Landsverordening dierenwelzijn - Informashon tokante Gobièrnu di Kòrsou

Wet- en Regelgeving

Landsverordening dierenwelzijn

Publicatienummer: P.B. 2022, no. 90, zoals laatstelijk gewijzigd bij   P.B. 2022, no. 132
Categorie: Landsverordening
Ministerie: Gezondheid, Milieu & Natuur
Datum ondertekening: 12-08-2022
Datum inwerktreding: 01-01-2023
Geregistreerd in:
Klapper Afkondigingsblad ( HOOFDSTUK V Openbare orde )


LANDSVERORDENING van de 12de augustus 2022 houdende vaststelling van regels inzake het welzijn van dieren

Datum inwerkingtreding Terugwerkende kracht tot en met Datum ingetrokken Betreft Vindplaats Zittingsjaar
1-1-2023 n.v.t. n.v.t. Moederregeling P.B. 2022, no.90 2017-2018-127
n.v.t. n.v.t. n.v.t. Inwerkingtredings­landsbesluit P.B. 2022, no. 132 n.v.t.

Doorlopende tekst

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1

Definities

In deze landsverordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. dierenambulance: de door of namens de Dierenbescherming bediende ambulance voor het vervoeren en verzorgen van dieren;
b. Dierenbescherming: de in Curaçao gevestigde stichting Dierenbescherming Curaçao;
c. houder: een eigenaar, houder, hoeder of verzorger van een of meer dieren;
d. minister: de minister van Gezondheid, Milieu en Natuur.

 

Artikel 2

Intrinsieke waarde

  1. De intrinsieke waarde van het dier wordt erkend.
  2. Onder erkenning van de intrinsieke waarde, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan erkenning van de eigenwaarde van dieren, zijnde wezens met gevoel, die tevens zorg behoeven.
  3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt tot zorg die dieren behoeven in elk geval gerekend dat dieren zijn gevrijwaard van:
    a. dorst, honger en onjuiste voeding;
    b. fysiek en fysiologisch ongerief;
    c. pijn, verwonding en ziektes;
    d. angst en chronische stress;
    e. beperking van hun natuurlijk gedrag, voor zover zulks redelijkerwijs kan worden verlangd; en
    f. onnodige of disproportionele beperking van hun bewegingsruimte.
  4. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregel, kunnen voor de bij dat landsbesluit aangewezen categorieën houders van dieren nadere regels worden gesteld omtrent:
    a. de inrichting van de plaatsen waarop dieren worden gehouden;
    b. de wijze waarop dieren worden gehouden en hun huisvesting;
    c. de hygiënische eisen waaraan moet worden voldaan;
    d. de voedering, drenking, verzorging en behandeling van dieren;
    e. de bestrijding van insecten en ratten alsmede van andere organismen voor zover zij schadelijk zijn voor de gezondheid van dieren;
    f. de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts;
    g. het in-, uit- en vervoeren van dieren en goederen bestemd voor voedering of toediening tot dieren;
    h. het fokken van dieren;
    i. de koop, verkoop en verhandeling van dieren.

Artikel 3

Bij het stellen van regels bij of krachtens deze landsverordening en het nemen van op die regels gebaseerde besluiten, wordt ten volle rekening gehouden met de gevolgen die deze regels of besluiten hebben voor deze intrinsieke waarde van het dier, onverminderd andere gerechtvaardigde belangen. Daarbij wordt er in elk geval in voorzien dat de inbreuk op de integriteit of het welzijn van dieren, verder dan redelijkerwijs noodzakelijk, wordt voorkomen en dat de zorg die de dieren behoeven is verzekerd.

Artikel 4

Zorgplicht

  1. Een houder van dieren neemt zorg in acht voor de dieren die hij houdt.
  2. De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat de houder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor dieren worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voor zover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
  3. Eenieder is gehouden – voor zover er geen direct gevaar bestaat voor de veiligheid van mens en dier – een hulpbehoevend dier van een doorgaans niet in het wild levend soort, zorg te verlenen.
  4. Indien de zorg aan een hulpbehoevend dier, bedoeld in het derde lid, niet zelf geboden kan worden, wordt het dier gemeld bij de Dierenbescherming.

