| Publicatienummer: | P.B. 2025, no. 68 (Geconsolideerde Tekst) |
| Categorie: | Geconsolideerde Tekst Landsverordening |
| Ministerie: | Bestuur, Planning & Dienstverlening |
| Datum ondertekening: | 28-04-2025 |
| Datum inwerktreding: | 23-04-1988 |
| Geregistreerd in: |
Klapper Publicatieblad ( HOOFDSTUK XIX Personeel)
|
LANDSBESLUIT van de 28ste april 2025, no. 25/1023, houdende vaststelling van de geconsolideerde tekst van de Lumpsum-regeling overheidsdienaren
| Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum ingetrokken | Betreft | Vindplaats | Zittingsjaar |
| 23 april 1988 | n.v.t. | n.v.t. | Geconsolideerde tekst | P.B. 2025, no. 68(GT) | n.v.t. |
1. Definities
De in deze paragraaf vastgestelde begripsbepalingen zijn mede van toepassing op de uit kracht van deze landsverordening gegeven voorschriften en beschikkingen.
In deze landsverordening wordt verstaan onder bevoegd gezag:
1°. de Gouverneur voor wat betreft de overheidsdienaren die in dienst zijn van het Land Curaçao;
2°. de Gouverneur op de voordracht van de raad van toezicht van de University of Curaçao Dr. Moises da Costa Gomez voor wat betreft de leden van de wetenschappelijke staf van die universiteit;
3°. (vervallen);
4°. de directie van de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten voor wat betreft het personeel van die bank;
5°. de raad van toezicht van de University of Curaçao Dr. Moises da Costa Gomez voor wat betreft het in artikel 20 van de Landsverordening University of Curaçao Dr. Moises da Costa Gomez bedoelde overige personeel van die universiteit;
6°. het bestuur van een bijzondere school in de zin van de Landsverordening basisonderwijs of de Landsverordening voortgezet onderwijs.
In deze landsverordening worden onder overheidsdienaren dezelfden verstaan als in de Wachtgeldregeling overheidsdienaren, met uitzondering van de procureur-generaal, de griffier der Staten en de Secretaris.
In deze landsverordening wordt verstaan onder:
lumpsum: de geldsom, bedoeld in artikel 20 van deze landsverordening;
reorganisatie: iedere wijziging of opheffing van een dienst, bedrijf of instelling, welke kan leiden tot ontslag als bedoeld in artikel 4 van de Wachtgeldregeling overheidsdienaren, en waarmede een vermindering van het aantal in die dienst, dat bedrijf of die instelling benodigde arbeidsplaatsen met twee of meer te zelfder tijd of in een samenhangende periode wordt beoogd.
2. De uitnodiging tot vrijwillig ontslag
Indien het bevoegde gezag besluit tot een reorganisatie over te gaan, stelt het, op de wijze als in deze landsverordening nader bepaald, de overheidsdienaren die in de dienst, het bedrijf of de instelling welke door de voorgenomen reorganisatie wordt betroffen werkzaam zijn, in de gelegenheid om kenbaar te maken dat zij zelf het dienstverband wensen te beëindigen, alvorens aan een of meer van hen ontslag als bedoeld in artikel 4 van de Wachtgeldregeling overheidsdienaren te verlenen.
1. Het bevoegde gezag kan besluiten ten aanzien van een of meer bepaalde diensten, bedrijven of instellingen tot het verlenen van ontslag als bedoeld in artikel 4 van de Wachtgeldregeling overheidsdienaren over te gaan zonder vooraf de gelegenheid te geven tot het kenbaar maken van de wens tot beëindiging van het dienstverband.
2. Een dergelijk besluit is met redenen omkleed en wordt zo spoedig mogelijk aan alle betrokken overheidsdienaren bekend gemaakt.
3. Als reden tot het nemen van het besluit kan onder meer gelden dat het aantal overheidsdienaren dat als gevolg van de reorganisatie naar verwachting ontslagen zal dienen te worden gering is in verhouding tot het totale aantal overheidsdienaren dat in de door de reorganisatie betroffen diensten, bedrijven of instellingen werkzaam is.
