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn.
2. Een toezichthouder toont zijn legitimatiebewijs desgevraagd aanstonds.
3. Het legitimatiebewijs bevat in ieder geval een foto van de toezichthouder en vermeldt diens naam en hoedanigheid.
Het model van het legitimatiebewijs wordt bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, vastgesteld.
(opsporing)
1. Met de opsporing van de bij of krachtens deze landsverordening strafbaar gestelde feiten zijn, naast de in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen, belast de daartoe door de Minister van Sociale Ontwikkeling, Arbeid en Welzijn aangewezen ambtenaren of personen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad.
2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld omtrent de vereisten waaraan de krachtens het eerste lid aangewezen ambtenaren of personen dienen te voldoen.
Hoofdstuk 7
Strafbepalingen
(strafbepalingen)
1. Degene die in strijd met het bepaalde in artikel 10, tweede lid, onjuiste inlichtingen verstrekt of enige gegevens verzwijgt, met het oogmerk om voor zich zelf of degene voor wie hij optreedt bijstand of hogere bijstand te verkrijgen of te behouden, of in strijd met artikel 34, vierde en zevende lid, handelt wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de tweede categorie.
2. Degene die in strijd met het bepaalde in artikel 24 zonder geldige machtiging zich uit de bijstand verkregen gelden van de in de bijstand begrepen persoon wederrechtelijk toe-eigent wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of een geldboete van de tweede categorie.
3. Degene die het bepaalde in artikel 30, derde lid, overtreedt, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie.
4. Het in het eerste, tweede en derde lid omschreven feiten worden als een misdrijf beschouwd.
Hoofdstuk 8
Slotbepalingen
(verplichting/bevoegdheid rechtspersonen)
Indien bij of krachtens enige bepaling van deze landsverordening een verplichting wordt opgelegd of een bevoegdheid wordt gegeven aan een rechtspersoon, een vennootschap of enige andere vereniging van personen, rust de verplichting op respectievelijk is de bevoegdheid gegeven aan de bestuurders van de rechtspersoon, de vennootschap of de vereniging van personen.
(Overgangsbepalingen)
(vervallen)
(intrekking van de regeling)
(vervallen)
(inwerkingtreding)
(vervallen)
(citeertitel)
Deze landsverordening wordt aangehaald als: Landsverordening verlening bijstand Curaçao 2008.
***