Hoofdstuk 2 Honden

Artikel 5

Verzorging honden

  1. De houder van een hond is verplicht de hond verzorging te geven. Hieronder wordt ten minste verstaan, dat:
    a. de hond iedere dag over voldoende vers en schoon water beschikt;
    b. de houder van de hond gehouden is het water, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, zodanig te plaatsen dat het dier dit niet kan omgooien en dat het in een voldoende schaduwrijke plaats staat;
    c. de hond iedere dag over voldoende eten beschikt conform de caloriebehoefte van het dier;
    d. de caloriebehoefte, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt gebaseerd op de leeftijd en het normale gewicht van de hond;
    e. de hond, indien noodzakelijk, medische zorg krijgt van een dierenarts;
    f. de hond te allen tijde vrij van ongedierte wordt gehouden op een wijze die niet schadelijk is voor de hond.
  2. Onder noodzakelijke medische zorg als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt in ieder geval verstaan de gevallen waarin sprake is van:
    a. kreupelheden na trauma, waarbij het aannemelijk is dat er sprake is van een botbreuk of vergelijkbaar pijnlijk letsel;
    b. uitgebreide huidafwijkingen waarbij sprake is van jeuk of irritatie voor de hond;
    c. grote open wonden;
    d. verlammingen;
    e. hoge koorts of ondertemperatuur met uitdroging;
    f. een algeheel zeer zieke indruk.
  3. Bij of krachtens landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid nadere regels worden gesteld.

Artikel 6

De grenzen voor honden

  1. De houder van een hond is verplicht om de hond te allen tijde binnen de grenzen van zijn erf te houden, tenzij hij de hond aangelijnd en onder zijn begeleiding of de begeleiding van een door hem aan te wijzen derde buiten zijn erf brengt.
  2. Indien de houder van een hond of een door hem aan te wijzen derde een hond aangelijnd buiten het erf brengt, is deze verplicht om:
    a. gebruik te maken van een deugdelijke lijn van minimaal 1,5 meter, en
    b. de lijn te bevestigen aan een halsband als bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel c, met dien verstande dat de afstand tussen de halsband en de nek van de hond uit twee volwassen vingers bestaat, dan wel een daarin genoemd hondentuig.
  3. In industriegebied, agrarisch gebied, conserveringsgebied, parkgebied en open land, zoals bedoeld in het Eilandelijk Ontwikkelingsplan Curaçao, en bij de stranden der zee, is aanlijnen niet verplicht, mits derden daarvan redelijkerwijs geen hinder kunnen ondervinden, onverminderd de bevoegdheid van particuliere eigenaren of beheerders van bedoelde gebieden ter zake regels te stellen.
  4.  De verplichting, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op assistentiehonden. Zij is ook niet van toepassing op honden welke door politie en particuliere bewakingsbedrijven worden ingezet voor opsporing, aanhouding, bescherming en veiligheid, doch uitsluitend voor zover ter uitoefening van hun functie noodzakelijk.
  5. De houder van een hond is verplicht te verhinderen dat het dier in bij ministeriële regeling met algemene werking door de minister aangewezen gebieden, als bedoeld in het derde lid, en gedurende daarbij bepaalde periodes, dieren opspoort, doodt, verwondt, vangt, bemachtigt of eieren daarvan vernietigt. In die gebieden en gedurende die periodes, is de houder verplicht om de hond aangelijnd te houden.

Artikel 7

Vrijheid hond

De houder van een hond is verplicht de hond vrij rond te laten lopen binnen de grenzen van diens erf of binnen een gedeelte van bedoeld erf, behoudens het bepaalde in artikel 9.