1. Het bevoegde gezag kan voorts besluiten een of meer bepaalde categorieën van overheidsdienaren, werkzaam in diensten, bedrijven of instellingen die door een voorgenomen reorganisatie worden betroffen, uit te sluiten van de gelegenheid tot het kenbaar maken van de wens tot beëindiging van het dienstverband. Onder categorie wordt hierbij verstaan een groep van overheidsdienaren met een zelfde of vergelijkbare taak of functie, of van een zelfde of vergelijkbaar opleidingsniveau.
2. Een dergelijk besluit wordt aan alle betrokken overheidsdienaren schriftelijk en met redenen omkleed bekend gemaakt op hetzelfde tijdstip waarop een mededeling als bedoeld in artikel 10 aan de overige overheidsdienaren die in de betreffende diensten, bedrijven of instellingen werkzaam zijn wordt gedaan.
3. Het besluit kan slechts gegrond zijn hetzij op de verwachting van een kwantitatieve onderbezetting van de betreffende diensten, bedrijven of instellingen, of van bepaalde functie- of opleidingsniveaus daarbinnen, hetzij op een dringende behoefte aan soortgelijk personeel in een andere dienst, bedrijf of instelling, onder hetzelfde bevoegde gezag gesteld.
1. Een bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2 sub 4° en 5° kan tot het nemen van een besluit tot reorganisatie met of zonder voorafgaande gelegenheid tot het kenbaar maken van de wens tot beëindiging van het dienstverband niet overgaan dan na verkregen toestemming van de Gouverneur. Een bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2 sub 6° behoeft daartoe de toestemming van de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening. De Gouverneur, onderscheidenlijk de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening maakt zijn beslissing op het daartoe strekkende verzoek van het bevoegde gezag zo spoedig mogelijk schriftelijk kenbaar; indien het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, is de beslissing met redenen omkleed.
2. Indien een verzoek om toestemming tot een voorgenomen reorganisatie met voorafgaande gelegenheid tot het kenbaar maken van de wens tot beëindiging van het dienstverband is ingewilligd, komen de aan de uitvoering van deze reorganisatie verbonden kosten ten laste van het Land.
Indien er enige vorm van georganiseerd overleg bestaat tussen een bevoegd gezag en een organisatie van overheidsdienaren ten aanzien van wie een reorganisatie overwogen wordt, worden de voorgenomen besluiten aangaande die reorganisatie door het bevoegde gezag in dit overleg ter behandeling aangebracht, en zijn daarop de betreffende het overleg tot stand gekomen regelen van toepassing.
Het besluit om de in een bepaalde dienst, bedrijf of instelling werkzame overheidsdienaren in verband met een voorgenomen reorganisatie in de gelegenheid te stellen kenbaar te maken dat zij zelf het dienstverband wensen te beëindigen wordt aan alle betrokkenen schriftelijk en zoveel mogelijk te zelfder tijd medegedeeld. De mededeling houdt tevens in algemene gegevens over de voorgenomen reorganisatie en over de lumpsum-regeling als bedoeld in deze landsverordening, over de wijze waarop en de termijn waarbinnen de wens tot beëindiging van het dienstverband kenbaar dient te worden gemaakt, over de ingangsdatum van het alsdan te verlenen ontslag en over de persoon of instantie waarbij nadere inlichtingen over de financiële en rechtspositionele gevolgen van een vrijwillige beëindiging van het dienstverband kunnen worden ingewonnen.
Gerekend vanaf de dagtekening van de in het vorige artikel bedoelde mededeling hebben zij aan wie deze is gedaan gedurende twee maanden de gelegenheid om hun wens tot beëindiging van het dienstverband schriftelijk kenbaar te maken.
Na afloop van de in het voorgaande artikel bedoelde termijn wordt in verband met dezelfde reorganisatie noch aan enige daarbij betrokken overheidsdienaar afzonderlijk, noch aan een groep of categorie van overheidsdienaren gezamenlijk opnieuw de gelegenheid gegeven om de wens tot beëindiging van het dienstverband met de in deze landsverordening bepaalde rechtsgevolgen kenbaar te maken.