Artikel 8

Eisen aan het erf

  1. De houder van een hond is verplicht zijn erf af te scheiden door middel van een deugdelijke omheining met een toegangspoort, gebruik makende van zodanig materiaal dat de omheining en toegangspoort voldoende hoog, stevig en dicht zijn, zodat de hond:
    a. niet buiten het erf kan geraken, en
    b. zichzelf niet kan verwonden.
  2. De houder van een hond is verplicht de toegangspoort, bedoeld in het eerste lid, zodanig te vergrendelen, dat het dier niet buiten de grenzen van het erf kan geraken.
  3. De houder van een hond is verplicht op het erf of gedeelte van het erf over een overdekking voor de hond te beschikken met een minimale oppervlakte van 2m² per hond, die voldoende bescherming biedt tegen weersomstandigheden.

Artikel 9

Gevallen waarin beperking vrijheid hond is toegelaten

  1. De vrijheid van de hond wordt beperkt indien er direct gevaar dreigt voor de veiligheid van mens of dier, onder de voorwaarden genoemd in de navolgende leden.
  2. De beperking, bedoeld in het eerste lid, is tijdelijk van aard en duurt niet langer voort dan strikt noodzakelijk ter bereiking van het doel omschreven in het eerste lid.
  3. In de gevallen bedoeld in het eerste lid wordt de hond in een hok of aan een ketting gehouden.
  4. De houder die een hond in een hok houdt, zorgt ervoor dat het hok:
    a. en diens vergrendeling voldoende stevig zijn, zodat de hond niet buiten het hok kan geraken, en van zodanig materiaal zijn vervaardigd zodat de hond zichzelf daar niet aan kan verwonden;
    b. niet onder water kan lopen en te allen tijde droog blijft;
    c. een voldoende gladde vloer heeft zodat deze hygiënisch, schoon en vrij van ongedierte gehouden kan worden en ook hygiënisch, schoon, en vrij van ongedierte gehouden wordt;
    d. de hond voldoende bescherming biedt tegen weersomstandigheden;
    e. de hond voldoende ventilatie biedt; en
    f. een oppervlakte heeft waarin de hond zich comfortabel kan bewegen.
  5. De houder van een hond die de hond aan een ketting houdt, zorgt ervoor dat de hond beschikt over een oppervlakte van minimaal 2m² die voldoende bescherming biedt tegen weersomstandigheden en dat de ketting:
    a. niet belemmerd wordt door obstakels in enige looprichting van de hond, met uitzondering van de water- en voervoorziening;
    b. een minimale lengte heeft dat de hond zich vrij kan bewegen en op een afstand van de water- en voervoorziening zijn behoeftes kan doen; en
    c. bevestigd is aan een halsband om de nek van de hond, met een afstand tussen de halsband en de nek van de hond van te allen tijde twee volwassen vingers en die vrijwel volledig uit nylon, leer of ander voldoende deugdelijk en zacht materiaal bestaat, en geen strophalsband of prikkelhalsband is, dan wel aan een goed passend hondentuig van eenzelfde materiaal.

Artikel 10

Zwervende of loslopende honden

  1. Degene die een zwervende of loslopende hond die op de openbare weg of een andere voor hem rechtmatig toegankelijke plaats aantreft, kan te allen tijde de hond vangen en onmiddellijk overbrengen naar de plaats van bewaring, bedoeld in artikel 11.
  2. Gevangen honden als bedoeld in het eerste lid, die naar het oordeel van het hoofd van de Veterinaire Dienst, gegrond op een daartoe strekkend schriftelijk advies van een dierenarts, geen dierwaardig leven meer kunnen leiden, worden onmiddellijk en pijnloos ingeslapen.
  3. Een hond heeft geen dierwaardig leven als bedoeld in het tweede lid indien de hond, op een redelijkerwijs niet te bestrijden wijze:
    a. zelf geen initiatieven meer neemt om te bewegen, te eten en contact te hebben met andere dieren, de houder, of de omgeving;
    b. zich niet meer bewust is van afwijkend gedrag; of
    c. ernstig en langdurig pijn heeft.

Artikel 11

Gevangen honden

  1. Een gevangen hond, bedoeld in artikel 10, eerste lid, wordt zeven dagen in bewaring gehouden, binnen welke termijn de houder van de hond de hond terug kan krijgen tegen betaling aan de beheerder van een bedrag, berekend op de wijze als beschreven in het tweede lid.
  2. Het bedrag, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend naar een tarief van NAf 10,- per dag of gedeelte daarvan waarop de hond in bewaring is geweest, vermeerderd met de eventuele kosten gemaakt voor veterinaire behandeling van de hond.
  3. Het tarief, bedoeld in het tweede lid, kan bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, worden aangepast.
  4. De Dierenbescherming is beheerder van de plaats waar de bewaring bedoeld in het eerste lid plaatsvindt.
  5. De minister kan een andere rechtspersoon met een aan dat van de Dierenbescherming aanverwant doel als beheerder van een andere plaats van bewaring aanwijzen. In dat geval wordt het bedrag, bedoeld in het eerste lid, aan die beheerder voldaan.
  6. Na het verstrijken van de termijn, genoemd in het eerste lid, kan de hond die niet door de houder is opgevraagd of waarvoor het bedrag, bedoeld in het eerste lid, niet is voldaan, ter adoptie worden gegeven of kan de beheerder op andere wijze over de hond beschikken.

Hoofdstuk 3 Katten

Artikel 12

De houder van een kat is verplicht de kat vrij rond te laten lopen binnen de grenzen van diens erf, behoudens voor zover er direct gevaar dreigt voor de veiligheid van mens of dier.

Artikel 13

Verzorging katten

  1. De houder van een kat is verplicht de kat verzorging te geven. Hieronder wordt ten minste verstaan, dat:
    a. de kat iedere dag over voldoende vers en schoon water beschikt;
    b. De houder van een kat gehouden is het water, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, zodanig te plaatsen dat het dier dit niet kan omgooien en dat het in een voldoende schaduwrijke plaats staat;
    c. de kat iedere dag over voldoende eten beschikt conform de caloriebehoefte van de kat;
    d. De caloriebehoefte, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt gebaseerd op de leeftijd en het normale gewicht van de kat;
    e. de kat indien noodzakelijk medische zorg krijgt van een dierenarts;
    f. de kat te allen tijde vrij van ongedierte wordt gehouden op een wijze die niet schadelijk is voor de kat.
  2. Artikel 5, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 Identificatie- en registratieplicht

Artikel 14

Identificatieplicht

  1. De houder van een hond is verplicht het dier binnen zeven weken na de geboorte dan wel het binnen Curaçao brengen, te identificeren met een ISO-chip.
  2. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kan worden bepaald dat de identificatieplicht, bedoeld in het eerste lid, ook voor andere daarbij aangewezen dieren geldt.

Artikel 15

Registratieplicht

  1. Een houder registreert het dier waarvoor ingevolge artikel 14 de identificatieplicht geldt, binnen acht weken na de geboorte of het binnen Curaçao brengen in een databank.
  2. Indien de houder een natuurlijk persoon is, geeft de houder bij de registratie, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval de volgende gegevens door:
    a. naam, adres, woonplaats en identificatienummer;
    b. het nummer van de chip;
    c. de geboortedatum, soort en ras van het dier; en
    d. de datum van identificatie.
  3. Indien de houder een onderneming is, geeft de houder bij de registratie, bedoeld in het eerste lid, in ieder geval de volgende gegevens door:
    a. het vestigingsadres van de onderneming waar het dier wordt gehouden;
    b. naam van de onderneming en de beheerder van de onderneming; en
    c. de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b tot en met d.
  4. De houder meldt in een databank:
    a. een wijziging van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of derde lid, onderdelen a en b; en
    b. het overlijden of vermissing van het dier gedurende een periode van meer dan drie weken.
  5. De minister kan van het bepaalde in het eerste lid geheel of gedeeltelijk vrijstelling of ontheffing verlenen. Aan een vrijstelling of ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden verleend.
  6. De databank, bedoeld in het eerste lid, wordt door de Dierenbescherming beheerd. Eenieder die daarbij een redelijk belang heeft, krijgt daarin inzage. De Dierenbescherming kan voor iedere inzage een vergoeding rekenen ter dekking van de kosten.