3. Het ontslag
1. Behoudens het bepaalde in het derde lid en in artikel 14 wordt aan al degenen die in antwoord op een mededeling als bedoeld in artikel 10 kenbaar hebben gemaakt dat zij zelf het dienstverband wensen te beëindigen door het bevoegde gezag eervol ontslag verleend.
2. Het besluit tot ontslagverlening met toepassing van deze landsverordening wordt aan de betrokkenen schriftelijk bekend gemaakt binnen een maand na het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 11, geëindigd is.
3. Is een strafvervolging tegen de overheidsdienaar aanhangig of wordt overwogen hem in aanmerking te brengen voor een disciplinaire straf, dan kan de ontslagverlening worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.
4. Indien een geval als bedoeld in het derde lid zich heeft voorgedaan en de betrokken overheidsdienaar nadien alsnog voor het verkrijgen van eervol ontslag in aanmerking blijkt te komen, zijn op hem alle bepalingen van deze landsverordening onverminderd van toepassing.
1. Het bevoegde gezag kan weigeren aan een of meer bepaalde overheidsdienaren die in antwoord op een mededeling als bedoeld in artikel 10 kenbaar hebben gemaakt dat zij zelf het dienstverband wensen te beëindigen het gevraagde ontslag met toepassing van deze landsverordening te verlenen.
2. Het besluit tot weigering wordt aan de betrokkene(n) schriftelijk en met redenen omkleed medegedeeld binnen een maand na het tijdstip waarop de termijn, bedoeld in artikel 11, geëindigd is.
3. Het besluit kan slechts gegrond zijn op de overweging dat verlening van het gevraagde ontslag tot een kwantitatieve of kwalitatieve onderbezetting van de (het) betreffende dienst, bedrijf of instelling, of van bepaalde functie- of opleidingsniveaus daarbinnen, zou leiden.
De termijn van een maand, bedoeld in de artikelen 13, tweede lid, en 14, tweede lid, kan door het bevoegde gezag met een maand verlengd worden. Het besluit tot verlenging wordt aan de betrokkenen vóór de afloop van de oorspronkelijke termijn medegedeeld; het is met redenen omkleed.
1. Het ontslag gaat voor alle overheidsdienaren die in een zelfde dienst, bedrijf of instelling werkzaam zijn zoveel mogelijk op hetzelfde tijdstip in. Dit tijdstip valt niet eerder dan op de eerste dag van de tweede maand na die waarin het besluit, bedoeld in artikel 13, bekend gemaakt is, en niet later dan een maand vóór die waarin voor een of meer in dezelfde (hetzelfde) dienst, bedrijf of instelling werkzame overheidsdienaren in verband met dezelfde reorganisatie het ontslag als bedoeld in artikel 4 van de Wachtgeldregeling overheidsdienaren zal ingaan.
2. Het ontslag kan op verzoek of met instemming van de betrokken overheidsdienaar met ingang van een eerder tijdstip verleend worden.
3. Indien het vierde lid van artikel 13 van toepassing is, kan het ontslag voor de betrokkene op een later tijdstip ingaan.
Degene aan wie ingevolge deze landsverordening op zijn verzoek ontslag verleend is, heeft op grond van dat ontslag geen aanspraak op wachtgeld.
1. Op de overheidsdienaar, die, hoewel hij behoort tot een cate¬gorie als bedoeld in artikel 7 of die door een weigering als bedoeld in artikel 14 getroffen is, niettemin ontslag aan-vraagt is deze landsverordening niet van toepassing. Zijn ontslagaanvraag wordt door het bevoegde gezag behandeld in overeenstemming met de bepalingen van artikel 98 van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht of daarmede vergelijkbare, op de betrokkene toepasselijke rechtspositionele bepalingen.
2. Aan de overheidsdienaar, die behoort tot een categorie als bedoeld in artikel 7 of die door een weigering als bedoeld in artikel 14 getroffen is wordt in verband met dezelfde reor-ganisatie geen ontslag als bedoeld in artikel 4 van de Wachtgeldregeling overheidsdienaren verleend.