Hoofdstuk 5 Toezicht en Handhaving

Artikel 16

  1. Met het toezicht op de naleving van de regels gegeven bij of krachtens deze landsverordening, zijn belast de personen aangewezen in artikel 184 van het Wetboek van Strafvordering, alsmede de bij landsbesluit aangewezen ambtenaren of andere personen. Een zodanige aanwijzing wordt bekendgemaakt in de Curaçaosche Courant.
  2. De personen, bedoeld in het eerste lid, zijn uitsluitend voor zover dat voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze noodzakelijk is, bevoegd:
    a. alle inlichtingen te vragen;
    b. inzage te verlangen van alle boeken, bescheiden en andere informatiedragers en daarvan afschrift te nemen of deze daartoe tijdelijk mee te nemen;
    c. goederen aan opneming en onderzoek te onderwerpen, deze daartoe tijdelijk mee te nemen en daarvan monsters te nemen;
    d. alle plaatsen, met uitzondering van woningen zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoner, te betreden, vergezeld van de door hen aangewezen personen;
    e. schepen en stilstaande voertuigen, alsmede de lading daarvan te onderzoeken; en
    f. woningen of tot woning bestemde gedeelten van vaartuigen zonder uitdrukkelijke toestemming van de bewoner binnen te treden.
  3. Zo nodig, wordt de toegang tot een plaats als bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, verschaft met behulp van de sterke arm.
  4. Op het binnentreden van woningen of van tot woning bestemde gedeelten van vaartuigen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel f, is Titel X van het Derde Boek van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 155, vierde lid, 156, tweede lid, 157, tweede en derde lid, 158, eerste lid, laatste zinsnede, en 160, eerste lid, en met dien verstande dat de machtiging, indien het betreft de krachtens het eerste lid aangewezen personen, wordt verleend door de procureur-generaal.
  5. Bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de wijze van taakuitoefening van de krachtens dit artikel aangewezen ambtenaren en personen.
  6. Eenieder verleent alle medewerking aan de ambtenaren en personen, bedoeld in het eerste lid, die op grond van het tweede lid wordt gevorderd.

Artikel 17

Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding; en
b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Artikel 18

  1. De minister kan bij overtreding van de voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 2, 4 tot en met 9, 12 en 13, een last onder dwangsom opleggen. Artikel 1:127 van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
  2. De last onder dwangsom kan worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt.
  3. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.
  4. Bij de last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
  5. Een beslissing tot oplegging van een last onder dwangsom wordt op schrift gesteld en is een beschikking

Artikel 19

  1. De minister stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
  2. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.
  3. Boven een bedrag van NAf 25.000,- wordt geen dwangsom verbeurd.

Artikel 20

Een verbeurde dwangsom wordt betaald binnen zes weken nadat zij van rechtswege is verbeurd.

Artikel 21

  1. Indien een last onder dwangsom is opgelegd kan de minister op verzoek van de overtreder de last opheffen, de looptijd ervan opschorten voor een bepaalde termijn, of de dwangsom verminderen ingeval van blijvende of tijdelijke gehele of gedeeltelijk onmogelijkheid voor die overtreder om aan zijn verplichtingen te voldoen.
  2. Indien een last onder dwangsom is opgelegd kan de minister op verzoek van de overtreder de last opheffen, indien de beschikking één jaar van kracht is geweest zonder dat de dwangsom is verbeurd.

Artikel 22

De bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart door verloop van één jaar na de dag waarop zij is verbeurd.