1. Degene aan wie ingevolge deze landsverordening ontslag verleend is wordt geacht ermede te hebben ingestemd dat hij in beginsel gedurende een tijdvak van vier jaren, gerekend vanaf het tijdstip waarop het ontslag ingaat, in dienst zal treden van een lichaam als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Pensioenlandsverordening overheidsdienaren.
2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, al naar gelang de lumpsum is toegekend door een bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2 sub 1°, 2°, 4° en 5°, onderscheidenlijk een bevoegd gezag als bedoeld in dat artikel sub 6°, kunnen privaatrechtelijke rechtspersonen of instellingen aan de werking van het eerste lid worden onttrokken of daaronder worden gebracht.
4. De Lumpsum
Aan de overheidsdienaar die de wens tot beëindiging van het dienstverband kenbaar heeft gemaakt en aan wie dienvolgens ontslag verleend is, wordt bij of uiterlijk een maand na de ingang van het ontslag een bepaalde geldsom uitgekeerd, volgens de in deze paragraaf en in paragraaf 6 van deze landsverordening te stellen regelen.
1. Tot uitkering van een geldsom als bedoeld in artikel 20 wordt tevens overgegaan ten aanzien van de overheidsdienaar aan wie op grond van het bepaalde in artikel 6 ontslag verleend is, indien hij tot zodanige uitkering uiterlijk binnen één maand na ontvangst van het besluit tot ontslagverlening een schriftelijk verzoek richt tot het bevoegd gezag.
2. Het verzoek kan niet worden geweigerd.
3. Ten aanzien van de overheidsdienaar aan wie op grond van dit artikel een geldsom wordt uitgekeerd, wordt het hem verleende ontslag geacht op zijn verzoek te zijn verleend. Het bepaalde in de artikelen 17 en 19 is van overeenkomstige toepassing.
Het bedrag van de lumpsum, bedoeld in artikel 20, is afhankelijk van het wachtgeld, de kindertoelage daaronder mede begrepen, dat de betrokken overheidsdienaar ontvangen zou hebben, indien het hem verleende ontslag niet door de bepalingen van deze landsverordening, doch door die van de Wachtgeldregeling overheidsdienaren beheerst zou zijn. Verminderingen op grond van paragraaf 4 van de laatstgenoemde regeling en inhoudingen in verband met premie- of andere verplichtingen worden bij de berekening van dit wachtgeld buiten beschouwing gelaten. De kindertoelage wordt voor de gehele duur van de wachtgeldperiode die voor de betrokkene gegolden zou hebben berekend naar de toestand op de dag voorafgaande aan die waarop het ontslag ingaat.
1. Van het wachtgeld, berekend overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande artikel, wordt de gekapitaliseerde waarde op de dag van de ingang van het ontslag vastgesteld, waarbij wordt uitgegaan van een rentevoet van 9% per jaar.
2. De lumpsum bedraagt 70% van het aldus gekapitaliseerde wachtgeld, doch ten hoogste zestigduizend gulden (NAf 60.000,—).
Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan de Gouverneur in overleg met de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening het in het eerste of het tweede lid van artikel 22 genoemde percentage of het in het tweede lid van dat artikel genoemde bedrag wijzigen. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, geschiedt de wijziging bij landsverordening.
1. Indien de gewezen overheidsdienaar aan wie een lumpsum is toegekend, in afwijking van het beginsel bedoeld in artikel 19, niettemin binnen het aldaar genoemde tijdvak en bij een aldaar bedoelde rechtspersoon of instelling een dienstbetrekking aanvaardt, is hij verplicht van die lumpsum terug te betalen, indien de indiensttreding geschiedt:
– binnen één jaar: 90%;
– na één jaar, maar binnen twee jaren: 75%;
– na twee jaren, maar binnen drie jaren: 50%;
– na drie jaren maar binnen vier jaren: 25%.
2. Bij de vaststelling van het terug te betalen bedrag worden inhoudingen, uit hoofde van artikel 39 toegepast, buiten beschouwing gelaten. Van de ingevolge de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 over de lumpsum betaalde of verschuldigde belasting wordt op verzoek van de betrokkene een gedeelte, overeenkomende met de in het eerste lid genoemde percentages in aldaar bedoelde gevallen, op het bedrag in mindering gebracht; in dit geval wordt in het jaar waarin de terugbetaling geschiedt het inkomen voor de vaststelling van de aanslag niet met het terugbetaalde bedrag verminderd. De Minister van Financiën kan nadere regelen vaststellen aangaande de wijze waarop de vermindering dient te geschieden, ingeval nog geen definitieve aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar waarin de lumpsum is ontvangen, is opgelegd, deze aanslag nog niet is voldaan, de belastingplichtige tegen de aanslag bezwaar gemaakt heeft of in beroep gekomen is, of tot navordering wordt overgegaan.
3. De terugbetaling geschiedt aan het Land.
5. Investeringsfaciliteiten
Aan de gewezen overheidsdienaar die in het genot is gesteld van een lumpsum, en die voornemens is investeringen te verrichten ten behoeve van een binnen Curaçao bestaand of nieuw te stichten bedrijf van voldoende economische levensvatbaarheid, kunnen bijzondere faciliteiten ter beschikking worden gesteld overeenkomstig de in deze paragraaf vastgestelde regelen, indien hij zijn voornemen uiterlijk zes maanden na de dag waarop zijn ontslag is ingegaan ter beoordeling heeft voorgelegd aan een ingevolge artikel 26 daartoe aangewezen instelling en de beoordeling positief is.
1. De beoordeling of voorgenomen investeringen voor de terbeschikkingstelling van bijzondere faciliteiten in aanmerking komen wordt, zoveel mogelijk reeds voordat het aan de betrokkenen verleende of te verlenen ontslag is ingegaan, uitgevoerd door een of meer publiek- of privaatrechtelijke instellingen, daartoe aangewezen door de Gouverneur bij landsbesluit, voor zover het betreft de voorgenomen investeringen van gewezen overheidsdienaren die een lumpsum ten laste van het Land genieten.
2. Indien de beoordeling positief is, vinden de verdere begeleiding en advisering met betrekking tot het bedrijf ten behoeve waarvan de faciliteiten ter beschikking worden gesteld door dezelfde instelling plaats die de beoordeling heeft verricht.
3. De Gouverneur kan aan de aangewezen instellingen algemene voorschriften geven omtrent de wijze waarop de beoordeling, begeleiding en advisering dienen te worden uitgevoerd.
De aanwijzing van de instelling of instellingen, bedoeld in het eerste lid van het voorgaande artikel, en de vaststelling van de voorschriften, bedoeld in het derde lid daarvan, geschieden door de Gouverneur en de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening zoveel mogelijk gelijkluidend. Indien de Gouverneur en de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening tot volledige overeenstemming geraken, geschiedt de vaststelling en/of aanwijzing bij landsbesluit, dat in dit geval op alle werkzame overheidsdienaren betrekking heeft.
1. Aan de gewezen overheidsdienaar die een lumpsum ten laste van het Land geniet kan ter financiering van de door deze voorgenomen investering, indien de beoordeling daarvan positief is, door de instelling die deze beoordeling heeft verricht een lening worden verstrekt, waarvoor haar de middelen uit ’s landskas verschaft worden.
2. Het bedrag van de lening beloopt ten hoogste vijftigduizend gulden (NAf 50.000,—) tegen een rente van ten hoogste 3% per jaar; de lening heeft een looptijd van ten hoogste tien jaren en een aflossingsvrije periode van ten hoogste twaalf maanden.
3. De voorwaarden van de lening worden voor elk afzonderlijk geval door de instelling, na overleg met de betrokken gewezen overheidsdienaar, vastgesteld. Zij zijn uitsluitend of mede afhankelijk van de beoordeling van de voorgenomen investering.
4. De uit de lening voor de gewezen overheidsdienaar voortvloeiende verbintenis is bij al zijn overige persoonlijke verbintenissen achtergesteld.