 

Artikel 23

Geen last onder dwangsom kan worden opgelegd voor zover voor de overtreding een rechtvaardigingsgrond bestond.

Artikel 24

  1. Alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom beslist de minister bij beschikking omtrent de invordering van de dwangsom.
  2. De minister geeft voorts een beschikking omtrent een last onder dwangsom of de invordering van de dwangsom, indien een belanghebbende daarom verzoekt.
  3. De minister beslist binnen zes weken op het verzoek.

Artikel 25

  1. Indien uit een beschikking tot intrekking of wijziging van de last onder dwangsom of de invordering van de dwangsom voortvloeit dat een reeds gegeven beschikking niet in stand kan blijven, vervalt die beschikking.
  2. De minister kan een nieuwe beschikking tot invordering geven die in overeenstemming is met de gewijzigde last onder dwangsom.

Artikel 26

  1. Een bezwaar, beroep, hoger beroep of een verzoek om schorsing, dan wel voorlopige voorziening gericht tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
  2. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan beslissen het beroepschrift toe te zenden naar de minister, overeenkomstig artikel 54 van de Landsverordening administratieve rechtspraak, indien behandeling door de minister gewenst is.
  3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op een verzoek om schorsing dan wel op een voorlopige voorziening.

Artikel 27

Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij door de met het toezicht belaste persoon aan het openbaar ministerie voorgelegd.

Artikel 28

Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.

 

Artikel 29

  1. De minister kan bij overtreding van de voorschriften gesteld bij of krachtens de artikelen 2, 4 tot en met 9, 12 en 13, een bestuurlijke boete opleggen. Artikel 1:127 van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
  2. Een op grond van het eerste lid op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 1:54, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
  3. Alvorens over te gaan tot oplegging van een boete, stelt de minister de betrokkene schriftelijk op de hoogte van het voornemen een boete op te leggen onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

Artikel 30

Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd, indien:
a. de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten;
b. de overtreder is overleden;
c. aan de overtreder wegens dezelfde overtreding reeds eerder een bestuurlijke boete of last onder dwangsom is opgelegd; of
d. een rechtvaardigingsgrond voor de overtreding bestaat.

Artikel 31

  1. Geen bestuurlijke boete wordt opgelegd, indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, of het recht tot strafvervolging is vervallen ingevolge artikel 1:149 van het Wetboek van Strafrecht.
  2. Indien de gedraging tevens een strafbaar feit is, wordt zij aan de officier van justitie voorgelegd, tenzij bij wettelijk voorschrift is bepaald, dan wel met het openbaar ministerie is overeengekomen, dat daarvan kan worden afgezien.
  3. Voor een gedraging die aan de officier van justitie moet worden voorgelegd, legt de minister slechts een bestuurlijke boete op indien:
    a. de officier van justitie aan de minister heeft medegedeeld ten aanzien van de overtreder van strafvervolging af te zien, of
    b. de minister niet binnen dertien weken een reactie van de officier van justitie heeft ontvangen.

Artikel 32

  1. Een bestuurlijke boete vervalt, indien zij op het tijdstip van het overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is. Een onherroepelijke bestuurlijke boete vervalt voor zover zij op dat tijdstip nog niet is betaald.
  2. Een reeds opgelegde bestuurlijke boete vervalt, indien het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba met toepassing van artikel 25 van het Wetboek van Strafvordering de vervolging van de overtreder voor dat feit beveelt.
  3. De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt vijf jaren nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.
  4. Indien tegen de bestuurlijke boete bezwaar wordt gemaakt of beroep wordt ingesteld, wordt de vervaltermijn, bedoeld in het derde lid, opgeschort tot onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist.

Artikel 33

  1. Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestuurlijke boete, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen. Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
  2. Indien beroep is ingesteld tegen een bestuurlijke boete is de partij aan wie de boete is opgelegd niet verplicht omtrent de overtreding verklaringen af te leggen. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 34

  1. De minister kan van de overtreding een rapport opmaken.
  2. Het rapport is gedagtekend en vermeldt in ieder geval:
    a. de naam van de overtreder;
    b. de overtreding, alsmede het overtreden voorschrift; en
    c. zo nodig een aanduiding van de plaats waar en het tijdstip of de periode waarop de overtreding is geconstateerd.
  3. Een afschrift van het rapport wordt uiterlijk bij de bekendmaking van de beschikking tot oplegging van de bestuurlijke boete aan de overtreder toegezonden of uitgereikt.
  4. Indien van de overtreding een proces-verbaal als bedoeld in artikel 186 van het Wetboek van Strafvordering is opgemaakt, treedt dit voor de toepassing van deze paragraaf in de plaats van het rapport.

Artikel 35

  1. De minister stelt de overtreder desgevraagd in de gelegenheid de gegevens waarop het opleggen van de bestuurlijke boete, dan wel het voornemen daartoe, berust, in te zien en daarvan afschriften te vervaardigen. De minister kan beslissen om bepaalde stukken van kennisneming uit te zonderen in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend.
  2. Voor zover blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt, draagt de minister er zoveel mogelijk zorg voor dat deze gegevens aan de overtreder worden medegedeeld in een voor deze begrijpelijke taal.

Artikel 36

  1. De minister kan de overtreder in de gelegenheid stellen over het voornemen tot opleggen van een bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te brengen.
  2. Op het moment dat de overtreder in de gelegenheid wordt gesteld over het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke boete zijn zienswijze naar voren te brengen:
    a. wordt het rapport reeds bij de uitnodiging daartoe aan de overtreder toegezonden of uitgereikt;
    b. zorgt de minister voor bijstand door een tolk, indien blijkt dat de verdediging van de overtreder dit redelijkerwijs vergt.
  3. Indien de minister nadat de overtreder zijn zienswijze naar voren heeft gebracht, beslist dat:
    a. voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd, of
    b. de overtreding alsnog aan de officier van justitie zal worden voorgelegd, wordt dit schriftelijk aan de overtreder medegedeeld.

Artikel 37

  1. Een beschikking tot oplegging van een bestuurlijke boete vermeldt in ieder geval:
    a. de naam van de overtreder
    b. het feit ter zake waarvan de boete wordt opgelegd, alsmede het overtreden voorschrift;
    c. het bedrag van de boete, alsmede een toelichting op de hoogte daarvan; en
    d. de termijn waarbinnen de boete moet worden betaald.
  2. Op verzoek van de overtreder die de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de officiële talen in de zin van de Landsverordening officiële talen onvoldoende begrijpt, draagt de minister er zoveel mogelijk zorg voor dat de inhoud van de beschikking aan de betrokkene wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Artikel 38

  1. De minister kan van de overtreder bij dwangbevel een verbeurde dwangsom of verschuldigde bestuurlijke boete, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, invorderen.
  2. Het dwangbevel wordt op kosten van de overtreder bij deurwaardersexploit betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
  3. Gedurende zes weken na de dag van betekening staat verzet tegen het dwangbevel open.
  4. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging. Op verzoek van de minister, kan de rechter de schorsing van de tenuitvoerlegging opheffen.

Artikel 39

De werkzaamheden in verband met het opleggen van een dwangsom of van een bestuurlijke boete worden voor zover mogelijk verricht door personen die niet betrokken zijn geweest bij het vaststellen van de overtreding of het daaraan voorafgegane onderzoek.

Artikel 40

Rechtsvordering bij de burgerlijke rechter

  1. Eenieder is bevoegd bij verzoekschrift aan de burgerlijke rechter een rechtsvordering in te stellen tegen de overtreder tot nakoming, al dan niet onder dwangsom, van de voorschriften gesteld bij of krachtens deze landsverordening.
  2. In het verzoekschrift wordt zo duidelijk mogelijk aangegeven ter bescherming van welk dier de rechtsvordering wordt ingesteld.
  3. Is de verzoeker onbekend met de naam, en in geval van een natuurlijk persoon zo nodig de voornamen, en de woon- of verblijfplaats van de gedaagde, als bedoeld in artikel 111, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dan kan ter vervanging daarvan de gedaagde in het verzoekschrift worden aangeduid als de houder van het dier, bedoeld in het tweede lid.
  4. Het belang van het door de overtreding getroffen dier, ook al is de verzoeker niet de houder daarvan, wordt steeds als een voldoende belang van de verzoeker bij de rechtsvordering in de zin van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek aangemerkt.