Ter uitvoering van het voorgaande artikel worden door het Land aan de ermee belaste instellingen, naarmate de behoefte ontstaat, leningen verstrekt tot het in totaal benodigde bedrag. Over deze leningen wordt door het Land geen rente geheven. De Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit artikel.
Het Land staat jegens elke instelling borg voor 90% van hetgeen deze uit hoofde van een ingevolge artikel 28 verstrekte lening aan hoofdsom en renten van de betrokken gewezen overheidsdienaar te vorderen heeft.
1. De instelling die ingevolge artikel 28 een lening aan een gewezen overheidsdienaar verstrekt is bevoegd te verlangen dat deze daarvoor te haren genoegen zekerheid stelt. Indien zulke zekerheid gesteld is, kan het Land voor de voldoening van zijn uit de borgtocht voortvloeiende verbintenis slechts worden aangesproken, indien en voor zover de zekerheid die de gewezen overheidsdienaar gesteld heeft onvoldoende blijkt te zijn.
2. De instelling is eveneens bevoegd te verlangen dat door de gewezen overheidsdienaar een bedrag, ten hoogste gelijk aan de door hem genoten lumpsum, uit eigen middelen wordt besteed voor de medefinanciering van de investering waarvoor ook het geleende bedrag wordt aangewend.
Indien de beoordeling van een voorgenomen investering als bedoeld in artikel 26 negatief is en/of de daarmede belaste instelling kenbaar maakt niet tot het verstrekken van een lening als bedoeld in artikel 28 te zullen overgaan, kan de betrokkene, zolang het hem verleende of te verlenen ontslag nog niet is ingegaan, zijn mededeling dat hij zelf het dienstverband wenst te beëindigen intrekken. Indien hij zijn ontslagaanvraag intrekt, wordt hij geacht geen ontslag te hebben verzocht.
1. Het bedrag en de tijdvakken, genoemd in artikel 28, tweede lid, en de percentages, genoemd in dat zelfde artikellid en in artikel 30, kunnen bij landsbesluit houdende algemene maatregelen worden gewijzigd.
2. (vervallen)
(vervallen)
6. Verschillende bepalingen
(vervallen)
1. Indien het ingevolge deze landsverordening verleende ontslag ingaat op een zodanig tijdstip dat, ware aan de betrokkene met ingang van dit tijdstip ontslag als bedoeld in artikel 4 van de Wachtgeldregeling overheidsdienaren verleend, hij aan het einde van de wachtgeldperiode uitzicht op een later ingaand pensioen zou hebben verworven, kan hij een zelfde uitzicht verwerven door betaling ineens van de gekapitaliseerde waarde van de bijdrage voor het eigen pensioen welke door hem zelf gedurende de wachtgeldperiode verschuldigd zou zijn geweest tot aan het tijdstip waarop hij het eerder bedoelde uitzicht alsdan zou hebben verworven, berekend tegen een rentevoet van 9% per jaar. Het door hem verschuldigde bedrag wordt op de lumpsum in mindering gebracht.
2. Indien de rentevoet, bedoeld in artikel 22, eerste lid, met toepassing van artikel 23 wordt gewijzigd, wordt de in het voorgaande lid genoemde rentevoet dienovereenkomstig gewijzigd.
De werkman die op de wijze, bepaald in het voorgaande artikel, uitzicht op pensioen heeft verworven, komt op het tijdstip waarop het hem verleende ontslag ingaat in aanmerking voor het vrijwillig deelgenootschap ter zake van weduwen- en wezenpensioen, bedoeld in artikel 28 van de Werkliedenverordening 1944.
Beslag, gelegd op het loon of de bezoldiging van een overheidsdienaar, wordt geacht tevens op de hem toekomende lumpsum te zijn gelegd. Evenwel is in geval van samenloop van beslag en inhouding als bedoeld in het volgende artikel slechts dat gedeelte van de lumpsum voor beslag vatbaar, hetwelk overblijft nadat de inhouding heeft plaats gevonden.
Hetgeen bij het ingaan van het ontslag door de gewezen overheidsdienaar aan het bevoegde gezag of aan enig openbaar lichaam verschuldigd is wordt op de lumpsum ingehouden. Op deze inhouding zijn beperkende bepalingen welke aan inhouding op de bezoldiging of het loon zijn gesteld niet van toepassing.