Hoofdstuk 6    Wijziging andere regelingen, overgangsbepaling en slotartikelen

Artikel 41

Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  1. Dieren zijn geen zaken.
  2. Bepalingen met betrekking tot zaken zijn op dieren van toepassing, met in achtneming van de op wettelijke voorschriften en regels van ongeschreven recht gegronde beperkingen, verplichtingen en rechtsbeginselen, alsmede de openbare orde en de goede zeden.

Artikel 42

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A
Artikel 2:335 komt te luiden:
Artikel 2:335

  1. Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie wordt gestraft:
    a. hij die, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, opzettelijk een dier pijn doet, letsel bij een dier veroorzaakt of de gezondheid van een dier benadeelt;
    b. hij die zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, opzettelijk aan een dier, dat geheel of ten dele aan hem toebehoort en onder zijn toezicht staat of aan een dier, tot welks verzorging hij verplicht is, de nodige verzorging onthoudt;
    c. hij die dierengevechten houdt of gelegenheid tot het houden van dierengevechten geeft;
    d. hij die het publiek gelegenheid tot het bijwonen van dierengevechten geeft.
  2. Tot de in het eerste lid strafbaar gestelde feiten wordt gerekend:
    a. een dier arbeid doen verrichten, welke kennelijk zijn krachten te boven gaat of waartoe het uit hoofde van zijn toestand ongeschikt is;
    b. een dier vervoeren of doen vervoeren zonder dit het nodige levensonderhoud te verschaffen of te doen verschaffen;
    c. het castreren of steriliseren van een dier anders dan door een dierenarts of door een persoon, die daartoe van overheidswege bevoegd verklaard is;
    d. rundvee vervoeren, terwijl het is aangebonden met een halstouw of een hoorntouw, anders dan aan de hand;
    e. bij verlossing van een koe een krachttoestel of dierlijke trekkracht gebruiken;
    f. een hond als trekkracht gebruiken;
    g. de oorschelpen van een hond verkleinen;
    h. de staartwervelkolom van een dier verkorten;
    i. in de snuit van een varken een ander voorwerp dan een gladde en roestvrije agrave aan te brengen of aangebracht te laten.
  3. Met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:
    a. hij die nodeloos een dier pijn doet of nodeloos bij een dier letsel veroorzaakt, nodeloos een dier kwelt of nodeloos de gezondheid van een dier benadeelt;
    b. hij die nodeloos aan een dier, dat geheel of ten dele aan hem toebehoort en onder zijn toezicht staat, of aan een dier, tot welks verzorging hij verplicht is, de nodige verzorging onthoudt;
    c. hij die handelt in strijd met het in de artikelen 2, 4 tot en met 9, 12 en 13 van de Landsverordening dierenwelzijn bepaalde.
  4. Het dier kan, indien het de schuldige toebehoort, worden verbeurdverklaard.

B
De artikelen 3:10 en 3:54 vervallen.

Artikel 43

Overgangsbepaling

Indien een hond op het tijdstip van inwerkingtreding van deze landsverordening zich reeds in Curaçao bevindt en op dat tijdstip ouder is dan zeven weken, zijn de artikelen 14 en 15, 24 maanden na inwerkingtreding van deze landsverordening van toepassing op de houder van die hond.

Artikel 44

De artikelen van deze landsverordening treden in werking op een bij landsbesluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 45

Deze landsverordening wordt aangehaald als: Landsverordening dierenwelzijn.

Naar boven