Korting ten behoeve van andere schuldeiser van de gewezen overheidsdienaar dan de in het voorgaande artikel bedoelde wordt op de lumpsum niet toegepast. Indien de bezoldiging of het loon van een overheidsdienaar onmiddellijk voorafgaand aan de ingang van het hem ingevolge deze landsverordening verleende ontslag aan zodanige korting onderworpen is, doet het bevoegde gezag aan de betrokken schuldeisers mededeling omtrent het aanstaande ontslag, ten minste een maand vóór de ingang daarvan.
Aan de overheidsdienaar ten behoeve van wie de publiek- of privaatrechtelijke rechtspersoon in welke dienst hij is, een overeenkomst van borgtocht met zijn schuldeiser heeft aangegaan, wordt de hem toekomende lumpsum niet uitbetaald alvorens hij heeft aangetoond dat hij met de betrokken schuldeiser een nieuwe overeenkomst heeft aangegaan waarbij in ieder geval de betrokken rechtspersoon uit de borgtocht wordt ontslagen.
Voor de toepassing van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 wordt degene aan wie de lumpsum is uitbetaald geacht ten tijde van de uitbetaling in Curaçao te wonen.
Indien de overheidsdienaar overlijdt alvorens het hem ingevolge deze landsverordening te verlenen of verleende ontslag is ingegaan, wordt hij geacht niet voor een zodanig ontslag in aanmerking te zijn gekomen.
Indien de gewezen overheidsdienaar overlijdt nadat hem ingevolge deze landsverordening verleende ontslag is ingegaan, doch voordat hem de lumpsum is uitgekeerd, geschiedt de betaling daarvan aan zijn erfgenamen.
Indien degene die aanspraak heeft op een lumpsum onder curatele gesteld of in staat van faillissement verklaard wordt, geschiedt de betaling aan de curator.
Indien de overheidsdienaar of gewezen overheidsdienaar opzettelijk onjuiste gegevens heeft verschaft, als gevolg waarvan hem ten onrechte een lumpsum dan wel een lumpsum tot een te hoog bedrag is toegekend, wordt al datgene van hem teruggevorderd dat hem niet zou zijn toegekend, indien hij de onjuiste gegevens niet had verschaft.
1. Ten aanzien van overheidsdienaren en gewezen overheidsdienaren jegens wie het bevoegde gezag wordt gevormd door de Gouverneur en ten aanzien van de erfgenamen van dezen, oordeelt over de beschikkingen, handelingen en weigeringen om te beschikken of te handelen in verband met de toepassing van de paragrafen 2, 3, 4 en 6 van deze landsverordening bij uitsluiting in eerste aanleg het gerecht in ambtenarenzaken en in hoger beroep de raad van beroep in ambtenarenzaken, zulks ook dan wanneer de bezwaarde geen ambtenaar in de zin van de Regeling ambtenarenrechtspraak is.
2. De bepalingen van de in het voorgaande lid genoemde regelingen zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
Van een ingevolge artikel 8 door de Gouverneur of de Minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening genomen besluit tot gehele of gedeeltelijke weigering van de in dat artikel bedoelde toestemming en van een weigering om een besluit te nemen of om de voor een reorganisatie waarvoor toestemming verleend is benodigde middelen ter beschikking te stellen kan het bevoegde gezag in beroep komen:
– binnen twee maanden nadat het besluit te zijner kennis gekomen of de weigering hem gebleken is, dan wel
– binnen een maand nadat een geschil tussen het bevoegde gezag en een in zijn dienst staande of gestaan hebbende werknemer over een besluit dat door het bevoegde gezag ter uitvoering van deze Landsverordening genomen is bij onherroepelijk rechterlijk vonnis in het voordeel van de werknemer is beslist.
De kennisneming van het beroep behoort aan de rechterlijke macht.
7. Overgangs- en slotbepalingen
Deze landsverordening wordt aangehaald als: Lumpsum-regeling overheidsdienaren.
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)